Inleiding
Liederen zijn gedichten om te zingen. Dit is een boek vol ervan. Zulke liedboeken zijn, sinds de vereenzaming der mensen een cultuurverschijnsel werd, in onbruik geraakt. Het is geen toeval, dat deze liederen ‘gezangen’ zijn. Of ze daarvoor geschikt zullen blijken, moet worden afgewacht. Willem Sluiter, Jodocus van Lodensteyn, Paul Gerhardt, William Cowper en zoveel anderen uit vroeger tijd hadden het in dat opzicht beter dan dichters vandaag de dag. Zij konden van een zegswijze en een spreektrant die hen verbond met hun tijdgenoten uitgaan en voortgaan tot een eigen dichtstijl. Het kerklied was een regenboog, met één voet in de aarde en één in de wolken. Maar voor een hedendaagse dichter is er alle kans dat de boog breekt omdat hij al te gespannen staat. Misschien blijkt het gedicht te veel gedicht en blijft het gezang te veel gezang. Toch is het de moeite waard te werken aan een toenadering. In een kerkboek zijn de mogelijkheden daartoe beperkt, maar in een boek als dit kan men proberen, ‘hoe ver men gaan kan’. Het is niet uitgesloten, dat hier en daar alleen de oren van de schrijver en zijn geestgenoten, zijn ademverwanten, de muziek nog horen. Voor anderen is de stem intussen al tot spreken gedaald, tot stillezen terneergeslagen; dan is het lied tot een lyrisch gedicht vereenzelvigd. Men moet de moed echter niet te gauw opgeven. Laten de lezers al zingende lezen, lettende op het zinsverband van de zondagslezingen en op de ‘toonaangevende’ melodie.
De Tale Kanaäns is het vervolg op Lieve Gemeente. Daar werden de Schriften uitgelegd, nu nopen ze tot zingen. Men moet inademen en uit. Evenals bij dat eerste deel is veel van het voorwerk verricht in de kerkdiensten die als ‘Amsterdamse Nocturnen’ enige bekendheid hebben gekregen. De schrijver is erkentelijk voor jaren van samenwerking met zijn ambtsbroeder W.G. Overbosch en met de zangmeester F.A. Mehrtens (op wiens muziek hij veel van de volgende zangteksten hoort). Hij is zijn ‘lieve gemeente’ dankbaar, die stadsgemeente toen, de dorpsgemeente later, dat zij steeds weer bereid bleek, in te stemmen. Hij heeft ook veel te danken aan de oefenschool van het dichtgenootschap dat aan het nieuwe kerkboek werkt. Maar hij draagt zijn geschrift aan niemand op. Daar is dit het boek niet naar.