Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Sudah, laat maar (1984)

Informatie terzijde

Titelpagina van Sudah, laat maar
Afbeelding van Sudah, laat maarToon afbeelding van titelpagina van Sudah, laat maar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.51 MB)

Scans (6.18 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Sudah, laat maar

(1984)–Paula Gomes–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 57]
[p. 57]

IX

Jakarta was veranderd. Tevergeefs probeerde ik de stad van vroeger te herkennen. Vrijheidsbeelden en pompeuze gebouwen - prestige-objecten die de nationale trots hadden moeten aanwakkeren - hadden er een vreemde stad van gemaakt. Een wereldstad zonder karakter, van willekeurig ieder ander land.

Alleen de straten, de wegen, dat was de grond waarover ik vroeger gegaan was.

In een bètjak zocht ik de plekjes op die mij bekend moesten zijn. Pasar Baroe, de winkelstraat waar ik in het Hoenkwee-huis tjendol gedronken had, klappermelk met Javaanse suiker en rode en groene glibbertjes. Ik was er vaak met mijn neefje geweest. Maar hij had altijd ijs genomen, hij lustte geen tjendol, hij vond het te Indisch. Als kind van de zuster van mijn vader was hij een echte tòtok. Hij kon zijn vingers niet laten knakken.

En ik ging over het Koningsplein, medan Merdèka. Hier was naast het postkantoor nog het klooster waar ik in de kost was geweest. Mijn moeder had me gebracht. Het was een lange tocht van het eiland waar we woonden. Het was al schemerig toen we aankwamen, mijn moeder was direct weer weggegaan en ik was alleen achtergebleven, bij zuster portier met de rammelende sleutelbos.

Ik ging ook naar het kerkhof waar mijn grootmoeder begraven lag. Bij de bloemverkopers die voor het ijzeren hek stonden kocht ik een bos oranje gerbera's en ik ging de poort in. Ik liep eerst zo maar wat rond en las de Hollandse namen die stamden uit een tijd dat het nog gewoon was, dat Hollanders in Indonesië leefden en stierven. Achterin lag het graf van mijn grootmoeder. Het was van blauw, geaderd marmer met een dak erboven, bijna een praalgraf, maar in de tijd dat ze gestorven was

[pagina 58]
[p. 58]

was het een gewoon graf geweest. Het kerkhof stond vol met dergelijke graven. Ik las het opschrift. Het opschrift dat mijn moeder en mijn ooms en tantes hadden opgegeven om erin te laten beitelen. Op de tombe stond een porseleinen vaas. De beheerder, die met me meegelopen was en op een afstandje stond te wachten, schoot toe. Hij nam de vaas van mij over om hem met water te vullen. Er speelden kleine jongetjes op het kerkhof, ze holden over de graven. Ze stoorden me niet. Evenmin als ze de eekhoorntjes stoorden die elkaar in de kambodjabomen achternazaten. De beheerder kwam terug en ik rangschikte de gerbera's in dezelfde vaas als waarin mijn moeder vroeger bloemen had gedaan. Er was een barst in gekomen, maar hij lekte niet. Opeens voelde ik tranen in mijn ogen. Ik veegde ze af, ik wilde niet sentimenteel doen. Ik had mijn grootmoeder niet gekend. Maar misschien huilde ik, omdat de beheerder zo bescheiden op de achtergrond was gebleven en alleen dichterbij gekomen was om te helpen met de vaas.

Buiten wachtte nog de bètjak. We reden door de vervallen buurt. Een jonge Indonesiër op de fiets kwam langsrijden. Hij keek in de bètjak. Hij lachte en remde af.

‘You from where?’

Ik nam het gebrekkige Engels over. ‘I from Holland.’

‘I student. You tourist?’

‘Yes, I tourist.’

Hij bleef mee oprijden, maar wist niets meer te zeggen.

Ik dacht aan de Indonesiër die naast me was komen fietsen toen ik uit het kamp kwam, en die gezegd had dat ik mijn rood-wit-blauwe speldje af moest doen. Ik dacht toen dat ik het eind van iets beleefde, het eind van iets ergs dat ik had meegemaakt. Maar ik had aan het begin gestaan van iets dat veel erger was, waardoor ik uiteinde-

[pagina 59]
[p. 59]

lijk het land had moeten verlaten. De Indonesiër was gespannen geweest, bezield van een ideaal, dat intussen verwezenlijkt was. De jongen die nu naast me reed was toen nog niet geboren. Uit geschiedenisboekjes wist hij dat Hollanders driehonderd jaar lang zijn land hadden geregeerd. Hij had van horen zeggen hoe de omwenteling had plaatsgevonden. Hij kon zich geen voorstelling maken van de tijd dat ik had geroepen: ‘Willen jullie dit land? Jullie kunnen het niet.’

Het was nadat een rampokker met een mes in zijn opgeheven hand mij mijn portemonnee had afgenomen. Er zat behalve al het geld dat ik had ook mijn gouden armbandje in en een fotootje van mijn moeder. Ik was weggerend en had de eerste de beste Indonesiër de woorden in zijn gezicht geslingerd. Ik had er voor vermoord kunnen worden. Er werden veel blanken vermoord. Maar deze Indonesiër, die in uniform voor een militaire post heen en weer liep, vroeg wat er gebeurd was. Hij liet een truck met soldaten voorkomen. Samen met mij zouden ze de rampokker vinden. Ze zouden laten zien dat ze het wél konden, dat in de nieuwe staat recht en orde heerste. Ik zat voorin tussen de commandant en de chauffeur, terwijl de soldaten met een mitrailleur achterop meereden.

In die tijd waren de Engelsen geland. Ze hadden enkele plaatsen in Surabaja bezet, waaronder het ziekenhuis. Ik had er een vriendinnetje opgezocht.

‘Het is gevaarlijk op straat,’ had de Engelse commandant gezegd toen ik weer wegging. ‘Ik zal je twee Gurka's meegegeven.’

Maar ik weigerde. ‘Dan word ik vermoord, met uw soldaten erbij.’

De officier had hautain het leren stokje dat hij bij zich droeg onder zijn arm geklemd. ‘Zal ik dat niet beter weten?’

‘Nee! Ik hoor hier.’

[pagina 60]
[p. 60]

Maar dadelijk buiten de poort was het gebeurd.

Toen ik even later met de Indonesiërs voorbij het ziekenhuis ging, kwam juist een legerwagen het erf afrijden. De Engelsen zagen me zitten. Ze reden voorbij om voor langs weer om te keren. En dan weer achter langs. Voor langs. Achter langs. Een hele tijd door. Ik durfde geen teken te geven dat ik niet in gevaar was. Ik zat doodstil. Niemand zei een woord. Ik hoorde niet meer bij de Indonesiërs en niet bij de Engelsen of bij degenen die ze wilden beschermen. Opeens schoot de chauffeur van onze wagen een zijstraat in. De Engelsen lieten hem gaan. De commandant naast me, die de loop van zijn geweer aldoor uit het raampje naar buiten gericht had gehouden, haalde zijn wapen weer naar binnen. Hij ging gemakkelijk zitten. Van de laadbak klonk gelach. De commandant herinnerde zich waarvoor we uitgereden waren. Hij liet de wagen bij een willekeurige, haveloze Indonesiër stoppen. De soldaten schudden hem door elkaar. ‘Is hij het?’

Maar ik waaide met mijn hand. ‘Sudah, hij is weg.’

Het was donker geworden. In de huizen gingen de lichten aan.

‘We zullen je thuisbrengen,’ zei de commandant, ‘dan kan je niets gebeuren. Ben je Blanda-Indo?’

Ik knikte. Ineens hoorde ik weer overal bij. Bij de Indonesiërs en bij de verschrikte huisgenoten die naar buiten kwamen toen ze mij uit de wagen zagen stappen. Maar die dag drong voor het eerst tot mij door, dat ik moest vechten om geen vreemde te worden in eigen land. ‘Ik hóór hier,’ had ik tegen de Engelse officier gezegd, maar dat was niet meer zo zeker.

Soms zat ik nog in schijnbare verveling op een muurtje. Ik hield me zelf voor dat ik bij de dingen hoorde, de dingen om me heen. Maar wat er gebeurde maakte het steeds moeilijker die dingen te blijven zien.

[pagina 61]
[p. 61]

De jongen die naast de bètjak fietste reed door toen wij afsloegen, de straat in waar het hotel lag. ‘Good luck,’ riep hij.

‘Good luck.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken