Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma[p. 323] | |
![]() geslachte
Een toevlucht, Heer, van wien men hulp verwachtte,
Een hoog vertrek, in allerlei gevaaren.
Want eerder dan hier immer bergen waren, +
Ja voor gy d'aarde en wereldt hadt bereidt,
Beslaatge als Godt, ja van alle eeuwigheit.
2 Gy doet den mensch, hoe hoog in staat en eeren, +
Door uw bevel, weêr tot verbrysling keeren:
En zegt met kracht: Keert weder, menschen kindren.
Want gy, ô Heer, wiens jaaren nooit vermindren, +
Ziet 's wereldts loop van duizent jaaren aan,
Gelyk een dag of nachtwaake, al vergaan.
3 Gy overstroomt de menschen, en zy derven +
Het licht; zy zyn gelyk een' slaap in 't sterven.
Men ziet hen in den morgenstondt hier bloeien, +
Gelyk het gras en waterriet in 't
| |
[p. 324] | |
![]() groeien;
Doch dat, wanneer het afgesneeden wordt,
Des avondts haast verandert en verdort.
+4 Want wy, die in elenden zyn gezonken,
Vergaan in leet, door uwe gramschapsvonken;
Uw grimmigheit verschrikt alle onze leden,
Gy stelt voor u onze ongerechtigheden, +
Ons heimlyk quaadt en misbedryf in 't licht
Van uwen troon, en Goddlyk aangezicht.
Ruste.
![]() | |
[p. 325] | |
![]() 6 Dan zyn ook noch d'uitnemenste van allen
Verdriet, en zorg die ons komt overvallen.
Want onze tydt wordt snellyk afgesneeden.
Wy vliegen heen, door ramp op ramp bestreeden.
Wie kent uw' toorn, dienge over ons verspreidt, +
Naar zyne sterkte, of uw verbolgentheit ?
7 Leer ons bedacht zoo onze dagen tellen, +
Dat wy ons hart tot uwe vreeze stellen,
En wy, gesterkt, een wys gemoet bekoomen.
Keer weder, Heer, hoe lange doetge ons schroomen ? +
't Berouwe u van uw knechten in den noodt,
Geraakt tot aan de poorten van de doodt.
8 Verzadig ons met blydschap in den morgen. +
Kom met uw liefde en goedheit ons bezorgen.
Zoo zullen wy verheugt zyn t’allen dagen,
| |
[p. 326] | |
![]()
+En juichen. Heer verblydt ons na de slagen,
Waarmeê gy ons gedrukt hebt jaar op jaar,
Zoodat het quaadt ons trof in 't openbaar.
+9 Laat zoo uw werk aan uwe knechten blyken,
Hun kinderen met hunnen luister pryken,
+De lieflykheit en heerlykheit des Heeren
Bestraalen ons, opdat wy hem vereeren.
Bevestig gy dan onzer handen werk,
O onze Godt, ja maak het vast en sterk.
|
|