Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Sudah, laat maar (1984)

Informatie terzijde

Titelpagina van Sudah, laat maar
Afbeelding van Sudah, laat maarToon afbeelding van titelpagina van Sudah, laat maar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.51 MB)

Scans (6.18 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Sudah, laat maar

(1984)–Paula Gomes–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 71]
[p. 71]

XI

‘Eerst vechten. Nu weer samenwerking,’ zei de taxichauffeur. Hij zei het in het Nederlands. Hij was er trots op dat hij de taal nog kende. Zoals ik ook mensen ontmoette die er trots op waren dat ze in het knil gediend hadden, het Nederlands-Indische leger.

Ik was met de taxi op weg naar de ambassade. Al in Holland was afgesproken dat ik lezingen zou houden. Ik wilde met de Indonesiërs over de bersiaptijd praten, zoals mensen doen die samen iets hebben meegemaakt dat hun hun leven bijblijft en elkaar dan terugzien. Maar de culturele attaché schrok ervan toen ik het zei. Er was onder verantwoordelijkheid van de ambassade nog nooit over de bersiaptijd gesproken. Het onderwerp was taboe. Tussen ons kwam een muur van onbegrip. Hij aan de ene kant van het grote bureau en ik aan de andere kant. Ik zat op het puntje van mijn stoel, in de ruime, koele kamer, en keek van hem weg naar de boeken op de boekenrekken tegen de wand, maar ze waren te ver weg; je zag alleen de banden, zonder dat je de titels kon lezen. Ik had niets te drinken gekregen; het was erg warm en ik had een droge mond, maar ik durfde niets te vragen, zelfs geen glas water. De attaché zei niet rechtstreeks dat ik niet over de bersiaptijd mocht praten. Hij zei dat hij van het ministerie in Holland te laat bericht had gekregen dat ik kwam, zodat er niets meer georganiseerd kon worden. Hij wilde dit door zijn assistent bevestigd zien, maar hoewel deze bedachtzaam knikte, bleef hij zwijgen. Het is niet waar, dacht ik.

Ik ging wat beter op mijn stoel zitten. Ik dacht: je bent een echte tòtok; wat weet jij ervan? De Indonesiërs en ik, we hebben samen iets meegemaakt, iets groots en verschrikkelijks tegelijk, iets dat moest gebeuren - wat weet jij daarvan? Een buitenstaander.

[pagina 72]
[p. 72]

‘Wilt u mijn lezing soms eerst inzien?’

‘Stel u voor. Ik wil u niet controleren.’

We keken elkaar aan. Er viel een stilte, zoals in de verhoorkamers van de Japanners voor er beslist werd of iemand gemarteld zou worden.

Toen nam de attaché een onverwacht besluit. Ik mocht de lezing houden. Nog diezelfde avond in Jakarta. En wanneer ik verder trok ook in Bandung en Jogja.

Het regende toen ik in het Erasmushuis aankwam. Het water stroomde neer. De wegen veranderden in rivieren. Bliksemschichten verlichtten de avond door het regengordijn. Er was nog niemand. Ik keek naar het vallende water en luisterde naar het gekwaak van de kikkers. Tegen de balustrade van de galerij geleund wachtte ik en werd één met het ruisen, de donder en de bliksem, met al het geweld, dat toch zo vredig was omdat mensen er niets mee te maken hadden.

Ineens hield het op. Kort daarop kwam de attaché met de andere leden van de culturele raad. Er kwamen ook enkele Indonesische dichters, vrienden die ik in Holland had ontmoet. Ze waren de enige genodigden. De attaché wilde de lezing blijkbaar toch eerst horen.

Het was vreemd bijna uitsluitend voor Hollanders te praten. Wat ik zei was niet voor hen bestemd. Ik zat aan een klein tafeltje en had het gevoel of ik examen deed. Ik was geslaagd toen de attaché zei dat hij Bandung en Jogja zou telegraferen dat ik kwam.

In Bandung sprak ik voor oud-regenten en hun vrouwen. We zaten in een grote kring. Er hing een sfeer of de tijd had stilgestaan. De gastvrouw zat met een zilveren blad waarop sirihblaren, schelpkalk en gambirkoekjes lagen, de ingrediënten voor de sirihpruim. De vrouwen kauwden het rode vocht naar hun lippen, terwijl ze me strak bleven aankijken. Indonesiërs zeggen niet veel, ze kijken. Ook de mannen hielden hun blikken op mij ge-

[pagina 73]
[p. 73]

richt, niet onvriendelijk, wel gespannen. Het was doodstil, iedereen luisterde aandachtig. Ik vertelde van de baboe op het matje voor mijn bed; dat dit niet goed was geweest. Over wat de bersiaptijd voor mij betekend had, mijn verwarring, het gevaar, en over mijn vlucht uit het land, het heimwee in Holland. Ik vertelde hoe ik me niet thuis had gevoeld in het land waarvan zij en ik op school hadden geleerd dat het het moederland was; dat ik was gaan zwerven, naar de druivenpluk in Frankrijk, naar Parijs.

De oude mannen en vrouwen schudden hun hoofd, ze maakten met hun tong geluidjes tussen hun tanden zoals Indonesiërs doen als ze iets erg vinden.

Ik sprak over het weerzien. De band bleek hersteld. Ze applaudisseerden toen ik uitgesproken was. De mannen in hun hoog gesloten, witte jassen van vroeger en de vrouwen met hun sirihpruim, in hun mooie kabaja's, zaten niet meer zo rechtop. Er werd thee geschonken en rondgegaan met Indische koekjes, kokosballetjes die je helemaal in je mond moest stoppen, omdat er gesmolten Javaanse suiker in zat.

Ze begonnen nu zelf ook te praten. De band was nooit kapot geweest, zeiden ze, die bestond driehonderd jaar, die kon niet kapot. De gastheer vertelde zonder rancune over de tijd dat hij bij de Hollanders in dienst was. Met weemoed, zoals oude mensen doen als ze het over vroeger hebben. Toen hij nog jong was en ambitieus en hij zijn vrouw elke dag een Nederlands opstel liet maken, opdat ze niet met haar mond vol tanden zou staan als de controleur kwam. En samen repeteerden ze, wanneer hij verwacht werd, voor de ontvangst. De regent speelde voor controleur, en zijn vrouw, met samengevouwen handen en een lichte buiging, vroeg: ‘Wat wilt u gebruiken, controleur?’

Maar de controleur was het land uit gezet en de re-

[pagina 74]
[p. 74]

genten waren zelf baas geworden. Ze spraken er niet over. Hun gedachten waren nog verder teruggegaan. Ze vroegen me om de bundel Kun je nog zingen, zing dan mee, waar de liedjes in stonden die ze niet vergeten wilden.

Ook in Jogja zat ik tussen Indonesiërs die het Nederlands nog graag spraken. Als vrienden. We hadden samen een historische omwenteling meegemaakt. We hadden haar overleefd en spraken erover. Buiten waren de nachtdieren en de zoete geuren van bloeiende struiken. Er waren doden gevallen. Dat moesten we niet vergeten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken