De tale Kanaäns. Een leergang liederen (onder de naam Willem Barnard)
(1963)–Guillaume van der Graft–
[pagina 29]
| |
De tweede zondag in de vasten
| |
[pagina 30]
| |
Maar met Zijn verzekering:
heel dit ondermaanse leven
voer Ik tot verheerlijking,
de vergeefsheid is vergeven,
alle dagen zevenmaal
zevenmaal.Ga naar voetnoot8
Als het eenmaal Pasen is
heeft de aarde Hem voor ogen
die de Eerste en Laatste is
en zij looft Hem opgetogen,
want de uittocht is volbracht
uit de nacht.
| |
Van het geduldEpistelgezang bij I Thessalonicenzen 4 vs 1-12. Christus naar wien wij heten
heeft met Zijn groot geduld
de Wet en de Profeten
ten einde toe vervuld.
Maar ons is aangezegd,
tot aan het eind der dingen
de uitgang te volbrengen,
de lange lijdensweg.
Geen licht is ons gebleven,
er is geen God te zien,
de dagen alle zeven
en de geboden tien,
dan deze ene naam;
die naam is alle nachten
ons heimelijk verwachten,
ons innerlijk geheim.
De duisternis te boven
al staat de nacht rondom,
zijn allen die geloven
dat Jezus is de zon.
Zij kiemen uit Zijn graf,
zij bloeien uit zijn wonden,
zij worden uitgezonden
de nacht uit in de dag.
Zij moeten met Hem lijden
en met Hem levend zijn
tot aan de laatste tijden
dan staan zij in Zijn tuin
en heffen op hun hoofd
als bloemen en als doden
die uit de bodem komen
en 't licht zien ongedoofd.
Het licht van alle stralen
komt uit Zijn aangezicht.
Zijn ster zal nooit meer dalen
en met Hem opgericht
verhogen zij de dag,
verhogen zij het leven
en roepen heil en zegen
over de aarde af.
| |
[pagina 31]
| |
Van de verheerlijking op de bergEvangeliegezang naar Mattheüs 17 vs 1-9. De winter is vergangen,
de aarde rekt zich uit,
zij wacht reeds met verlangen
de volheid van de tijd,
want daar staat Hij gerezen,
de grote Bruidegom,
Zijn naam zal zijn geprezen,
al zij 't als in een droom!
Hij staat er ons ten goede
in deze slechte tijd,
wij moeten Hem begroeten,
Zon der gerechtigheid,
wij moeten Hem aanbidden,
Zoon Gods en evenknie,
zoals Hij staat temidden
van wet en profetie.
De bergen zullen dragen
vrede en zaligheid,
wanneer Gij op komt dagen
die Zoon van David zijt,
o laatste Zoon van Adam
en eerste Zoon van God,
die door Zijn levensadem
zal opstaan uit de dood.
Dit lage mensenleven,
vernederd en veracht,
hoog zal het zijn verheven;
loofd God uit alle macht!
De schepping vol verlangen
reikhalst en rekt zich uit,
de winter is vergangen,
Gods mare wordt verbreid.
|
|