alle Zeiten’. Nu vallen daarbij twee dingen op. In de eerste plaats is het aan Goethe toegeschreven citaat afkomstig van Schiller (Prolog van Wallensteins Lager). In de tweede plaats is de gedachte, die erin is uitgedrukt, in strijd met de teorie, die de schrijver ontwik keld heeft in zijn voordracht ‘Eeuwigheidswaarden’, te vinden in zijn bundel In opdracht van de tijd. Daar immers zet hij uiteen, dat een schrijver niet veroudert (‘voor de eeuwigheid’ heeft geleefd), als zijn werk vele interpretaties toelaat (‘poly interpretabel’ is), als hij dus niet alleen aan de normen van zijn eigen tijd, maar ook aan die van andere tijden kan voldoen.
In 1856, toen Heine en Tollens beiden overleden, zou de meerderheid van de Nederlanders volstrekt niet hebben toegegeven, dat de Duitser een groter dichter was dan de Nederlander, merkt hij op. Inderdaad, men kan zeggen, dat Tollens aan de normen van zijn tijd voldeed. Maar daarmee heeft hij nog niet voor de eeuwigheid geleefd, hetgeen wij trouwens van Heine ook nog niet kunnen weten.
Merkwaardig is ook, in verband met de Goethe Schiller verwarring van zijn motto, dat Romein onder zijn voorbeelden van auteurs, die wel en die niet verouderen, in zijn voordracht over eeuwigheidswaarden ook Schiller en Goethe heeft opgenomen. Schiller is verouderd, zegt hij, wij lezen hem nog slechts om Schiller, Goethe daarentegen is niet verouderd, wij lezen hem om ons zelf.
Is het nu zo, dat Romein zijn teorie over het poly interpretabele heeft vervangen door het aan de eeuwige Goethe toegeschreven woord van de verouderde Schiller? (Het woord ‘eeuwig’ is hier poly-interpretabel: ik bedoel niet alleen de door Romein als eeuwig gekenschetste Goethe, maar ook de naam van de man, die onvermijdelijk met alle duitse citaten wordt opgescheept.) Neen, dat is niet zo, want Romein komt ook in zijn jongste bundel verschillende keren op deze teorie terug, waarnaar hij niet zonder welbehagen verwijst als een door hem gepatenteerde vinding. Het niet verouderen van Multatuli schrijft hij toe aan zijn poly interpretabiliteit. De persoon van de, het vorig jaar overleden, fysicus H.A. Kramers, karakteriseert hij als poly interpretabel. In Multatuli bestond een zo grote spanning tussen zijn gaven en de hoogheid van zijn ik ideaal, dat hij voor verschillende uitleg vatbaar is geworden. Van de figuur van prof. Kramers vraagt Romein zich af, of deze hem niet onbe