Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzamelde werken. Deel 2. De school der poëzie (1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzamelde werken. Deel 2. De school der poëzie
Afbeelding van Verzamelde werken. Deel 2. De school der poëzieToon afbeelding van titelpagina van Verzamelde werken. Deel 2. De school der poëzie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.45 MB)

Scans (2.91 MB)

XML (0.53 MB)

tekstbestand






Editeurs

Jenne Clinge Doorenbos

Garmt Stuiveling



Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzamelde werken. Deel 2. De school der poëzie

(1948)–Herman Gorter–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 559]
[p. 559]

Alphabetisch register op de beginregels

[pagina 561]
[p. 561]

Aan 't grauwe zeestrand *456  
Aan u dank ik deez' woorden, zachtste wezen   *360
Ai, 't is nog klein nog, dat groot socialisme   *299
Al die grijze dagen   *111
Aldoor dat metalen ruischen van de metalen stralende zee   123
Al het begrepene is zuiver schoon   *259
Alles in zich te laten zinken, en 't   *348
Als een bosch waar de groote stammen   *173
Als een kind dat de weeke zonde   *171
Als een moeder die alles in zich sluit   *260
Als een vroolijke kwant treedt de arbeider op   *434
Altijd bewege' in ons aandoeningen   *241
Arbeidersklasse, mannen, en gij, vrouwen   *389
Arbeiders, ziet ge daar dat goud, die zon   *314
Avond. De heuvels vallen vaal   104
's Avonds in 't donker doet ze de oogen dicht   69
Beweging is vóór me ongewis   29
Blinkend licht splinterde fijn   106
Daar de een'ge kracht van de gedachte is   261
Daar God de gedachten der Verbeelding   *252
Daar ligt dat water - dat schitterende water   108
Daar zit de Moeder   433
Dag is muziek van wisselende dingen   *198
Dat ik klaar zien kan, dat ik als een rots   *323
Dat is de Arbeid, die zit   *436
Dat kouwe vleesch van een ander   118
De aarde en de groote halmenris   *210
De aarde ligt in de armen van de zon   411
De arbeiders dringen zich aan den trog   346
De arbeidersklasse danst een groote reidans   297
De arbeidersklasse stijgt langs trappe' omhoog   *303
De arbeiders staan op den rand van de zee   *306
De boomen golven op de heuvelen   *120
De boomen waren stil   25

[pagina 562]
[p. 562]

De dag gaat open als een gouden roos   340
De golven en hun òver voorovervallen   125
De gonsregen, regen   121
De grondelooze tonen hoor ik in   *201
De groote wateren zijn ruste-gevend   *186
De grijze lucht als een satijnen waaier   103
De grijze luchten hongeren   152
De heide is maar stil   26
De heidevelden waar hellingen wonen   *197
De hemel is zoo vast, de volle blauwe   *190
De honingvloeiende lucht zweeft daar heel hoog   335
De kamer en de tafel zoo guldig wit wit   *134
De kamer warm ritselig   *138
De lamp schijnt, de kamer is open   122
De lente - ik sta midden in haar   *119
De lente komt van ver, ik hoor hem komen   49
De lucht is vol met onvolkomen drang   *157
De lucht was fijn. Avond   *105
De lucht was geel als gele chrysanthemen   66
De mensch aan 't werk   *324
De mistregen komt verhalend   167
De morgen-frischte komt van uit de zee   *215
De nacht slaapt in met nachtegaalgezangen   *475
De omvattende liefde heeft mij nog   *202
De pijl der spitsboog is een slank pilaar   *485
De regen valt in stroomen naar beneden   *272
De ruiten beduisterd in de flauwgroene weilanden   *143
De schoone boom die zijn geblaart uithangt   *193
De schoone mannen en vrouwen   *404
De stille weg   21
De straalpralende dag   75
De Vader gaat door het licht   *432
De verre toren staat vast   177
De zee buiten grijs, zilverig, regenig, lommerig, in wolke' cirkelgespreide   124

[pagina 563]
[p. 563]

De zee zoo volkoel in dezen regen, zoo in dit grauwe in dit kouwe wind   *129
Deze woorden hoorde ik als in een droom   *254
De zilte regen over de boomen   163
De zilver begonnen dag   *168
De zomer is de tijd van alle rozen   *189
De zon. De wereld is goud en geel   20
De zon, de zon in wit vuur   161
De zon is nog niet uit den nacht geboren   *288
De zonne zonk en smolt de wolken om   *478
De zonnezweemen   *153
De zonn'ge weg met schaduw doorgeschoten   *156
De zon schijnt. Het lijkt wel een gouden bad   *419
Dikwijls als ik de arbeiders zie gaan   *375
Dikwijls loopt 'n meid zonnige dag te denken   *194
Dit is dus de Verbeelding, als een Kind   *243
Dit is heerlijk, om met een echten vrind   337
Dit zijn de bleeke, bleeklichte weken   53
Drie wijzen zijn er, 't algemeen te kennen   *251
Duizelig ging hij de straten over   145
Eene die ik liefheb, en nooit gezien   420
Een kind dat altijd verlangt   28
Eenmaal zal één persoon zeer rustig vlieten   *408
Eenmaal zal kunst en leven niet meer zijn   *407
Een man trad op mij aan   *400
Een mensch die nu tot eene andre zegt   *390
Een roode roos is in mijn hand   78
Een schoone rij van menschlijke gezichten   344
Een schoone vastheid had hij in zijn wezen   *385
Eens zal een dag zoovol van Eenheid dagen   *322
Een vlaag van zonnige gedachten vaart   *480
Een vlies, een zachte film, het socialisme   *300
Een vrouw als de wereld, als een wezenlooze   *175
Een vrouw, een jonge en zachtlijnige vrouw   *382

[pagina 564]
[p. 564]

Een zoeker, een poëet ziet in de ruimte   321
Een zwaar, breed volk staat te wachten   *402
En de bestraalde ochtendzee   *139
En de gedachte van een aandoening   *248
En de koele luchten, de eenzame windluchten in   *141
En gaande ging hij, zooals hij die gaat   *232
En ik bij de stille zeeën   65
En ik moet opmerken dat op zich zelf   *253
En in het scheemerige zomerlicht   *196
En langzaam schreed ik verder. En ik las   *283
En maar uit in de plassende lucht   *135
En nu deze waarheid dus hier zoo staat   *240
Er daalde tot mij neder uit den hemel   *267
Er gaat een storm naar Eenheid, dat 's de schoonheid   367
Ergens moeten toch zijn de lichte watren van haar oogen   81
Er is een wonderschoone Vrouwe   430
Er is een wijs van zien naar ieder ding   *262
Er is iets groots in ons klein land geschied   *387
Er siddert onder alles dat ik zie   *264
Er treedt een man mij aan   *401
Er vloeit een vloed van zon   *421
Er was toen sneeuw op 't mos   115
Er was veel goud eikegeel   *114
Er zijn in de menschheid van die trillende nerven   *325
Evenals door de zee gaat door de menschen   *328
Gebenedijde   113
Gedoken zit ik in de ruimte (Menschheid)   331
Gedoken zit ik in de ruimte (natuur)   *330
Gingen de straten heen in eindeloosheid   150
God kleedt de lente aan in witte kleeren   *216
Gij ligt onder mij. Gij zijt als een woud   *354
Gij schoone vrouw, in wie gedachte leeft   386
Gij staat zoo heel, heel stil   37
Gij zegt mij, liefste, om deugdzaam te zijn   *269

[pagina 565]
[p. 565]

Gij zijt een bloem, een lichte roode bloem 67
Gij zijt een stille witte blinkesneeuw 17
   
Haar oogen tintelkelken 57
'k Heb mijn oor tegen zooveel stemklokken geleend 102
Hè ik wou jij was de lucht 52
Helder schijnt de grijze lucht *334
Het gouden zongezwier 76
Het gras heeft den nacht al begonnen 166
Het grootste derven is mijn lafenis *423
Het herfst woud brandt met rosse najaarsvlammen *479
Het is om 't al stil verachtend van me te gooien *170
Het is weebleekerig grijs 27
Het land was wit om 't woud, van madelieven *225
Het licht is nog niet geworden 329
Het oneindige uitgebreide en denkende Bestaande *237
Het opene zoo klare aardeleven 162
Het regende in de stad 61
Het riviergras waar zich het vee in baadt *183
Het socialisme het is een eikeltje *298
Het socialisme komt, de wolken jublen het *317
Het strand was stil en bleek 51
Het was dien avond zoo stil 101
Het was in den zwarten nacht *60
Het was stil 418
Het witte westen en de overval *182
Het zoete licht des middags giet op mij *277
Hieruit volgt dat de menschelijke geest *249
Hoe meer het lichaam kan worde' aangedaan *242
Hoe onzeker is toch het leefgevoel *188
Hoe zacht bij het vonkeschijnsel *159
   
Ik ben alleen in het lamplicht 32
Ik die de schoonheid dikwijls zag *266
Ik had zoo lang rondgeloopen *83

[pagina 566]
[p. 566]

Ik heb een zeer schoon man gezien *399
Ik heb U zoo lief, mijn kind, dat geene woorden *484
Ik hoor de arbeiders klimmen naar de macht *304
Ik kan niet begrijpen dat er niet veel meer zijn die zoo spreken *176
Ik kom om 't groene hout. Daar is de vrede *207
Ik lag te slapen op mijn bed 88
Ik liep 's avonds door mijne stad 91
Ik pleegde door het leven heen te gaan *481
Ik proefde de lauwe luchten 46
Ik ruik iets jongs en iets schoons in de bosschen *200
Ik sta voor den mist van den tijd 326
Ik vlood vandaan de wereld achter deuren *199
Ik was nog jong toen ik op eenen dag *214
Ik was toen een arme jongen 54
Ik wilde ik kon u iets geven 85
Ik wilde wij woonden alleen te samen *455
Ik zag een man, rein en naakt *395
Ik zat eens heel alleen te denken 73
Ik zat eens heel alleen te spelen 35
Ik zat toen heel stil te werken 13
In de buitenlucht zit een vrouw met geel *435
In de donzige warmte *431
In den grijzen avond was de stad luidruchtig *165
In den heeten nacht een heet zwart grijs korenveld 112
In de sneeuw waren alle duinen wit *285
In de stad met het zilverig oogerondkijken *158
In de stilte van de stad 68
In de tintelige lente *151
In de verte zag ik blanke wateren 82
In de zachte kleedage van de Vrijheid *368
In de zwarte nacht is een mensch aangetreden 22
In diepe somberheid van regendag *273
In diepe stilte, in het fijne weder *279
In een grijs huis en in een kamerlicht *99

[pagina 567]
[p. 567]

In God, dat Wezen waar de mensch ontvangt *245
In het grof duister zit mij eene vrouw *213
In stilte des avonds is mij gekomen *274
In 't land der droomen in het droomenland 212
In 't lichte oosten kwam de zon *339
In zelfvergeten hoekje in den geur *154
't Is alles weenen, de storm, het huis 77
Is dit het roepen van den morgen? Winden *181
't Is zwart en donker 59
   
Jeugd ziet van God in elk ding de essentie *515
   
Kan men ooit zulk een gelukkig mensch denken *350
Kom, Vrijheid, met uw paarden die gevoed 439
Koude rilling doorgaat me van de zee *211
   
Laat ik nu denken hoe dat alles was 97
Leven, zoele omsomberde even inschitterde 126
Luchten, blauwhooge wimpere *149
   
Maannacht *417
Maar de mensch heeft geen juiste kennis van *247
Maar God kent niet slechts 't menschelijke lijf *246
Maar toen verschenen, d' een boven den and' *219
Maar toen was Balder als die Jupiter *223
Meer dan de zon schijnt mij het socialisme *336
Men moet niet droomen dàn wanneer men doet *342
Men zou voor de menschheid gaarne willen sterven 363
Moêduinen groenflakkerend, witlicht, zwaarzandduinen *133
's Morgens, men treedt voor de vaalgroene weiden *425
's Morgens op het witte laken *11
Mij is het wachten, zal niet uit de volle *187
Mijn grijze tintelreine *109
Mijn handen zijn zoo heet 80
Mijn kamer is der stilte diepste groef 332

[pagina 568]
[p. 568]

Mijn liefste, ik heb u wel eens zacht verteld *358
Mijn liefste was dood *39
Mijn omvattende liefde heeft genoeg *208
Mijn oogen zijn stil 160
   
's Nachts dan is 't leven haar zoo hel en roode *71
Nadat ik jong en teer geboren was *256
Niet gemak'lijk, uit één kamertje *309
Niet maar eens nu en dan, en in half duister *265
Nu rieken eerst de dingen scherp en stekend *205
Nu schijnt de zon op straat 116
   
O als de zon schijnt 14
O alvoedende menschmaatschappij 371
O bergen, die met uwe hoofden steekt *412
O dichters, ziet ge niet dat hier de bron 313
O diep en dieper stijgt de een'ge schoonheid *366
O God! ik sta aan den verkeerden kant 293
O Gij die in alle hemelen zijt *284
O hart, begeef u in de eenzaamheid *258
O klaar, klinkklaar Holland van water en lucht *316
O koele zwarte ademen van den nacht 18
O liefste, 't is of van uw aangezicht *357
Om nu te slapen met mijn handen over *209
Onder den schijn van de hemelsche zon *263
O nu te branden als een enkel licht 365
Onz' hoofden weenen en zijn genegen 70
O om nu een van 't werkend volk te zijn *376
Opdat ik nu ten duid'lijkste aanwijs *244
Op komt de zee met wijdend openkomen *185
O schoonheid gij zijt niets 398
O te leven in dezen schoonsten tijd 364
O vrij te zijn! Met geene vaste banden 409
O wanhoop van de moeder, die haar man *388
O wat een groote kracht heb ik gekregen *174

[pagina 569]
[p. 569]

O wilde woeste oneindige nacht *486
O zoo te minnen in den grooten gloed 361
   
Poëzie is hartstocht, maar in de verbeelding 327
   
Reeds is de winter ons voor goed gescheiden *286
Regelmatig gingen regelen wateren *203
   
Samen te loopen tusschen breede zeeën *93
Schaduwen wand'len in haar oogezalen *38
Schitterend als zonnestralen kwamen mannen *383
Schrikkend is de nacht met een stillen schrik *172
Soms, als men buiten loopt in zee van zon 362
Stil grijs lichtrood leeft ze 110
Stil ligt het water in den effen vliet *476
Stil zit ze, kijkt voor zich 58
Stort, o arbeiders, u diep in de zee *391
Substantia infinita extensa et cogitans *237
   
Te midden van 't oneindige heelal *302
Terwijl de aarde om het zonlicht gaat 341
Terwijl de wind scheen en de bij bromde *155
Terwijl ik op een morgen nederlag *255
Terwijl ik voel dat ik wel iets meer ken *289
Terwijl ik wandelde in 't stille woud *282
Toen bliezen de poortwachters op gouden horens 72
Toen de tijden bladstil waren, lang geleen 12
Toen het dag was geworden en het eerste daglicht (hij) *379
Toen het dag was geworden en het eerste daglicht (zij) *380
Toen ik de stad zag, zeilend met de boot *426
Toen ik een knaap was, lag ik vaak alleen *483
Toen 'k ziek was, trad bij mij de kamer in *257
Toen 't avond was 422
Toen 't avond was geworden, maar de lucht *381
Toen zag ik je 33

[pagina 570]
[p. 570]

Twee lampen schijnen 117
Twee kind'ren die in 't bosch te spelen gaan *482
   
Uit de bruine menigt komt het licht karbonklen *428
   
Van uit den boezem van de wilde wolken *278
Van uit een nieuwe wereld treedt (een man) 405
Van uit een nieuwe wereld treedt (een vrouw) 406
Van uit Gods wezen, zijn eeuwige licht *270
Vlakten van landen en bergen van steden *192
Voel je den nacht 47
Voor mij uit zie ik als een nevel hangen *280
Vorstin de lente komt, en vóór haar komen *287
Vrijheid, waartoe de arbeid zich verheft *369
   
Wankelschrijdend in den wankelschrijdenden wind *169
Wanneer de goddelijke geest in een *250
Wanneer gij onder mij ligt, wij zijn stil *356
Wanneer ik lang met haar gesproken heb *271
Wanneer men stil in mannenkring neerzit 338
Wanneer men stil is, met zich zelf, de macht *347
Wanneer men tusschen een schaar mannen treedt 345
't Was stil over de wereld, 't licht alleen 377
Wat is het, dat mij zulk een blijdschap geeft *275
Weerend zijn de witte onstuimigheden *184
Wij zilvren wezens, nevellichten, gewassen 16
   
Zacht kwam ze als jonge sneeuw 62
Zachtlichte lentenen *96
Ze zat daar rechtop en keek *87
Zie je ik hou van je *100
Zit ik niet in diamantene stilte *191
Zomer! zoo klaterde naar 't blauw het woud *477
Zooals de dichter die het goede doet *230
Zooals de herfst de lucht doortintelt met kleuren *311

[pagina 571]
[p. 571]

Zooals de maaiers 's avonds huiswaarts gaan *195
Zooals de rijen van de wolken die *310
Zooals des morgens in den koelen herfst *281
Zooals de zee met eindelooze deining *206
Zooals een engel door de blanke lucht *396
Zooals een meeuw 's morgens over zee trekt *427
Zooals een meisje, o wonder zoo zoet 343
Zooals een schip dat rondgeworpen wordt *276
Zooals er tusschen ons beide ontspringt *359
Zooals men op de droomerige zee *308
Zooals men zien kan op den witten gletscher *305
Zoo als nu in een kamer van de stad *301
Zooals 's morgens uit 't zwijgen van de zee *429
Zooals wanneer het heilig morgenlicht *228
Zooals wanneer, midden in regenbuiën *221
Zooals wie veel gefeest heeft, veel geslapen *424
Zoo zeker in doodstillen lentenacht *397
Zuiver, in den moreelen band zuiver geslagen *333
Zijn teerbruine oogen op zijn weeke wangen *164
Zij stond en had haar blank gezicht wijd open *204


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken