De tale Kanaäns. Een leergang liederen (onder de naam Willem Barnard)
(1963)–Guillaume van der Graft–bron
Willem Barnard, De tale Kanaäns. Een leergang liederen. Holland, Amsterdam / Uitgeverij Paul Brand, Hilversum z.j. [1963]
codering
DBNL-TEI 1
Wijze van coderen: standaard
logboek
-
-
verantwoording
gebruikt exemplaar
eigen exemplaar dbnl
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van De tale Kanaäns. Een leergang liederen van Willem Barnard uit 1963. Willem Barnard is de echte naam van Guillaume van der Graft.
redactionele ingrepen
p. 11: deze pagina bevat een voetnoot. Wegens technische redenen is het niet mogelijk deze in de verantwoording op de gebruikelijke wijze van deze digitale editie weer te geven. De opmaak en locatie van de voetnoot is daarom van het origineel overgenomen.
p. 18: in het origineel is een gedeelte van de tekst slecht leesbaar. De redactie heeft de tekst tussen vierkante haken aangevuld.
p. 31: vetnederd → vernederd: ‘vernederd en veracht’.
p. 60, 64, 158: voetnoot ‘1’ heeft in de lopende tekst geen nootverwijzing. In deze digitale editie is de noot onderaan de pagina geplaatst.
p. 75: voetnoot ‘4’ heeft in het origineel abusievelijk nootverwijzing ‘5’ gekregen in de lopende tekst. In deze digitale editie is dat verbeterd.
p. 82: voetnoot ‘5’ heeft in de lopende tekst geen nootverwijzing. In deze digitale editie is de noot onderaan de pagina geplaatst.
p. 111: voetnoot ‘2’ heeft in de lopende tekst geen nootverwijzing. In deze digitale editie is de noot onderaan de pagina geplaatst.
achterkant stofomslag: in het origineel is een gedeelte van de tekst onleesbaar. In deze digitale editie is ‘[...]’ geplaatst.
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (binnenkant voorplat, 2, 6, 160, binnenkant achterplat, achterplat) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.
[ voorkant stofomslag]
W, Barnard
De tale Kanaäns
Een leergang liederen
de dagen onzer jaren / een kerkelijk jaarboek
Cantate Domino canticum novum: Zingt den Heer een nieuw lied!
Liederen van hem waren er duizend en vijf, zo staat geschreven over Salomo in I Koningen 4 vs 32. Op deze tekst wordt nooit gelet, men heeft het altijd over de drieduizend spreuken, die spreekwoordelijke wijsheid. Van wijsheid trouwens maken de meesten onzer zich een voorstelling, welke niet strookt met de messiaanse blijdschap onder het bewind van den Sjalom-Koning. Het is de bekende voorstelling van de mier die zo anders was dan de krekel. De krekel immers hield van liedjeszingen, de mier daarentegen was daar te wijs voor. Hij werkte, sleepte, sloofde, sliep haast niet. Een navolgenswaardig voorbeeld.
Wij doen beide insecten daarmee onrecht en misverstaan de Schrift. Er staat wel in Salomo's spreuken: ga tot de mier, gij luiaard! Maar de krekel staat er niet bij, die staat niet in de bijbel. De tegenstelling is van Lafontaine, niet van Salomo. De grote koning was naar de mieren én naar de krekels of de vogels of de engelen gegaan.
Salomo is de zoon van David en David is de man van de psalmen. De liederen gaan op de psalmen terug. Op psalm 96, psalm 98, psalm 149 en al die andere psalmen.
Ik noem deze drie omdat ze alle drie beginnen met: Zingt den Heer een nieuw lied! Cantate Domino canticum novum!
Over de duizend liederen, het is niet gering! Iedere sabbat één, dat is nog twintig jaar werk. Ik denk aan the reverend Eli Jenkins uit Dylan Thomas' luisterspel Under Milk Wood. Als een weermannetje kwam de weleerwaarde uit zijn huisje en groette de zon met een vers. Dat is kinderlijk (Marc groet 's morgens de dingen) en salomonisch wijs, want hij groette de oorsprong van de dingen. In Amsterdam op de Bühne was er een zachtzinnige idioot van gemaakt, want wie verstaat bij ons een moraliteit uit Wales, dat schiereiland van zang en vroomheid! Een dominee-dichter, dat leer je op school, is om te lachen, naar het klassiek geworden spotvers van Cornelis Paradijs:
Maar wie leest nog de Tachtigers, op een paar bloemlezingblaadjes na? Ten Kate daarentegen leeft, want wij zingen hem. Is hij groter dan Kloos? Welnee, maar wij zingen hem!
Het verschijnsel dominee-dichter (of priester-poëet) is niet het verschijnsel van een amphibie! Een kikvors is een amphibie, geen zoogdier en geen vis; hij kwaakt lachwekkend, hij is een plaag in Egypte. Maar de verdubbeling waar het hier over gaat doet eerder denken aan de engel, die boodschapper en zanger is en het een niet ten koste van het ander, maar dank zij het ander. De ‘Dienst des Woords’ is niet in strijd met poëzie, zang en muziek! Integendeel. Want wat is ‘het Woord dienen’ als het niet mede is: luisteren naar de mogelijkheden van de woorden, stilstaan bij de mirakelen van de taal! God en mens worden daarin verzoend en zo hebben
Vervolg zie achterflap
[ voorplat]
[pagina 1]
DE TALE KANAÄNS
[pagina 3]
W. BARNARD
DE TALE KANAÄNS
EEN LEERGANG LIEDEREN
DE DAGEN ONZER JAREN
EEN KERKELIJK JAARBOEK
UITGEVERSMAATSCHAPPIJ HOLLAND - AMSTERDAM
UITGEVERIJ PAUL BRAND N.V. - HILVERSUM
[pagina 4]
Deze uitgave kwam tot stand in samenwerking met de Prof. Dr. G. van der Leeuw-Stichting
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotocopie, microfilm, radio, televisie, of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
© U.M. Holland/W. Barnard
[pagina 7]
INHOUD
Inleiding | ||
Toelichting | ||
I / Lent en Lente | ||
---|---|---|
Septuagesima | Van Adam den vader der mensen | 17 |
Van de uittocht | 17 | |
Van het werk in de wijngaard | 19 | |
Sexagesima | Van Noach den vader der volkeren | 20 |
Van de ondergang | 20 | |
Van de zaaier | 21 | |
Quinquagesima | Van Abraham, vader der gelovigen | 22 |
Van de opgang (1) | 23 | |
Van de blinde te Jericho | 23 | |
Aswoensdag | Van de schat in de hemel | 25 |
O Schepper goedertieren | 25 | |
Van de pelgrimsreis | 26 | |
Invocabit | Van veertig regels | 27 |
Ten dage des heils | 28 | |
Van de mens op aarde | 28 | |
Reminiscere | Van de berg des verbonds | 29 |
Van het geduld | 30 | |
Van de verheerlijking op de berg | 31 | |
Oculi | Van een huis voor God | 32 |
Verhoor ons, Here Jezus | 33 | |
Van hemels dauwe | 33 | |
Laetare | Klein-Pasen (1 & 2) | 34 |
Van Jeruzalem onze moeder | 35 | |
Zeven is voldoende | 36 | |
Judica | Van de tabernakel | 37 |
Voorop door alle tijden | 39 | |
Van Abrahams nazaat | 40 | |
Palmzondag | Hosanna | 41 |
Naam van Jezus (1) | 42 | |
Van de intocht | 42 | |
Stille week | Van de opgang (2) | 44 |
Een dubbel-lied van veertig regels | 44 | |
Paaswake | Van de nacht | 47 |
Van de doop (1) | 47 | |
De dageraad gaat stralen | 48 | |
Paasfeest | Ter-nauwer-nood | 49 |
[pagina 8]
Van de overwinning | 49 | |
Van Emmaüs | 50 | |
Beloken Pasen | Quasimodogeniti | 51 |
Hoog aan de tijd | 51 | |
Wij komen in witte kleren | 52 | |
De tweede na Pasen | Misericordia Do mini (1 & 2) | 53 |
Van de schaapherder Abel | 54 | |
Van het lam en de herder | 55 | |
De derde | Van nacht en morgen | 56 |
Van Henoch de vriend van God | 56 | |
Welbeminden | 57 | |
De vierde | Cantate | 58 |
Van Noach met zijn achten | 58 | |
Alle goede gaven | 59 | |
De vijfde | Rogate | 60 |
Van het nieuwe verbond | 60 | |
Van horen en doen | 61 | |
Hemelvaartsdag | Van Christus Triumphator | 62 |
Messias van ons allen | 63 | |
Naam van Jezus (2) | 63 | |
De zesde | Van de lente | 64 |
Van de toren van Babel | 64 | |
Van de nuchterheid | 65 | |
Pinksteren | Van God op het Pinksterfeest | 66 |
Komt heden tussenbeide | 66 | |
Van de adem | 67 | |
Van de Pinksterbruid | 67 | |
Van de vogel duif | 68 | |
Van het jaar van den Heer | 68 | |
II / Zomer | ||
---|---|---|
De eerste zondag | Van Abram geroepen uit Oer | 69 |
Van wind en water | 69 | |
Met al de heiligen | 70 | |
De tweede | Van Abram als broodbidder | 71 |
Van de samenleving | 71 | |
Van rijk en arm | 72 | |
De derde | Van Abram en Lot op de tweesprong | 73 |
Van de ootmoed | 73 | |
Van het verloren schaap | 74 | |
De vierde | Van Abram en de priester-koning | 75 |
Van de schepping | 76 |
[pagina 9]
Van de visvangst | 76 | |
De vijfde | Van den Allerhoogste en zijn vriend | 77 |
Welbeminden (2) | 77 | |
Van de broederschap | 78 | |
De zesde | Van Sara en Hagar | 79 |
Van de doop (2) | 79 | |
Van het brood | 80 | |
De zevende | Van de drie mannen bij Mamre | 81 |
Van de slavernij | 81 | |
Van boom en vrucht | 82 | |
De achtste | Van Lot te Sodom | 83 |
Van de oude wet | 83 | |
Van de Mammon | 84 | |
De negende | Van de twee zonen | 85 |
Van de kwade kans | 85 | |
Van de tranen over Jeruzalem | 86 | |
De tiende | Van het verboden offer | 88 |
Van de nieuwe eredienst | 88 | |
Van de farizeeër | 89 | |
De elfde | Van moeder Rebekka bij de bron | 90 |
Van Pasen | 90 | |
Effatha | 91 | |
De twaalfde | Van het eerstgeboorterecht | 92 |
Van de openbaring | 92 | |
Een Rozendaals kerklied | 93 | |
De dertiende | Van Jakob in het huis van God | 95 |
Van belofte | 95 | |
Van de tiende melaatse | 96 | |
De veertiende | Van Lea en Rachel | 97 |
Van vlees en geest | 97 | |
Van de vogels en de bloemen | 98 | |
De vijftiende | Van de ontmoeting met den engel | 100 |
Van de lasten | 100 | |
Van de jongen te Naïn | 101 | |
De zestiende | Van de twee broeders | 102 |
Van de liefde | 102 | |
Van de genodigden | 103 | |
De zeventiende | Van kerk en wereld | 104 |
Van de ware kerk des Heren | 104 | |
Van den zoon van David | 105 |
[pagina 10]
III / Herfst en Winter | ||
---|---|---|
Van Babylon | 106 | |
Van Jeruzalem | 107 | |
Van Salomo en de koningin van Scheba | 108 | |
De achttiende zondag | Da Pacem | 109 |
Van verlangen | 109 | |
Van de vijgeboom | 110 | |
De negentiende | Van Jozef en de zoon van Juda | 111 |
Van het harnas des Heren | 112 | |
Van het grote bruiloftsmaal | 112 | |
De twintigste | Van Juda en Tamar | 114 |
Van de waterkant | 114 | |
Van de lier aan de wilgen | 115 | |
De een-en-twintigste | Van Jozef en de vrouw des huizes | 116 |
Het lofgebed van Mordechai | 117 | |
Van de wapenrusting | 117 | |
De drie-en-twintigste | Van de schenker en de bakker (1 & 2) | 119 |
Het lofgebed van Esther | 120 | |
Van den Caesar | 121 | |
De twee-en-twintigste | Van de vorstelijke dromen | 122 |
Het lofgebed van Jeremia | 122 | |
Van het dochtertje van Jaïrus | 123 | |
De zondag van de kentering | Van de kentering der tijden | 124 |
Van de goede vrucht | 124 | |
Vier apocalyptische liederen | 125 | |
De eerste zondag van advent | Van Mozes en het biezen kistje | 128 |
Gij die de sterren hebt bereid | 128 | |
Dochter van Sion | 129 | |
De tweede | Van Mozes de man Gods | 130 |
Ik hoor een stem verluiden | 130 | |
Van het riet in de wind | 131 | |
De derde | Van Mozes en Midian | 132 |
Gaudete | 132 | |
Veni, veni Emmanuel | 133 | |
De vierde | Van het brandende braambos | 134 |
Rorate Coeli | 134 | |
Het hoge woord der eeuwen | 135 | |
Kerstnacht | Van Titus | 136 |
Van de engel des Heren | 136 | |
Van gloria in excelsis | 137 |
[pagina 11]
Van het licht op de kandelaar | 137 | |
Van den Zoon Gods | 138 | |
Het heil van de dieren | 138 | |
Kerstmis | Vanwaar de zon gaat schijnen | 139 |
Jesu redemptor omnium | 139 | |
Behouder en bevrijder | 140 | |
Epifanie | Van de doop (3) | 141 |
Van koning Herodes | 141 | |
Hostis Herodes Impie | 142 | |
Van de duif en het lam en de vis | 143 | |
De eerste na Epifanie | Van Salomo biddende | 144 |
Van de twaalfjarige (1) | 144 | |
Van de twaalfjarige (2) | 144 | |
De tweede | Van het begin der tekenen | 146 |
Van de liefste | 146 | |
Van de bruiloft te Kana | 147 | |
IV / De Wisselweken* | ||
---|---|---|
In het voorjaar | De engelen van het kwaad | 148 |
Van komen en gaan | 148 | |
Van de storm op zee | 149 | |
Van het levende water | 149 | |
Van het zaad in de akker | 150 | |
Van moeder aarde | 150 | |
In het najaar | Van de zegetocht | 151 |
Van de nieuwe tijd | 151 | |
Van de berg Zion | 152 | |
Van dies illa | 153 | |
Van de bruid die versierd is | 154 | |
Van de grote dag | 154 | |
V / Bijzondere vierdagen | ||
Dankdag voor het gewas | Van de opdracht der gaven | 155 |
Allerheiligen | Drie liederen over de doden | 156 |
Tweede kerstdag | Van Stephanus | 158 |
Naamgeving van de Messias | Van oud en nieuw | 159 |
* Nl. de zondagen die naar gelang van een late of vroege Pasen hetzij tussen de Kanazondag en Septuagesima, hetzij tussen de drie-en-twintigste na Pinksteren en de zondag der kentering worden ingevoegd.
[ achterkant stofomslag]
Revius, Lodensteyn, De Génestet elk op zijn wijs gewerkt, gezwegen nog van Mörike, Herbert en Donne! Des te meer en sterker heeft dat gegolden naarmate dat werk, die dichterlijke dienst meer in het teken der ‘mededeelzaamheid’ stond en minder uitsluitend uiting was, laat staan poging tot aanpraten. Met andere woorden: de beste symbiose van priesterschap en dichterschap doet zich voor, waar het gelukt is voor de gemeente, ik zeg niet: verstaanbaar, maar: zingbaar te schrijven.
Jodocus van Lodensteyn, tot zijn Uijtspanningen in 1676 een ‘voorreden’ schrijvende, legt verband tussen de ‘brand-deugt van eendragt’ en de ‘voeglijke stemme-menginge van de medezang’. Indien men immers elkander overstemt, zingt men slecht en als niet de één de ander uitnemender acht dan zichzelf kan geen gemeente bestaan. Hier wordt de eenstemmigheid van het koraal gepeild als een bediening der verzoening, naar de woorden van den apostel.
Het is in overeenstemming met Efeziërs 5 vs 18-11.
Zijn eerdere eeuwgenoot en grotere collega John Donne schreef geen liederen voor de kerkzang, dat komt in de engelse kerk pas later tot ontwikkeling, aan het eind van de zeventiende eeuw, bij Isaäc Watts. Maar van Donne is de uitspraak: The psalms are the manna of the church. Manna is dagelijks voedsel, rantsoen waar men op teren kan. Alwie liederen schrijft moet eerst beseffen dat hij met iets overtolligs bezig is. Liederen zijn niet nodig. Althans voor ons niet. De psalmen zijn genoeg. Maar liederen zijn nodig als men de maat aanlegt van het seigneurale, dat in Jeruzalem de norm is; omdat de Heer, le Seigneur, ons is verkondigd als één, die met de psalmen sterven kon maar met ons hofhoudt zoals Salomo, dáárom zingen wij psalmen en tal van liederen.
Niettemin, zoals gezegd, Salomo is de Zoon van David en zo zijn de liederen, de hymns of de gezangen, nazaten van het psalter. Er gaan tijden voorbij dat er geen lied ontkiemt, dat er geen oogst is. In die woestijnen rapen wij manna en leven daarop. ‘In dorre tijd’ zegt Da Costa, ‘als er geen lied ontkiemt, als er geen oogst staat op de velden, rapen wij de psalmen op en eigenen die ons toe’. Ik dacht, dat wij vandaag de dag in de dienst van het Woord, evangelisch-poëtisch, salomonische tijden beleefden.
‘Hoe komt het’, zo vraagt Ten Kate in zijn werkje Natuur en Historie, ‘dat de grote vogelsoorten niet zingen? De hoofdoorzaak ligt zeker in hunne organisatie, maar menige aanleiding moet toch gezocht worden in hunne levenswijze. Zij hebben het te drok met de zorgen voor het nodige voedsel. Die grote roofvogelzwerm is altijd op jacht, en kan alleen van honger en moordlust schreeuwen. Jagervolken zingen niet: zij zetten het wild na of zij slapen. Vissersvolken evenzo. Met de zee te worstelen, in de diepte hun prooi te verschalken, dàt is hun leven. Let maar eens op de reiger, op de orde der grote steltlopers! Onbewegelijk blijven zij de ganse dag aan de oever van 't water staan, uit vreze van hun prooi te verschrikken: zij passen wel op dat ze niet zingen. Om te zingen moet men lege tijd hebben en dit hebben alleen de landslieden.’ Wij, op de stelten van onze grootsteedsheid lopend, wij die het ook te ‘drok’ hebben, wij
Vervolg zie achterplat
zingen niet. Maar in de kerk geldt: zingt den Heer een nieuw lied! Dáár tenminste, hoe pover ook, brengen wij nog het offer van de adem. En daarmee zijn wij opgenomen in een groter verband dan zelfs engelen en dieren. Niet alleen ‘al wat ademt love den Heer’, maar ook de dingen, zoals Nijhoff in Fuguette zegt:
Daar is ‘zachtheid het woord van muziek’, maar grootser gaat het toe in het boek Job, 38e hoofdstuk, dat handelt over de grondwerkersdaad van het goddelijke scheppen zelf, waarbij ‘de morgensterren tezamen vrolijk zongen en alle zonen Gods stonden te juichen.’ De machten en elementen, de creaturen, hebben hun eigen liturgie, hun lofzang en omgang die uit en tot den Eeuwige bestaat. Wij staan daar buiten, beperkt tot taal en getijden, in ons spitst de schepping zich toe en veel gaat er buiten ons om. Dat leert ons, niet alles op den mens te betrekken, maar wel alles wat menselijk is op God, het bloed zowel als de geest, de adem en de ziel, het zonlicht in de menselijke ogen, de maangetijden in de menselijke schoot. De neiging om de zangwaarde en het liturgische gewicht af te wegen naar de draagkracht der menselijke devotie en naar de gevoelswaarde die een lied voor de gemeente heeft, is te klein, te burgerlijk. Er staat: een nieuw lied! Maar er staat: een nieuw lied voor den Heer!
Waarom staat er een nieuw lied? Is het oude niet goed? Het is vaak beter.
Wij hebben Ten Kate aan het woord gelaten. Zijn tijdgenoot en stadgenoot Alberdingk Thijm, één van de eersten die over de kerkzang weer met verterende ijver en verlichte geest wist te spreken, schreef anno 1852: ‘Wat zullen wij van de nieuweren zeggen? Wij moeten in waarheid getuigen, - de poëzie begint zich in deze dagen weder wat te ontgloeyen aan de bron van alle licht en alle vuur, van alle liefde en alle scheppingskracht: maar voor een vijftig, zestig jaar stond het er ellendig mee geschapen. Men zie onbevooroordeeld de koude, dorre, matte, platte, betweterige Gezangen, door de welmenende liefhebbers in hun bundel bijeengebracht.’ Wij heden beamen dat, want zijn strijd is nog lang niet beslecht.
Maar die oude zangers en de grote hymnendichters van de prille christenheid, de kroongetuigen op wie wij ons beroepen, op hun beurt zullen weer getuigen, dat niets kan halen bij de glorie, de kracht en de tederheid van de psalmen Davids. Die zijn als de gaven der genade: iedere morgen nieuw. Ze zijn als de schepping; telkens weer gaat de zon op en als men ziet hoe de dag aanbreekt, het is adembenemend.
The psalms are the manna of the church. De psalmen zijn engelenbrood voor ons gestrooid.
Maar onze liederen zijn ons dagelijkse brood, gegroeid op onze akker, geoogst en toebereid, uit handen van boer en bakker ontvangen en te berde gebracht op de Avondmaalstafel, om uitgedeeld te worden.
[...] nemen!
[...]arnard