Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 2. Legkaart (1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 2. Legkaart
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 2. LegkaartToon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 2. Legkaart

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.56 MB)

Scans (44.62 MB)

ebook (2.93 MB)

XML (0.50 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 2. Legkaart

(1948)–Jan Greshoff–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

4

Iemand die iets wil zeggen gebruikt daarvoor het dagelijks proza, dat voor al zijn taal- en tijdgenoten verstaanbaar is. Van ‘willen’ kan in poëzie nooit sprake zijn en evenmin van ‘zeggen’. De dichter moet of hij wil of niet, zich bevrijden van een ondraaglijk geworden innerlijke spanning. Hij kan dat slechts doen door die te veranderen in een rhythmische beweging, welke zich buiten zijn wezen voortzet in het vers. Een kind zelfs moet verstaan, dat hij daarbij geen rekening kan houden met de eisen of verlangens der buitenstaanders, die het publiek vormen. Maar onder dat publiek zijn er enkelen in staat die rhythmische golven op te vangen en weer om te zetten in een innerlijke spanning. Het is onjuist te zeggen, dat de dichter aldus zijn ontroering op zijn lezers overbrengt. Iedere ontroering is onherroepelijk aan een persoonlijkheid gebonden en kan niet overgebracht worden. De ontroering des dichters schept door middel van de vorm een mogelijkheid om bij anderen een ontroering te wekken. De dichter is een muziekinstrument dat door onbekende machten bespeeld wordt. Een-groot-dichter-zijn is daarom een genade en nimmer een verdienste. Wie zich verhovaardigt op zijn dichterschap kent zichzelf niet en miskent de heerlijkheid van zijn roeping. Hij vergeet dat hij slechts geven kan wat hem geschonken werd. En aangezien ‘zeggen’ in het bovenaangehaald verband, onverenigbaar is met het rhythmisch woord en naar ‘willen’ niet gevraagd

[pagina 67]
[p. 67]

wordt zolang men werktuig is, hebben wij, en naar ik hoop voorgoed, afgedaan met het ‘willen-zeggen’ dat telkens weer opduikt.

Een gedicht heeft ook nooit een betekenis in de zin, welke stellers van nuchtere vragen aan dat woord hechten. De betekenis van het gedicht is namelijk volkomen onafhankelijk van de overgeleverde betekenis van de woorden en woordgroeperingen, waar het uit samengesteld is. De dichter gebruikt weliswaar gangbare woorden, doch op een eigenaardige wijze. Dit gebruiken bestaat hierin, dat hij er de normale betekenis aan ontneemt en daardoor zowel roeping als werking van het woord wezenlijk wijzigt. De woorden in het gedicht zijn dan niet meer aanduidingen van wereldse werkelijkheden, doch toverformules, welke onbekende werelden scheppen en toegankelijk maken. Anders gezegd: in het dagelijks gebruik dienen de woorden om aanwezige zaken of bekende begrippen aan te wijzen; in poëzie roepen zij nieuwe gestalten op en wekken zij onvermoede begrippen. De taal die in de wereld een dienende taak heeft, dwingt in de poëzie den mens tot zijn dienst. Het lijkt mij dan ook verkeerd om te spreken van de taalbeheersing des dichters, want het is de taal die den dichter beheerst.

Misschien is het nuttig hier een simpel voorbeeld in te lassen. Wanneer een landeigenaar tegen zijn boswachter zegt: ‘hak die boom om’, heeft hij daarmee een strak omlijnde bedoeling, welke door den hoorder begrepen wordt, zodat aan het uitspreken van deze volzin practische gevolgen verbonden zijn: de boom wordt omgehakt. Wanneer een dichter een gedicht zou beginnen met juist de zelfde uitroep: ‘hak die boom om’, ontdekken wij hoe opeens alles anders is. Om te beginnen is er geen boom aanwezig en niemand om enige boom om te hakken. Die boom is dan ook geen boom, maar een teken dat een gevoelswaarde vertegenwoordigt. Ook het woord hakken heeft niets te maken met de handeling, welke in het eerste geval de boswachter uitvoert of doet uitvoeren. De dichter wil innerlijke

[pagina 68]
[p. 68]

verschijnselen, welke hem een wijder uitzicht versperren, door een krachtige geestelijke handeling onschadelijk maken. Hij richt zich daartoe tot een denkbeeldige broederschap om hem heen geschaard en spoort die aan tot een daad: hak om de boom, opdat.... etc., etc. Het is een kenmerk van iedere dichterlijke uiting, dat er géén practische uitwerking aan verbonden is. Zo ook hier: het bos wordt geen boom armer door een versregel, wèl door het bevel des landeigenaars.

Ik geloof hier duidelijk te hebben aangetoond hoe er twee werelden zijn, welke slechts enkele uiterlijkheden gemeen hebben: de aardse en de poëtische werkelijkheid. Of om andere termen te gebruiken: werkelijkheden en verbeelding. Wij zagen hoe dezèlfde woorden in de éérste wereld een volkomen andere betekenis en uitwerking hebben, dan in een tweede.

In het dagelijks leven hebben de woorden immer een vaste verbintenis met verleden, heden, toekomst, zij duiden een herinnering, een gebod, een wens aan en staan altijd in een onmiddellijke betrekking tot de werkelijkheid. In de poëzie bestaan geen tijdsonderscheidingen en bestaat geen werkelijkheid. Een dichter kan naar waarheid en in volle overtuiging zeggen: ik ben Solon of een griffioen, of ik ben geboren in het jaar 2000. Wanneer de heer Jansen mededeelt: ik zie een boom, dan kan dat niet anders beduiden dan het feit, dat zijn netvlies het beeld van een boom heeft vastgelegd. Wanneer een dichter zegt: ik zie een boom, zit hij op zijn kamer of in een koffijhuis, terwijl er in geen mijlen in het rond een sprankje groen of het kleinste takje te bespeuren valt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken