Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzamelde werken. Deel 2. De school der poëzie (1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzamelde werken. Deel 2. De school der poëzie
Afbeelding van Verzamelde werken. Deel 2. De school der poëzieToon afbeelding van titelpagina van Verzamelde werken. Deel 2. De school der poëzie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.45 MB)

Scans (2.91 MB)

XML (0.53 MB)

tekstbestand






Editeurs

Jenne Clinge Doorenbos

Garmt Stuiveling



Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzamelde werken. Deel 2. De school der poëzie

(1948)–Herman Gorter–rechtenstatus Auteursrecht onbekend


 

Inhoudsopgave

Individualistische verzen I ['s Morgens op het witte laken]

[Toen de tijden bladstil waren, lang geleen]

[Ik zat toen heel stil te werken]

[O als de zon schijnt]

[Wij zilvren wezens, nevellichten, gewassen]

[Gij zijt een stille witte blinkesneeuw]

[Gij zijt een schemerwitte leliemeid]

[Gij zijt het opene, het witte, 't willende]

[O koele zwarte ademen van den nacht]

[De zon. De wereld is goud en geel]

[De stille weg]

[In de zwarte nacht is een mensch aangetreden]

[De boomen waren stil]

[De heide is maar stil]

[Het is weebleekerig grijs]

[Een kind dat altijd verlangt]

[Beweging is vóór me ongewis]

[Ik ben alleen in het lamplicht]

[Toen zag ik je]

[Ik zat eens heel alleen te spelen]

[Gij staat zoo heel, heel stil]

[Schaduwen wand'len in haar oogezalen]

[Mijn liefste was dood]

[De avond aâmt nu haar goudgroene licht]

[De zon heeft toen zelf een lied gezongen]

[Ik proefde de lauwe luchten]

[Voel je den nacht]

[De lente komt van ver, ik hoor hem komen]

[Het strand was stil en bleek]

[Hè ik wou jij was de lucht]

[Dit zijn de bleeke, bleeklichte weken]

[Ik was toen een arme jongen]

[Haar oogen tintelkelken]

[Stil zit ze, kijkt voor zich]

['t Is zwart en donker]

[Het was in den zwarten nacht]

[Het regende in de stad]

[Zacht kwam ze als jonge sneeuw]

[En ik bij de stille zeeën]

[De lucht was geel als gele chrysanthemen]

[Gij zijt een bloem, een lichte roode bloem]

[In de stilte van de stad]

['s Avonds in 't donker doet ze de oogen dicht]

[Onz' hoofden weenen en zijn genegen]

['s Nachts dan is 't leven haar zoo hel en roode]

[Toen bliezen de poortwachters op gouden horens]

[Ik zat eens heel alleen te denken]

[De straalpralende dag]

[Het gouden zongezwier]

['t Is alles weenen, de storm, het huis]

[Een roode roos is in mijn hand]

[Mijn handen zijn zoo heet]

[Ergens moeten toch zijn de lichte watren van haar oogen]

[In de verte zag ik blanke wateren]

[Ik had zoo lang rondgeloopen]

[Ik wilde ik kon u iets geven]

[Ze zat daar rechtop en keek]

[Ik lag te slapen op mijn bed]

[Ik liep 's avonds door mijne stad]

[Samen te loopen tusschen breede zeeën]

[Zachtlichte lentenen]

[Laat ik nu denken hoe dat alles was]

[In een grijs huis en in een kamerlicht]

[Zie je ik hou van je]

[Het was dien avond zoo stil]

['k Heb mijn oor tegen zooveel stemklokken geleend]

[De grijze lucht als een satijnen waaier]

[Avond. De heuvels vallen vaal]

[De lucht was fijn. Avond]

[Blinkend licht splinterde fijn]

[Daar ligt dat water - dat schitterende water]

[Mijn grijze tintelreine]

[Stil grijs lichtrood leeft ze]

[Al die grijze dagen]

[In den heeten nacht een heet zwart grijs korenveld]

[Gebenedijde]

[Er was veel goud eikegeel]

[Er was toen sneeuw op 't mos]

[Nu schijnt de zon op straat]

[Twee lampen schijnen]

[Dat kouwe vleesch van een ander]

[De lente - ik sta midden in haar]

[De boomen golven op de heuvelen]

[De gonsregen, regen]

[De lamp schijnt, de kamer is open]

[Aldoor dat metalen ruischen van de metalen stralende zee]

[De zee buiten grijs, zilverig, regenig, lommerig, in wolke' cirkelgespreide]

[De golven en hun òver voorovervallen]

[Leven, zoele omsomberde even inschitterde]

II [De dagen]

III [Luchten, blauwhooge wimpere]

[Gingen de straten heen in eindeloosheid]

[In de tintelige lente]

[De grijze luchten hongeren]

[De zonnezweemen]

[In zelfvergeten hoekje in den geur]

[Terwijl de wind scheen en de bij bromde]

[De zonn'ge weg met schaduw doorgeschoten;]

[De lucht is vol met onvolkomen drang]

[In de stad met het zilverig oogerondkijken]

[Hoe zacht bij het vonkeschijnsel]

[Mijn oogen zijn stil]

[De zon, de zon in wit vuur]

[Het opene zoo klare aardeleven]

[De zilte regen over de boomen]

[In den grijzen avond was de stad luidruchtig]

[Het gras heeft den nacht al begonnen]

[De mistregen komt verhalend]

[De zilver begonnen dag]

[Wankelschrijdend in den wankelschrijdenden wind]

[Het is om 't al stil verachtend van me te gooien]

[Als een kind dat de weeke zonde]

[Schrikkend is de nacht met een stillen schrik]

[Als een bosch waar de groote stammen]

[O wat een groote kracht heb ik gekregen]

[Een vrouw als de wereld, als een wezenlooze]

[Ik kan niet begrijpen dat er niet veel meer zijn die zoo spreken]

[De verre toren staat vast]

IV [Is dit het roepen van den morgen? Winden]

[Het witte westen en de overval]

[Het riviergras waar zich het vee in baadt]

[Weerend zijn de witte onstuimigheden]

[Op komt de zee met wijdend openkomen]

[De groote wateren zijn ruste-gevend]

[Mij is het wachten, zal niet uit de volle]

[Hoe onzeker is toch het leefgevoel]

[De zomer is de tijd van alle rozen]

[De hemel is zoo vast, de volle blauwe]

[Zit ik niet in diamantene stilte]

[Vlakten van landen en bergen van steden]

[De schoone boom die zijn geblaart uithangt]

[Dikwijls loopt 'n meid zonnige dag te denken]

[Zlooals de maaiers 's avonds huiswaarts gaan]

[En in het scheemerige zomerlicht]

[De heidevelden waar hellingen wonen]

[Dag is muziek van wisselende dingen]

[Ik vlood vandaan de wereld achter deuren]

[Ik ruik iets jongs en iets schoons in de bosschen]

[De grondelooze tonen hoor ik in]

[De omvattende liefde heeft mij nog]

[Regelmatig gingen regelen wateren]

[Zij stond en had haar blank gezicht wijd open]

[Nu rieken eerst de dingen scherp en stekend]

[Zooals de zee met eindelooze deining]

[Ik kom om 't groene hout. Daar is de vrede]

[Mijn omvattende liefde heeft genoeg]

[Om nu te slapen met mijn handen over]

[De aarde en de groote halmenris]

[Koude rilling doorgaat me van de zee]

[In 't land der droomen in het droomenland]

[In het grof duister zit mij eene vrouw]

[Ik was nog jong toen ik op eenen dag]

[De morgen-frischte komt van uit de zee]

[God kleedt de lente aan in witte kleeren]

V Balder

VI

[‘En nu deze waarheid dus hier zoo staat]

[‘Altijd bewege' in ons aandoeningen]

[‘Hoe meer het lichaam kan worde' aangedaan]

[‘Dit is dus de Verbeelding, als een Kind]

[‘Opdat ik nu ten duid'lijkste aanwijs]

[‘In God, dat Wezen waar de mensch ontvangt]

[‘Maar God kent niet slechts 't menschelijke lijf]

[‘Maar de mensch heeft geen juiste kennis van]

[‘En de gedachte van een aandoening]

[‘Hieruit volgt dat de menschelijke geest]

[‘Wanneer de goddelijke geest in een]

[‘Drie wijzen zijn er, 't algemeen te kennen]

[‘Daar God de gedachten der Verbeelding]

[‘En ik moet opmerken dat op zich zelf]

[Deze woorden hoorde ik als in een droom]

[Terwijl ik op een morgen nederlag]

[Nadat ik jong en teer geboren was]

[Toen 'k ziek was, trad bij mij de kamer in]

[O hart, begeef u in de eenzaamheid, -]

[Al het begrepene is zuiver schoon]

[Als een moeder die alles in zich sluit]

[Daar de een'ge kracht van de gedachte is]

[Er is een wijs van zien naar ieder ding]

[Onder den schijn van de hemelsche zon]

[Er siddert onder alles dat ik zie]

[Niet maar eens nu en dan, en in half duister]

[Ik die de schoonheid dikwijls zag]

[Er daalde tot mij neder uit den hemel]

[Gij zegt mij, liefste, om deugdzaam te zijn]

[Van uit Gods wezen, zijn eeuwige licht]

[Wanneer ik lang met haar gesproken heb]

[De regen valt in stroomen naar beneden]

[In diepe somberheid van regendag]

[In stilte des avonds is mij gekomen]

[Wat is het, dat mij zulk een blijdschap geeft?]

[Zooals een schip dat rondgeworpen wordt]

[Het zoete licht des middags giet op mij]

[Van uit den boezem van de wilde wolken]

[In diepe stilte, in het fijne weder]

[Voor mij uit zie ik als een nevel hangen]

[Zooals des morgens in den koelen herfst]

[Terwijl ik wandelde in 't stille woud]

[En langzaam schreed ik verder. En ik las]

[O Gij die in alle hemelen zijt]

[In de sneeuw waren alle duinen wit]

[Reeds is de winter ons voor goed gescheiden]

[Vorstin de lente komt, en vóór haar komen]

[De zon is nog niet uit den nacht geboren]

[Terwijl ik voel dat ik wel iets meer ken]

Socialistische verzen [O God! ik sta aan den verkeerden kant]

I [De arbeidersklasse danst een groote reidans]

[Het socialisme het is een eikeltje]

[Ai, 't is nog klein nog, dat groot socialisme]

[Een vlies, een zachte film, het socialisme]

[Zoo als nu in een kamer van de stad]

[Te midden van 't oneindige heelal]

[De arbeidersklasse stijgt langs trappe' omhoog]

[Ik hoor de arbeiders klimmen naar de macht]

[Zooals men zien kan op den witten gletscher]

[De arbeiders staan op den rand van de zee]

[Zooals men op de droomerige zee]

[Niet gemak'lijk, uit één kamertje]

[Zooals de rijen van de wolken die]

[Zooals de herfst de lucht doortintelt met kleuren]

[O dichters, ziet ge niet dat hier de bron]

[Arbeiders, ziet ge daar dat goud, die zon]

[O klaar, klinkklaar Holland van water en lucht]

[Het socialisme komt, de wolken jublen het]

II [Een zoeker, een poëet ziet in de ruimte]

[Eens zal een dag zoo vol van Eenheid dagen]

[Dat ik klaar zien kan, dat ik als een rots]

[De mensch aan 't werk]

[Er zijn in de menschheid van die trillende nerven]

[Ik sta voor den mist van den tijd]

[‘Poëzie is hartstocht, maar in de verbeelding,’]

[Evenals door de zee gaat door de menschen]

[Het licht is nog niet geworden]

[Gedoken zit ik in de ruimte]

[Gedoken zit ik in de ruimte]

[Mijn kamer is der stilte diepste groef]

[Zuiver, in den moreelen band zuiver geslagen]

[Helder schijnt de grijze lucht]

[De honingvloeiende lucht zweeft daar heel hoog]

[Meer dan de zon schijnt mij het socialisme]

[Dit is heerlijk, om met een echten vrind]

[Wanneer men stil in mannenkring neerzit]

[In 't lichte oosten kwam de zon]

[De dag gaat open als een gouden roos]

[Terwijl de aarde om het zonlicht gaat]

[Men moet niet droomen dàn wanneer men doet]

[Zooals een meisje, o wonder zoo zoet]

[Een schoone rij van menschlijke gezichten]

[Wanneer men tusschen een schaar mannen treedt]

[De arbeiders dringen zich aan den trog]

[Wanneer men stil is, met zich zelf, de macht]

[Alles in zich te laten zinken, en 't]

I Natuur

II Menscheid

I

II

III

IV

V

VI

VII

[In de zachte kleedaage van de Vrijheid]

[Vrijheid, waartoe de arbeid zich verheft]

[O alvoedende menschmaatschappij]

III [Dikwijls als ik de arbeiders zie gaan]

[O om nu een van 't werkend volk te zijn!]

['t Was stil over de wereld, 't licht alleen]

[Toen het dag was geworden en het eerste daglicht]

[Toen het dag was geworden en het eerste daglicht]

[Toen 't avond was geworden, maar de lucht]

[Een vrouw, een jonge en zachtlijnige vrouw]

Één mei

Marx

Aan Henriette Roland Holst

30 januari 1903

[O wanhoop van de moeder, die haar man]

[Arbeidersklasse, mannen, en gij, vrouwen]

[Een mensch die nu tot eene andre zegt]

[Stort, o arbeiders, u diep in de zee]

IV [Ik zag een man, rein en naakt]

[Zooals een engel door de blanke lucht]

[Zoo zeker in doodstillen lentenacht]

[O schoonheid gij zijt niets]

[Ik heb een zeer schoon man gezien]

[Een man trad op mij aan]

[Er treedt een man mij aan]

[Een zwaar breed volk staat te wachten]

[De schoone mannen en vrouwen]

[Van uit een nieuwe wereld treedt]

[Van uit een nieuwe wereld treedt]

[Eenmaal zal kunst en leven niet meer zijn]

[Eenmaal zal één persoon zeer rustig vlieten]

[O vrij te zijn! Met geene vaste banden]

[De aarde ligt in de armen van de zon]

[O bergen, die met uwe hoofden steekt]

V [Maannacht]

[Het was stil]

[De zon schijnt. Het lijkt wel een gouden bad]

De muze

[Er vloeit een vloed van zon]

[Toen 't avond was]

[Het grootste derven is mijn lafenis!]

[Zooals wie veel gefeest heeft, veel geslapen]

['s Morgens, men treedt voor de vaalgroene weiden]

[Toen ik de stad zag, zeilend met de boot]

[Zooals een meeuw 's morgens over zee trekt]

Visioen

[Zooals 's morgens uit 't zwijgen van de zee]

[Er is een wonderschoone Vrouwe]

De moeder

Het proletariaat

De vrijheid

[Als een vroolijke kwant treedt de arbeider op]

[In de buitenlucht zit een vrouw met geel]

II

VI De propaganda

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage III [Ik wilde wij woonden alleen te samen]

Lucifer (Fragment)

Sonnetten I

II

III

IV

V

VI

VII

VIII

IX

X

XI ontbreekt.

XII

Een dag in 't jaar

[Het was op een mooie morgen]

II

[Jeugd ziet van God in elk ding de essentie]

Bijlage IV Gorters medewerking aan De Nieuwe Gids

Verantwoording Verantwoording van de uitgave

Verantwoording van inhoud en volgorde

Verantwoording van de tekst

Alphabetisch register op de beginregels

 


Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken