Voorbericht
Onze literatuur van vroeger zou een openbaar park moeten zijn, maar zij is een geheime tuin, die de overige wereld evenmin kent als de meeste mensen in ons bezige, dichtbevolkte, volgekultiveerde land. Geen tovertuin, waar uitsluitend mirakuleuze bloemen groeien, maar een ommuurd stuk grond, dichtbegroeid met bomen, heesters, groente, aardappelen, sierplanten, onkruid, waaronder toch ook gewassen, die gezien mogen worden.
De onze is geen grandioze letterkunde, vergeleken bij die van sommige andere landen, maar zij is lang niet te versmaden en zij is nu eenmaal de onze. Wie er niet van weten wil, wil iets van zichzelf niet weten en dat is een bedenkelijke trek.
De inhoud van dit boek nu bestaat uit de resultaten van vluchtige blikken over de muur van die geheime tuin en enige nadere overpeinzingen daarbij. Dat wil zeggen, dat hier een aantal journalistieke beschouwingen gebundeld is, waarvan de meeste geschreven zijn naar aanleiding van de publikatie van verzamelde werken, memoires of literair-historische studies, aangevuld met teksten van lezingen over kwesties van literaire teorie.
Ik ben dank verschuldigd aan de direktie van ‘Het Parool’ voor haar toestemming om eerder in dat dagblad verschenen artikelen op te nemen en aan Hendrik de Vries, die heeft goedgevonden, dat zijn in hetzelfde blad gepubliceerde brief naar aanleiding van mijn beschouwing over de dichter Bilderdijk hier werd herdrukt.
Amsterdam, september 1963