Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Sudah, laat maar (1984)

Informatie terzijde

Titelpagina van Sudah, laat maar
Afbeelding van Sudah, laat maarToon afbeelding van titelpagina van Sudah, laat maar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.51 MB)

Scans (6.18 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Sudah, laat maar

(1984)–Paula Gomes–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 45]
[p. 45]

VII

Al toen ik als kind met mijn ouders meeging op vakantie naar het Tobameer wist ik van de eenzame visser. Eens had hij een grote, goudgele vis gevangen die op het droge in een vrouw was veranderd. De visser was met haar getrouwd en ze hadden samen een zoon gekregen. De man beloofde nooit aan de jongen te vertellen dat zijn moeder eigenlijk een vis was. Maar het was een gulzig kind; hoe de visser ook werkte, het was nooit genoeg om aan de behoefte van zijn zoon te voldoen. En op een keer was hij uitgevallen: ‘Zoon van een vis, zo gulzig als een vis ben je, die het water leeg eet en dan nog in de modder naar voedsel zoekt.’

Op hetzelfde ogenblik was zijn vrouw weer een vis geworden, en niet alleen zijn vrouw, ook het kind was in een vis veranderd. Tegelijkertijd kwam een vloedgolf opzetten die het huis en het omliggende land overstroomde. De beide vissen waren in het water verdwenen, en de man was alleen achtergebleven, gedoemd een zwerversbestaan te leiden, nu hij alles verloren had.

Zo hadden de vakantiegangers het Tobameer gekregen. Ook nu weer kwamen de toeristen, ze kwamen in groepen en reden in busjes om het meer. Er werd hun verteld dat deze streek een van de mooiste van Indonesië was. Niemand scheen zich nog iets van de eenzame visser aan te trekken. Maar tot ver in de omtrek vertelde de Bataks elkaar al vele eeuwen lang wat er was gebeurd. Een enkeling had wel eens op een stille plek, als hij alleen het water op was gegaan, tussen het wier een grote, gele vis gezien, gevolgd door een kleinere.

In de liedjes die rondom het meer gezongen werden klonken de hartstocht, de wanhoop en de melancholie van de man die steeds moest blijven zwerven. In het hotel 's avonds na het eten werden ze voor de toeristen ge-

[pagina 46]
[p. 46]

zongen.

Er was ook een liedje bij over de moed. De moed van de guerrillastrijders. Hun geliefden wachtten op hun terugkomst. Ze spiegelden zich in het meer. Maar de krijgers zwierven door het oerwoud en schoten hun geweren leeg. De mannen klakten met hun tong en richtten hun denkbeeldige wapens op het publiek. Het was zo maar een liedje. Het ging niet om guerrillastrijders die tegen de Nederlanders hadden gevochten. We lachten om de knallen.

Ik zat tussen een groep Chinezen uit Singapore. Ik begon een gesprek in het Indonesisch, immers de taal van het land, die in Singapore ook gesproken werd. Maar de Chinezen keerden zich naar elkaar toe. ‘Ze spreekt Indonesisch.’

Ik begreep wat ze bedoelden. Ze waren beledigd omdat het de taal was die ze tegen hun bedienden gebruikten. Zoals het vroeger een belediging was, met een Indonesier die Nederlands kende Indonesisch te blijven praten. Ik verwonderde me dat dit voor de Chinezen nog zo was. ‘Spreken jullie liever Engels?’

Maar de Chinezen draaiden bij. ‘Ach nee, Indonesisch of Engels, het is hetzelfde.’

De avond was vroeg afgelopen. Indonesiërs stonden vroeg op, ze gingen vroeg naar bed. Ik slenterde naar buiten. Ik liep over het vochtige gras naar het meer. De geluiden van de tropennacht probeerden de stilte, die er ook was, te overstemmen. Ik stond aan het donker glanzende water. Het kristalzand lag dof, het schitterde niet zoals overdag wanneer de zon scheen.

Het meer strekte zich vele kilometers lang uit. Ergens dwaalde de eenzame visser. Ik had hem vroeger nooit gezien en ik was hem ook nu niet tegengekomen. Of het zou bij de waterval moeten zijn. Een eenzame, donkere figuur, een man uit de streek, een vreemde tussen de vele

[pagina 47]
[p. 47]

toeristen, terwijl híj toch degene was die er thuishoorde. Hij staarde naar het vallende water en misschien wilde hij wel met de stroom mee de diepte in, omdat, als hij werkelijk de visser uit het verhaal was, hij er genoeg van had steeds maar te moeten blijven ronddolen. Maar nooit zou hij zich van boven naar beneden laten vallen. Hij zou zijn weg blijven vervolgen, omdat het hem niet lukken zou zijn noodlot te ontlopen.

Evenals het de haremvrouwen van de wrede Batakkoning niet gelukt was. Ze hadden zich ook moeten schikken, daar in het achterverblijf van de rijk met beeldhouwwerk versierde paalwoning. Terwijl de koning de grote voorruimte alleen voor zich zelf had, leefden ze met hun kinderen dicht opeen. Onder het wakend oog van een overijverige eunuch, die maar al te graag de straffen uitvoerde die de vrouwen kregen opgelegd. Híj was het ook die aan een van hen twee sirihblaren overhandigde, bestreken met de kalk van fijngemalen schelpen, zodat ze wist dat zíj de uitverkorene was en dat wanneer de zon onderging de koning in het vrijershokje op haar wachtte. Ze kauwde op de blaren die haar lippen rood kleurden, ze waste zich, ze stak bloemen in het zwarte, geoliede haar en leefde daarna de hele dag in spanning of de vorst die nacht tevreden over haar zou zijn.

Maar op een dag hadden de vrouwen plotseling hun vrijheid verkregen. De koning was vermoord. Zijn onderdanen, die de wreedheid niet langer konden verdragen, waren de paalwoning binnengedrongen. Ze hadden hem de steile trap afgesleurd en toen op hem ingehakt met dezelfde messen waarmee eerst de versieringen van zijn huis waren gesneden. Er was een kring gevormd rond zijn dode lichaam en ze hadden gedanst, omdat ze eindelijk vrij konden ademhalen.

Maar de vrouwen waren met hun kinderen in het

[pagina 48]
[p. 48]

achterhuis gebleven, stil en verschrikt om wat er was gebeurd, niet wetend waar ze heen zouden gaan, nu ze vrij waren te gaan waar ze wilden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken