Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Monnikje Lederzak en andere driestheden (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Monnikje Lederzak en andere driestheden
Afbeelding van Monnikje Lederzak en andere driesthedenToon afbeelding van titelpagina van Monnikje Lederzak en andere driestheden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.86 MB)

Scans (7.86 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Monnikje Lederzak en andere driestheden

(1968)–Jacques den Haan–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 154]
[p. 154]

Literatuur en de westerse mens

Er zijn gedeelten in het boek van J.B. Priestley, Literature and Western Man (Londen, 1960), die ik met genoegen gelezen heb. Hij is hier en daar bijzonder helder; als man, die veel van toneel weet is hij nuchter en zakelijk bijvoorbeeld over Shakespeare en Shaw en soms is hij interessant als hij van de gangbare opvattingen afwijkt, al doet hij dat vrijwel steeds om een sneer te geven en eigenlijk nooit om eens een desnoods onredelijke voorkeur te belijden. Eénmaal mummelt hij drie of vier bladzijden over een niet-literaire figuur als Georges Sorel zonder dat hij duidelijk maakt wat hij voor een man was of wat hij nu eigenlijk geschreven heeft. Verder gaan we nergens buiten het erkende boekje en dat is de reden, dat deze studie mij als geheel toch niet erg bevredigt. Priestley pretendeert niet een literatuur-historicus te zijn en een officieel ‘handboek’ mogen we dan ook niet verwachten. Een andere oplossing ware geweest: ‘the books in my life’ - een niet formele geschiedenis van wat bepaalde boeken in zijn leven betekend hebben, zoals Henry Miller dat gedaan heeft. Dat is het ook niet, het is ‘literatuur en de westerse mens’, waarbij Priestley dan onvermijdelijk de westerse mens wel moet voorstellen, die akelige ‘gemiddelde’ westerse mens. Hij streeft daarbij toch ook naar een zekere volledigheid, al krijgen we dan door hun beknoptheid waardeloze constateringen als ‘...while Holland had Dekker, an official in Java, with his solitary, powerful novel of protest, Max Havelaar, and Denmark the short-lived, imaginative realist, Jens Peter Jacobsen’, twee literaturen afgedaan in twee regels. (Met Erasmus is Dekker de enige Nederlandse schrijver, die ‘behandeld’ wordt). Toch is het in deze zin een ‘persoonlijk’ boek, dat we hier de inzichten hebben van een romanschrijver die zich, stellig niet zonder verdiensten, in het algemeen op het middenvlak bewogen heeft, van wie een enkele roman het tot bestseller bracht, maar die het in de werkelijke ‘handboeken’ slechts tot een bescheiden plaatsje brengt, om zijn eigen indeling te volgen: hij behoort tot de literatuur, maar niet tot de Literatuur. Kreten als ‘the people must come alive’ waar het de romankunst betreft en aanvechtbare beweringen als: ‘Don Quixote can

[pagina 155]
[p. 155]

be read with equal delight by children and wise old men’ wijzen op zijn instelling. Het is de instelling van de schrijver van de fraai afgeronde, netjes afgewogen roman, de instelling, die onvermijdelijk leidt tot de verwerping van Gide als we het over de ‘real masters of fiction’ gaan hebben. Wonderlijk is evenwel, dat Priestley op diezelfde pagina waar hij Gide tot die ‘real masters’ niet toelaat, vaststelt dat vanaf de dood van Proust tot 1939 de Franse romankunst bloeide, maar dat er geen meester was. Mauriac noemt hij, Jean Giono, Henry de Montherlant, maar de enige man, die in die tijd toch waarlijk de grote roman geschreven heeft, die op verschillende niveaus bevredigt, Roger Martin du Gard, vermeldt hij niet, hoewel Priestley zich, wat onze eeuw betreft, gaarne vastklemt aan de Nobelprijs, een prijs, die Du Gard terecht niet ontgaan is. In de blijde zekerheid van zijn gelijk stelt Priestley dan ook voor in Proust te snoeien in plaats van hem te aanvaarden of te verwerpen zoals hij is. In de lijn van zijn instelling krijgt Aldous Huxley in dit lijvige boek precies vier regels omdat hij zich inderdaad meer met het experiment en boeiende theorie heeft beziggehouden dan met ‘levende’ mensen of wat daaronder in de romanwereld van Priestley wordt verstaan. In de lijn hiervan is hij doende theorieën over Joyce te weerleggen, die niemand poneert, althans niet iemand, die weet waarover het gaat: in dit geval: er is nooit een ‘school’ van Joyce geweest. In de lijn van dit alles krijgt John Donne, ‘introspective’ als hij is, vijf regels, ongeveer evenveel als Emily Dickinson tegenover vrijwel evenveel pagina5s over Walt Whitman, vulgair en plat en slecht als hij tevens genoemd wordt. Voortvloeiende: de lovende bladzijden over Anatole France tegenover de passage, waarin Stendhal ‘over-praised’ genoemd wordt, even ‘overpraised’ als Rilke, die Priestley stellig onderwaardeert. Toch is het niet zo, dat hij opzettelijk de middelmaat zoekt. Maugham en Walpole worden in één regel afgedaan, hoewel hij aan Galsworthy meer aandacht besteedt.

Voortreffelijk en dikwijls uitvoerig tekent Priestley de maatschappelijke achtergrond waartegen hij zijn figuren stelt. Wonderlijk

[pagina 156]
[p. 156]

soms zijn de hiaten in een boek, waarin hij in slechts een enkele regel Belgische schrijvers noemt als Fontainas, Gilkin, Giraud, Lerberghe, Mockel, die vrijwel vergeten zijn en Georg Büchner vergeet, die vooral bij de na-oorlogsen weer in trek is, evenals Georg Trakl, stellig een belangrijker symbolist dan meneer Mockel. Die ‘modernen’ weten trouwens wat! Het slotgedeelte van Literature and Western Man heet ‘The Moderns’, maar hoewel Dylan Thomas behandeld wordt, zoeken we Camus, Eluard, Sartre en Simone de Beauvoir tevergeefs. Ze ontbreken als de te spotzieke Norman Douglas, als de Amerikaan met de grootste invloed op de jongere Franse generatie: Henry Miller, als de zonderling Paul Léautaud, als de te speelse wijsgeer Lichtenberg, als Katherine Mansfield ondanks haar bijdrage tot de ontwikkeling van het korte verhaal, als Robert Musil, een van de heel grote Duitsers van deze eeuw, als De Sade, ondanks zijn invloed op ons heden, als Thomas à Kempis. Dit laatste is merkwaardig omdat Priestley met een onmiskenbaar heimwee omziet naar de eenheid der godzoekende Middeleeuwen, in tegenstelling tot onze godvliedende tijden. Het ontbreken van die eenheid betreurt hij bijvoorbeeld in zijn bespreking van het symbolisme van Mallarmé, die werkte in een tijd, ‘that the society of his time was without a religious foundation and framework.’ Een dergelijke samenleving, gaat Priestley voort, zou het voorzien hebben van symbolen, die een algemeen geldende betekenis gehad zouden hebben. En dan komt natuurlijk de oude klacht, dat de symbolisten een soort ‘private language’ hadden, de klacht over het duistere vers.

Het is uiteraard moeilijk om voor onze tijd tot een conclusie te komen. Priestley stelt: ‘Western Man is now schizophrenic’ en voorts, dat onze samenleving geen religie meer heeft, méér, niet alleen ‘irreligious’ is, maar ‘antireligious’. Het lijkt mij duidelijker, dat deze samenleving juist nog altijd geregeerd wordt door religieuze wetten, taboes en voorschriften, waarin velen niet meer wezenlijk geloven, maar die toch als dwingend worden opgelegd, de ‘uitgeholde’ religie, die tot schizofrenie leidt en veel erger is

[pagina 157]
[p. 157]

dan die dubieuze ‘anti-religie’ van Priestley. In zijn slotregels komt hij tot een soort Vaihinger-theorie, de theorie van het ‘Alsob’, die mij nogal wezenloos voorkomt, maar de hooggestemdheid bezit, behorend bij slotbladzijden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken