Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zelfportret als legkaart (1954)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zelfportret als legkaart
Afbeelding van Zelfportret als legkaartToon afbeelding van titelpagina van Zelfportret als legkaart

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.00 MB)

XML (0.50 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zelfportret als legkaart

(1954)–Hella S. Haasse–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 134]
[p. 134]

Negen

Het rangschikken van de boeken, als altijd een fascinerende en ook verleidelijke bezigheid. Opruimen vergt niet zoveel tijd, maar het loopt in mijn geval meestal uit op doorbladeren en lezen. I.A. Richards, Practical Criticism, een boek dat ik zou willen hebben (de etiketjes op de rug herinneren mij eraan dat het eigendom is van de onvolprezen Universiteitsbibliotheek en dus eerstdaags teruggebracht moet worden). In verband met dit vooruitzicht schijnt het mij nuttig het maken van aantekeningen bij de gedeelten die mij bij het lezen bijzonder getroffen hebben (repen krantenpapier tussen de bladzijden gestoken wijzen de weg) de voorrang te geven boven ander werk.

I.A. Richards heeft jaren geleden bij wijze van experiment dertien gedichten voorgelegd aan een aantal studenten in Engelse taal en letterkunde, met het verzoek over elk vers afzonderlijk een tot in détails gemotiveerd oordeel te geven. Van de antwoorden die hij ontving (voornamelijk van in poëtische problemen geïnteresseerden) zijn er geen twee gelijk of zelfs maar enigszins op elkaar gelijkend qua waardering van vorm, inhoud, techniek, enz. Het kost moeite twee beoordelingen te vinden met ongeveer dezelfde interpretatie van de bedoeling van de dichter. De lectuur van deze critische fragmenten verbluft en stemt tot nadenken: in het hartstochtelijke pro of contra, in de koel aesthetiserende beschouwing, de nuchtere ontleding, de onvetschillige afwijzing wordt niet in de eerste plaats het gedicht in quaestie met zijn merites en feilen, zijn poëtische en intellectuele eigenschappen maar vooral de geestesinstelling van de beoordelaar weerspiegeld. Tevens springt in het oog de Babylonische spraakver-

[pagina 135]
[p. 135]

warring op het gebied van de vak-terminologie. Allen gebruiken dezelfde woorden maar bij ieder zijn die woorden een nuance anders in betekenis.

Het bovengenoemde experiment is voor Richards aanleiding geweest zich diepgaand bezig te houden met wezen en zin van de critiek. Hij gaat hierbij in het poneren van stellingen en trekken van conclusies en vooral bij het opwerpen van mogelijkheden, aanzienlijk veel verder dan men zou verwachten.

 

Citaten uit Practical Criticism van I.A. Richards:

 

‘Bijna ieder die wel eens geprobeerd heeft mondeling of schriftelijk een bepaald algemeen onderwerp uitvoerig en zo nauwgezet mogelijk te behandelen, heeft ruimschoots de gelegenheid tot het inzicht te komen dat het genoegen te kunnen zeggen wat men te zeggen heeft niet opweegt tegen de kwelling van zich rekenschap te moeten geven van de dingen die men volgens de toehoorder of lezer beweerd zou hebben. Deze bezwaren worden gewoonlijk haast traditioneel eer onder- dan overschat. Zij nemen in omvang toe naarmate onze pogingen tot intensieve communicatie menigvuldiger worden. Het schijnt van primair belang een middel te vinden om deze moeilijkheden te bezweren, of te omzeilen. Het is niet mogelijk aan het gevaar te ontsnappen door abstracte discussie te vermijden of door dergelijke kwesties aan specialisten over te laten. Waarschijnlijk zijn het vooral de specialisten die zich het meest te buiten gaan aan wederzijdse misverstanden. Een oplossing ligt evenmin in nauwkeuriger definitie van de algemeen gebruikelijke vaktermen en in een meer rigoureus gebruik daarvan. Dit zou men de militante oplossing kunnen noemen van een probleem, dat berust op het feit dat het denkproces bij ieder mens op verschillende manier werkt. Deze methode moet falen, omdat men nooit anderen kan dwingen het eigen persoonlijke standpunt te aanvaarden. In het gunstigste (of juist minst gunstige) geval accepteren zij het schijnbaar.

De enige oplossing ligt in feite in tegengestelde richting, niet in strenger vasthouden aan een vastgestelde betekenis, maar in grotere soepelheid. De geest die van standpunt kan veranderen zonder de

[pagina 136]
[p. 136]

koers te verliezen, die de winst van vroeger in ander verband opgedane ervaringen kan overbrengen in een voor hem volslagen nieuwe code; de geest, die snel en zonder verwarring of te grote inspanning naar de eis van dat overbrengen systematisch kan metamorfoseren, is de geest van de toekomst.’

 

‘Maar deze veranderende (want immers levende) basis voor iedere reactie in de vorm van een oordeel, dwingt niet - gelijk misschien bepaalde intellectuele defaitisten, misleid door het woord “subjectief” zouden menen - tot een houding van agnosticisme of indifferentie. Iedere reactie is subjectief, in die zin, dat die is een psychische belevenis, bepaald door de behoeften en de achtergrond en inhoud van de menselijke geest in kwestie. Hieruit volgt niet dat die reacties qualitatief gelijk zijn. Wij mogen ook wel aannemen dat wat voor het denken van de een “goed” is, nog niet juist hoeft te zijn voor het denken van een ander, in een andere toestand verkerend, met andere behoeften, en in een andere situatie. Desondanks blijft het fundamentele vraagstuk van “waarde” in hoge mate belangrijk. Maar het moet gesitueerd worden op een ander terrein. In plaats van het schijnprobleem van een waarde die inhaerent zou zijn aan de gedichten zèlf, zitten we met het werkelijke probleem van de relatieve waarde van verschillende geestestoestanden, van het aantal variëteiten van vormen en graden van “orde” in de persoonlijkheid.’

 

‘Orde' betekent voor mij een zeer bepaalde onderlinge verhouding en wisselwerking van levende delen, organismen, niet het starre ondergeschikt zijn aan een beginsel dat onder alle omstandigheden onveranderlijk gehandhaafd moet blijven, niet zielloze ordelijkheid.

In de ver-volmaakte geest blijven geen chaos, geen, frustratie over. Waar de mens ten aanzien van bet bereiken van een dergelijke perfectie nu eenmaal onherroepelijk te kort schiet (tengevolge van zijn aard en constitutie en van de levensomstandigheden waaraan hij is blootgesteld), bestaat er een neiging in hem te streven naar toenemende ordening, een streven dat resultaat heeft, wanneer het niet wordt geremd door lichamelijke stoornissen, zoals ziekte, of door een vast-

[pagina 137]
[p. 137]

geroest-zijn in gewoonte, dat ieder zich-verder-ontwikkelen door middel van de ervaring onmogelijk maakt, of door gedachtencomplexen, zó geladen met emotie dat nieuwe “storende” ideeën geen kans krijgen, of doordat er een te losse, oppervlakkige samenhang bestaat tussen de eigen belangen en behoeften onderling (die oppervlakkigheid misschien het gevolg van energieverspilling op ander gebied) zodat er voor een streven naar ordening geen vaste ondergrond kan worden gevormd.

Dit streven zou dan noodzakelijk zijn, in de hierboven aangegeven zin, en in feite gebaseerd op de toestand van niet-evenwicht, die naar men veronderstelt, de oorzaak is van de biologische ontwikkeling. Die ontwikkeling schijnt bij de mens en zijn naaste verwanten onder de dieren voornamelijk te gaan in de richting van grotere gecompliceerdheid en fijnere differentiatie van reacties. Men kan zich zonder moeite voorstellen dat het organisme, door middel van die differentiatie, de spanningen waar het door het leven in een gedeeltelijk vreemde en vijandige omgeving aan blootgesteld is, tracht te verlichten. Maar één stap verder en men zou zich kunnen indenken dat het organisme ook streeft naar het opheffen van innerlijke spanning en druk, ontstaan als gevolg van deze van buitenaf opgelegde ontwikkeling. Een opnieuw “ordenen” van al die impulsen, met de bedoeling de mogelijke remmende en schadelijke onderlinge invloeden tot het minimum te beperken - dat zou de beste en eigenlijk meest “natuurlijke” vorm zijn waarin dat menselijke streven zich zou kunnen uiten.

Zulk een opnieuw-ordenen kan een gedeeltelijke zelf-vervolmaking zijn, tijdelijk en voorlopig, in een uitwendige wereld die voor het individu niet of nauwelijks verschilt van die hij altijd gekend heeft. Door een dergelijke zelf-vervolmaking zou de mens inderdaad een samensmelting van “uiterlijk” en “innerlijk” bereiken. De geest die in zichzelf een hogere mate van harmonie bezit, die zich bewust is van een innerlijke éénheid, reageert daardoor meer en nauwkeuriger op de buitenwereld.’

 

‘Is deze toestand gelijk aan wat Confucius in het Chung Yung (de Leer van Evenwicht en Harmonie) aanduidt wanneer hij spreekt van waar-

[pagina 138]
[p. 138]

achtigheid (dit woord gekozen bij gebrek aan een Westers equivalent van de bedoelde term)? Waarachtigheid als \rshet begin en het einde van persoonlijkheid, het geheim van goed leven, de enige manier om goed te regeren, en om te komen tot een zo volledig mogelijke ontwikkeling van het eigen bewust-zijn, en dat van anderen.’ Wil dit zeggen dat vrijheid vrijheid tevoorschijn roept, dat diegenen die het meest zichzelf zijn, bewerkstelligen dat anderen in hun omgeving ook in grotere mate zichzelf worden? ‘Waarachtigheid is de weg des Hemels. Het verwerven van waarachtigheid is de weg der mensen.’ (Chu-ng Yung)

‘Waarachtigheid is datgene waardoor zelf-vervolmaking wordt bewerkstelligd. In de zelf-vervolmaking streeft de mens mede naar de vervolmaking van andere mensen en dingen.’

 

‘Naarmate de fijnere vezels en weefsels van onze gevoelstraditie verslappen in het algemene proces van uit-zetting en ontbinding dat zich binnen de menselijke gemeenschappen afspeelt, naarmate wij tot het inzicht komen hoe we door de stromingen van de moderne wetenschap en techniek worden meegevoerd naar diepten waar niet alleen wij doorsnee mensen maar ook de intellectuele reuzen grond verliezen, zullen wij in steeds toenemende mate behoefte hebben aan iedere denkbare vorm van houvast-gevende zelftucht. Wanneer we niet blindelings als een school vissen willen meezwemmen met de mode van de tijd, noch huiverend ons voelen verstarren van aangezicht tot aangezicht met de onvoorstelbare ingewikkeldheid van het bestaan, moeten we middelen vinden om gebruik te maken van het ons gegeven vermogen om te kiezen.’

 

‘De les die in het probleem van de “critiek” schuilt: bij het maken van een keuze hebben wij geen ander punt van uitgang, en geen andere maatstaf dan onszelf.’

 

‘De les die schuilt in het probleem van “ware” kunst, schijnt deze te zijn: wanneer wij daar iets van hebben begrepen in de mate waarin wij onszelf kunnen ordenen, hebben wij niets anders meer nodig.’

[pagina 139]
[p. 139]

Citaten uit Living Time van Maurice Nicoll:

 

‘Ieder hoger stadium van onszelf ligt in onszelf, en boven onszelf. Onder ons ligt wat wij al zijn, wat wij al gedaan hebben. Onder ons, achter ons, is de passieve overgave aan dingen, de inertie van het verleden, de gewoonten van jaren, en de passieve zintuiglijke instelling, ons geloof in een wereld van schijn en in de tijd als beweging. Zo bevinden wij ons voortdurend tussen twee tegenstrijdige krachten: de macht van dat wat verwezenlijkt en de macht van dat wat niet verwezenlijkt is, van wat wij zijn en geweest zijn en van wat wij zouden kunnen zijn. Want wat wij zouden k\`unnen zijn bestaat al, als een gevoel van onbevredigd zijn, van onlust, van onvolkomenheid, Wat wij zouden kunnen zijn ligt aan een nog onbetreden weg, die alleen de actieve geest kan vinden. Zo is er diep in het hart van de mens een probleem verborgen, dat op zo oneindig veel verschillende en ontoereikende manieren weergegeven en geformuleerd kan worden.’

 

‘De wereld, de “werkelijkheid”: een reeks van mogelijke geestelijke transformaties. Onze plaats in die werkelijkheid wordt bepaald door ons bewustzijn.’

 

‘De mens gaat telkens van de ene bewustzijnstoestand over in de andere. Wanneer hij zich in een bepaalde toestand bevindt, is die voor hem de werkelijkheid, en andere, vorige of mogelijkerwijs volgende toestanden schijnen hem onwezenlijk als schaduwen. Wij zijn altijd in de een of andere bewustzijnstoestand, in de een of andere menselijke situatie. Die bestaan allemaal al, zijn allemaal reeds gegeven. Iedere mogelijke toestand is al volledig uitgewerkt. Maar wij kunnen dit niet op die manier waarnemen. Wij kunnen de situaties waarin wij dagelijks verkeren niet objectief beschouwen, in de zin van: “Dit is denken dat je verkeerd begrepen wordt, dit is iets verliezen dat grote waarde voor je heeft, dit is boos-zijn, dit is zelfbeklag, dit is anderen de schuld geven, dit is bedrogen worden,” enz. Wij beschikken niet over voldoende inzicht en ons vermogen om ons van de dingen los te maken is niet groot genoeg, wij herkennen de toestand dus niet, maar

[pagina 140]
[p. 140]

wij zijn zelf die bewustzijnstoestand, en desondanks is die evemnin ons “ik” als de andere instellingen die samen onze psychische kaleidoscoop vormen. Het menselijke individu bestaat niet uit de som van alle situaties waarin zijn geest tijdelijk kan verkeren, maar omdat wij geen contact hebben met die eigen individualiteit, is datgene wat wij “ik” plegen te noemen eigenlijk niets anders dan die reeds bestaande toestand waar wij ons op het gegeven ogenblik toevallig in bevinden.

De individuele identiteit is eeuwig, dat wil zeggen: die staat buiten de tijd-als-beweging en wordt niet gevormd door al die tijdelijke “ik”-instellingen. Maar als een mens uit niets anders bestaat dan uit die reeks steeds veranderende bewustzijnstoestanden (waarbij inbegrepen de onbewuste imitatie van de waargenomen situaties van ànderen), en wanneer hij dit alles houdt voor zijn “ik”, dan komt hij nooit toe aan een werkelijk bestaan-in-zichzelf. Hij handelt dan vanuit een bewustzijnstoestand, niet vanuit zichzelf. Hij gelooft dat die toestand zijn “ik” is, zonder te begrijpen dat er iets in hem bestaat dat wel degelijk van die toevallige tijdelijke bewustzijnstoestand onderscheiden moet worden en dat hij, ten aanzien van iedere situatie die zich in het leven voor kan doen, wel degelijk méér moet zijn dan alleen het bewustzijn van die situatie zonder meer.

Die bewustzijnstoestanden zullen onophoudelijk terugkeren in ons bestaan, tenzij wij ze herkennen, begrijpen en trachten op te nemen in een ander groter verband.’

 

‘De bewustzijnstoestand waarin men geneigd is het heelal te beschouwen als de schepping van een demon, is tenslotte ook maar een tijdelijke situatie, die men achter zich laat zodra men er het stadium in herkent, zodra men die toestand ziet in zijn ware gedaante.’

 

‘Wanneer iemand alle kanten van zichzelf zou kunnen waarnemen en kennen, wanneer een mens zich kon herinneren wat en hoe hij gisteren geweest was en dat gevoel, dat besef kon toepassen in zijn leven van vandáág, dan zou hij de ervaring opdoen, dat dit “geheel” worden, deze volledigheid, dit “all-round” zijn, in werkelijkheid Eén, “ik”- worden betekent.’

[pagina 141]
[p. 141]

Citaten uit Le Désirable et le Sublime van Albert Caraco:

 

‘Wat buiten mijn onderscheidingsvermogen ligt, is juist daardoor in de gelegenheid mij te misleiden, en wat ik soms, even, vluchtig kan waarnemen, overtuigt mij er alleen des te méér van dat ik ook werkelijk bedrogen word. Hoe vind ik een middel om het onkenbare te vermijden en het on-ware te omzeilen? Buiten mij geen werkelijkheid en in mij dwaling en leugen. Dat is het tragische lot van de mens, daarom zoekt hij altijd een oplossing; maar er bestaat geen andere uitweg dan doorzetten, eeuwig volharden.’

 

‘De mens bezit geen hoger goed dan het leven, zonder dat is de rest zinloos. Desondanks hebben wij niet het recht over het leven een oordeel te vellen, kunnen wij niet anders dan het ondergaan. Wij vinden het heel gewoon om dit kostbare bezit (ook waar wij dit niet willen toegeven, beven wij van angst het te zullen verliezen) met een zekere geringschatting te behandelen, ermee te spelen, het stelselmatig te vernietigen en weg te werpen. Er wordt van ons verlangd dat wij onze eigen ondergang helpen bespoedigen en dat wij, zodra wij eens een keer buiten gevaar zijn, ons in blinde drang weer terughaasten naar onze voor het leven verderfelijke oogmerken; wij worden gedwongen het leven en niets dan het leven lief te hebben, en dat te tonen doordat wij ons vermenigvuldigen; het lief te hebben ten koste van onszelf en ondanks onszelf; om alles voor het leven op te offeren, tot schade van onze ziel. Er worden laagheden van ons geëist om het leven in stand te helpen houden; wie er te roekeloos mee omspringt wordt uitgestoten, maar een jaar later bestaat de kans dat ge als een outcast wordt beschouwd wanneer ge uw leven niet in de waagschaal durft stellen. Het ongeluk van de mens: dat hij zo half moet blijven en nooit het recht heeft zichzelf toe te behoren.’

 

‘Hoevelen van ons kunnen, vrij van verblinding of slavernij, zichzelf staande houden, hoevelen kunnen er waarachtig leven? Is het zo onbegrijpelijk dat de mens innerlijke kwellingen moet verduren als het inzicht in wat “zijn” eigenlijk is zijn hele wereld ondersteboven en keert?’

[pagina 142]
[p. 142]

‘Ja, het heelal als toekomstig domein van de mens is onbegrensd. De mens kan er alleen bezit van nemen, naarmate hij het overwint, en er alleen boven uitstijgen op voorwaarde dat hij het meest ongemotiveerde in zichzelf leert bepalen. De mens en het heelal moeten elkaar wederkerig in wisselwerking veranderen, of in elkaar te gronde gaan.’

 

‘Niets verwachten en toch alles hopen, berusten in het “gewone” en toch het onmogelijke beproeven, de wereld in haar meest verschrikkelijke gedaante onder de ogen zien en toch geloven aan zielegrootheid en orde, dat is de instelling waaruit geboren wordt wat de naam wijsheid verdient.’

[pagina 143]
[p. 143]
‘De ziel bezit de Rede die zichzelf vermeerdert.’ ‘Na niet mij, maar de Rede gehoord te hebben, te zeggen: “Alles is E\'en”, is wijs.’

(Herakleitos)

 

‘Inzicht in het verloop van de Weg is mogelijk: ontwikkeling, groei uit zichzelf.’ ‘De Weg bevat, ondeelbaar en tegelijkertijd onverenigbaar, al het stoffelijke, en al wat gedacht kan worden, maar ook al het wezenlijke; en dat laatste berust bij de mens.’

(Lao Tse)

 

‘Weet je wat individualiteit is?’ ‘Nee.’ ‘Bewust willen. Je er van bewust zijn dat je een wil hebt en handelen kunt.’

(Katherine Mansfield, Journal)

 

‘De grote opgave waar onze tijd zich voor geplaatst ziet is zonder enige twijfel het weer aankweken en in ere herstellen van de wil.’

(Lionel Trilling, The liberal magination)

 

‘Wanhoop bestaat niet voor wie verder kijkt dan zijn eigen leven.’

(Maurice Nadeau)

 

‘In de toekomst zullen in ons denken het begrip “God” en het begrip “menselijke geest, menselijke creativiteit in al zijn uitingsvormen” één zijn.’

(W.B. Yeats)

 

‘God is in de wereld of nergens. Onophoudelijk gaat hij voort te scheppen, in ons en rondom ons. Voorzover de mens deel heeft aan dit scheppingsproces, heeft hij deel aan het “goddelijke”, aan God, en dat deel-hebben is zijn onsterfelijkheid. Dat brengt de vraag, of de mens-als-individu de dood van het lichaam zal overleven of niet, terug tot een kwestie van volmaakt ondergeschikt belang. Zijn ware bestemming als mede-schepper in het heelal schenkt hem waardigheid en grootheid.’

(Alfred North Whitehead)

[pagina 144]
[p. 144]
‘In een toestand die van dag tot dag moeilijker te dragen valt, die van onze werkelijkheid niets over dreigt te laten, maar er toch niet in slaagt ons anders te maken dan wij van nature zijn, heeft de mens de voosheid van de droom-als-bevrediging doorzien en zich afgekeerd van een litteratuur, die zijn leven inhoud en even wicht wil geven met behulp van elementen, ontleend aan een denkbeeldig bestaan. Wij willen niet meer dat geschreven creatief werk ons surrogaat biedt; wat wij nodig hebben is een litteratuur met innerlijke kracht en waarachtigheid, die het ons mogelijk maakt door te dringen onder de oppervlakte van ons eigen leven: een heldere litteratuur, vol van die helderheid die het product is van een uitzonderlijke morele instelling, helderheid die niet meer van licht te onderscheiden is, helderheid die het meest wezenlijke van het leven, leven puur zou moeten zijn. In de tijd, waarin wij leven, groeit een schrijver slechts dan tot werkelijke grootheid, wanneer hij leert mens te worden. Het gaat er om uit het eigen individuele bestaan een instrument te vormen, waarmee men het collectieve bestaan kan verkennen en peilen. En men kan die uiterst moeilijke opgave alléén vervullen door de eigen individuele ervaring waarneembaar te maken in litteratuur.

(J. Bousquet)

 

‘Wanneer men geen enkele partij aanhangt, maakt men zich al gauw bij alle partijen verdacht. ‘Hij is niet één van de onzen, dus speelt hij onze tegenstanders in de kaart. Hij staat alleen, hij moet niéts van ons hebben, wij zullen maar doen alsof hij niet bestaat.’ Deze ‘straf’ is een van de meest eervolle onderscheidingen die een schrijver zich kan verwerven.’

(Marcel Arland)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken