Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François HalmaDe lxxvij Psalm. Stem Ps. 86.+![]()
+MYne stem klimt tot den Heere,
'k Roepe Godt aan, dat hy keere
+'t Lyden, en ik niet versmoor';
En hy leentme een gunstig oor.
'k Zocht, in myn benaaude dagen,
+'s Heeren hulp met droevig klaagen;
'k Breidde 's nachts myn handen uit
Tot den Heer, met naar geluidt.
2 'k Liet niet af van needrig smeeken,
't Harte scheen van rou te breeken,
Door veel zuchtens uitgelooft;
Myne ziel ontfing geen' troost.
+Bragt ik Godt my in gedachten,
Maakte ik veel misbaar door klagten:
Peinsde ik stil hoe hy wel helpt,
Wierdt myn ziel als overstelpt.
| |
[p. 265] | |
![]() 3 Gy, Heer, hielt myne oogen wakker, +
En door 't weenen werdt ik zwakker;
'k Was verslagen, zonder spraak,
Rusteloos, en zonder vaak.
Toen dacht ik aan d'oude jaaren, +
Door veele eeuwen heen gevaaren,
'k Overdacht den vroegen tydt,
Hoe gy een Verlosser zyt:
4 Dat gy in d'aaloude dagen
Redding gaaft, naar uw behagen,
Aan uw volk, aan Israël.
'k Dacht ook aan myn snarenspel, +
Daar ik u op plag te looven.
'k Voerde 's nachts myn hart naar boven,
'k Onderzocht met mynen geest,
Hoe het voormaals was geweest.
5 Toen sprak ik, in myn gebeden:
Zal de Heer in eeuwigheden +
Dan verstooten ? en voortaan
Zyne gunst niet openstaan ?
| |
[p. 266] | |
![]()
+Zullen zyne liefdeblyken
Nu in eeuwigheit bezwyken ?
Is zyn woordt ten end gebragt
Van geslachte tot geslacht ?
Ruste.
![]()
+6 Heeft dan Godt nu gansch vergeeten
Zyn genade toe te meeten ?
Heeft hy zyn barmhartigheit
Eeuwiglyk myn ziel ontzeit ?
Isze in toornigheit gesloten ?
Is de heilbron uitgevloten ?
Daar na zeide ik: 'k wordt gekrenkt, +
Als myn ziel dit overdenkt.
+7 Want de rechte handt des Heeren
Kan myn lyden haast verkeeren.
Dies zal ik zyn wonderheên,
+Als zyn hulp van outs verscheen,
Steedts gedenken, en zyn werken,
Door geen paalen te beperken,
Altoos melden, als de stof
| |
[p. 267] | |
![]() Van zyn heerlykheit en lof.
8 Groote Godt, uw weg en waarheit +
Zyn in 't heiligdom vol klaarheit:
Wie is u, ô Godt, gelyk,
Die beheerscht een eeuwig ryk ?
Heer, gy zyt de Godt die wondren +
Doet, die door de wereldt dondren:
Gy hebt uwe magt rontom
Nu ontdekt by 't heidendom.
9 Gy hebt, voor des vyandts oogen, +
Israël door uw vermogen
Uit de slaverny geredt,
En in ruimer lucht gezet.
Jakobs en ook Jozefs kindren, +
Dat geen vloeden konden hindren,
Want zy beefden op den grondt
Alsge uw stemme nederzondt.
10 Toen quaamtge ook den kolk beroeren,
En zyn water hem ontvoeren. +
Gansche stroomen vloten neêr
| |
[p. 268] | |
![]() Uit de lucht by 't loeiend weêr.
+D'opgepakte wolken schoten
Hagel, vier, en donderklooten
Naar beneden: schicht op schicht
Vloog 'er van het blixemlicht.
11 D'aarde werdt beroert en beefde,
+Alsge op uwe heirbaan streefde
Door de zee, daar gy het padt
Baande, en voor uw Isrel tradt.
+Gy quaamt, Heer, uw volk geleiden
Als een kudde in versche weiden,
Onder Mozes krygsbanier,
En Aärons kloek bestier.
|
|