Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bric à brac (1957)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bric à brac
Afbeelding van Bric à bracToon afbeelding van titelpagina van Bric à brac

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.64 MB)

Scans (5.88 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

column(s) / cursiefjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bric à brac

(1957)–Jan Greshoff–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Kijken naar de golven

Een deel van dit jaar heb ik doorgebracht in een kleine plaats ergens aan de een of andere zee. Het was er rustig, want het is moeilijk te bereiken en er was nog geen sprake van seizoen. Niets ontspant mij zo als het gezicht op water. Voor en na de lichte huiselijke bezigheden in verband met het huiswerk dat ik uitoefen, kan ik urenlang naar de zee kijken. Dit is ongetwijfeld een dom genoegen. Voor mij is het een der weinige vermaken die mij werkelijk vermaak schenken en mij niet vervelen. Niets verveelt zo spoedig als het vermakelijke. Iedere kok weet dat hij met kruiderijen voorzichtig moet omspringen. Ik houd van het wezenloos staren naar de zee, juist omdat het een redeloze bezigheid is. Er wordt door deskundigen en leken voortdurend geurmd over de kwalen des tijds. Wij, dat wil zeggen, de meesten onzer (waar ik mij niet onder schaar) zijn prikkelbaar, onrustig, haastig, ongeduldig, onevenwichtig, onrechtvaardig. Daarmede zijn alle ziekteverschijnselen niet opgesomd. En er wordt dag en nacht aan gedokterd. Niemand echter schijnt in te zien dat deze moeilijkheden veelal voortspruiten uit een dwaas (want onnatuurlijk en daarom ongezond) verlangen, van ontwaken tot slapengaan, onafgebroken en onmiskenbaar scherpzinnig te zijn. Er wordt, als men om zich heen ziet, alom en duidelijk gedacht. Gedacht dat de lappen er af vliegen. Onze tijdgenoten voor zover zij zichzelf eerbiedigen, gaan fronsende hun leven door. Zij zijn er zich elk

[pagina 46]
[p. 46]

willekeurig ogenblik van bewust, dat zij door vraagstukken belegerd worden. De mens werd immer door vraagstukken belaagd. Maar nooit tevoren achtten Jan en Alleman zich verplicht deze, één voor één of alle tegelijk, op te lossen. Integendeel. Zij lieten zonder gewetenswroeging de vraagstukken vraagstukken blijven. Nu echter wordt onze hemel verduisterd, onze dronk vertroebeld, ons bestaan vergald door de vraagstukken die ons langzaam maar zeker in hun macht hebben gekregen. Wie een dagblad ter hand neemt, bemerkt met één oogopslag dat het gevuld is met mededelingen en beschouwingen betreffende problemen. Binnenlandse en buitenlandse, politieke en economische. Die van het verre, die van het nabije Oosten, die van Groen-en van Vuurland, die van verleden, heden en toekomst.

Wij maken ons (daartoe opgewekt door onze geestelijke leiders) bezorgd over probleemkinderen en probleemouders, over probleempredikanten en probleempolitieagenten. De arbeid is een probleem, het spel is een probleem. Wij hebben woonproblemen, reisproblemen, thuisproblemen, schaakproblemen, taakproblemen, laakproblemen, haak- (en brei)problemen, waakproblemen, slaapproblemen. Geen rechtgeaard schilder van-zijn tijd waagt het argeloos een bokking op een tinnen bord te schilderen. Hij schildert problemen. De dichter, die met zijn benen stevig in het nú staat, dicht problemen. Geen lezer leent meer het oor aan wie natuurlijk en vrijmoedig vertelt omdat hij dat gaarne doet en iets te vertellen heeft. De lezer wil problemen voor zijn geld.

En zo ben ik tot de slotsom gekomen dat men in het algemeen, ik in het bijzonder, deze overstelpende denkdrukte alleen overleven kan door op gezette tijden en liefst zo dikmaals er zich een gelegenheid voordoet, onder te duiken in een stille, eerlijke, rustige botheid. Ook de allerverstandigste mens heeft daar zijn deel van. Hij toont zijn onvolwassenheid als hij zich daar voor schaamt. Integendeel. Hij moet zijn ingeschapen domheid vertroetelen, opkweken en er, omderwille van zijn geestelijke gezondheid, op de juiste wijze gebruik van maken. Al deze opvallend en nadrukkelijk intelligente redekavelaars doen mij denken,

[pagina 47]
[p. 47]

op hun gebied, aan wat wij vroeger oweërs, thans zwartehandelaars noemen. Een werkelijk beschaafd man geeft de domheid-ìn-zich de plaats welke daar van nature aan toekoemt, zonder er alweer een probleem van te maken. Aan zee zitten, stompzinnig staren naar de golfjes is, ik spreek uit ervaring, een doeltreffend en aangenaam middel om het evenwicht te herstellen tussen wat wij zijn en wat de tijdgeest ons wil doen zijn.

Toen ik die keer naar het strand ging teneinde mij met hart en ziel over te geven aan het volstrekte nietsdoen, vielen mij op zijn onverwachts en tot mijn ongerief, enige dichtregels in. Ik ben als ik reeds vroeger mededeelde aan mijn nietsdoen gehecht. Allereerst omdat ik het uitgesproken prettig vind, ook omdat het in de praktijk bevorderlijk is gebleken voor de gezondheid, zo van lichaam als van geest. Wij slijten door doen en denken. Ik leef in de gelukkige waan dat dit hinderlijke proces helaas niet gestuit, wel enigszins vertraagd kan worden, door een deel van elke dag aan een eerlijk en algeheel stilzitten te wijden.

Daarom wekt het mijn ongenoegen, begrijpelijkerwijze, wanneer plotseling een herinnering deze afwezigheid van de wereld onderbreekt. Ineens dan die oude door het gebruik glad en glimmend gesleten regel: ‘De zee, de zee klotst voort in eindeloze deining...’ Onzinnig. En daarenboven hinderlijk door zijn toepasselijkheid. Wanneer ik mij van het dagelijks bestaan afwend, ben ik dus ook gekant tegen aanhalingen, erop berekend aan gebeurtenissen van niets een schijn van glorie te geven. Ik zal nooit mijn verbazing, gevolgd door ergernis, vergeten toen Karel Jonckheere zich door een paar bloemen op onze ontbijttafel liet verleiden tot het gedragen zeggen van ‘Ik ween om bloemen in den knop gebroken.’ Hetgeen bovendien niet waar was. Hij weende niet.

Maar nu die zee.

Ik vind klotsen een náár, gemeenzaam woord, dat onsmakelijke klankherinneringen wekt. Men behoort het niet op de zee toe te passen en zeker niet wanneer men die, als hier het geval is, lof wil toezwaaien. Erger echter is het dat de werkzaamheid klotsen onmogelijk met de werk-

[pagina 48]
[p. 48]

zaamheid deinen samen kan gaan. Deinen is een langzaam op- en neergaan, een traag zwellen en krimpen, een geleidelijk stijgen en dalen van watermassa's. Klotsen daarentegen staat voor: met een geluid, een klots, tegen iets aanslaan. Een vereniging van deze twee voorstellingen vormt immer een wanklank en een wanbegrip, zowel wat de natuurlijke als de overdrachtelijke betekenis, wat het poëtisch beeld als het rhythme betreft. Deze befaamde regel is zinledig en een schoolvoorbeeld van wat men bombast heet.

Ik hoopte door dat vast te stellen, van dit gedicht bevrijd te worden. Doch onmiddelijk drong zich aan mij op: ‘zij is een levend schoon en kent zichzelve niet.’ Wat al vermoeiende vragen hangen hier mede samen. Is de zee schoon? Bestaat er schoonheid buiten ons? Of is (waar ik heilig van overtuigd ben) de schoonheid een eigenschap, welke wij goedgunstig aan dingen en verschijnselen toekennen? Met andere woorden zijn de dingen mooi of kijken wij ze mooi? Wat heeft schoonheid met zelfkennis te maken? Hoe zou de zee zichzelve kunnen kennen, waar in het heelal niets en niemand zichzelve kent? Wat is levend schoon? Bestaat er ook dood schoon? En kan men aan iets dat beweegt, alleen omdat het beweegt, leven toekennen?

Dit alles is potsierlijke rederijkerij, zonder enig verband met een innerlijke of uiterlijke werkelijkheid. Woordenkraam. Boerenbedrog. Prietpraat van een letterkundige standwerker. Ik schaam mij tegenover de zee zittende, dat ik dit ooit mooi gevonden, dat ik daar ooit in geloofd heb.

Het onaantastbare voordeel van het nietdenken, schuilt in het feit dat het verkeerd denken uitsluit.

Ik wil nu stilzitten en staren en niets doen. De Middellandse zee vóór mij, klotst niet, deint niet. Is als ík wil zijn: zonder bewegen, zonder zichzelf te kennen. Alleen maar zíjn.

Men moet toch iets voor zijn gezondheid over hebben.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken