Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen (1707)

Informatie terzijde

Titelpagina van Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
Afbeelding van Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige MannenToon afbeelding van titelpagina van Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (90.34 MB)

XML (1.15 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

liederen/liedjes
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen

(1707)–François Halma–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Dat derde Deel:
Van de Danckbaerheyd.

32. Sondagh.

86. Vrag. Aengesien dat wy uyt onser elendigheyd, sonder eenige onse verdiensten, alleen uyt genade door Christum verlost zijn, waerom moeten wy dan noch goede wercken doen ?

Antw. Daerom dat Christus, na dat hy ons met sijne bloede gekocht ende vry gemaeckt heeft, ons oock door sijnen Heyligen Geest, tot sijnen evenbeelde vernieuwet, op dat wy met onsen gantschen leven Gode danckbaerheyd voor sijne weldaden bewijsen Ga naar margenoota, ende hy door ons gepresen werde Ga naar margenootb. Daer na oock, dat elck by hem self sijns geloofs uyt de vruchten versekert zy Ga naar margenootc, ende dat door onsen Godsaligen wandel onsen naesten ook Christi gewonnen werde. Ga naar margenootd

87. Vrag. Konnen dan die niet saligh werden, die in haer godloos ondanckbaer leven voortvarende, hen tot God niet bekeren ?

Antw. In geenderley wijse, Want de heylige Schrift seyt, Dat geen onkuysche, afgoden-dienaer, echtbreker, dief, gierige, dronckaert, lasteraer, noch roover, noch diergelijcke, het Rijcke Godts erven sal. Ga naar margenoote

33. Sondagh.

88 Vrag. In hoe veel stucken bestaet de waer-

[pagina (16)]
[p. (16)]

achtinge bekeeringe des menschen ?

Ant. In twee stucken: In de afstervinge des ouden, ende in de opstandinge des nieuwen mensches. Ga naar margenoota

89. Vra. Wat is de afstervinge des ouden mensches ?

Ant. Het is een hertelick leetweesen, dat wy Godt door onse sonden vertoornt hebben, ende deselve hoe langer hoe meer haten ende vlieden. Ga naar margenootb

90 Vrag. Wat is de opstandinge des nieuwen mensches ?

Antw. Het is een hertelicke vreughd in Godt door Christum Ga naar margenootc, ende lust ende liefde na den wille Godts in alle goede wercken te leven. Ga naar margenootd

91 Vra. Maer wat zijn goede wercken ?

Antw. Alleen die uyt waren geloove Ga naar margenoote, na de wet Godts Ga naar margenootf, hem ter eeren geschieden Ga naar margenootg, ende niet die op ons goetduncken ofte menschen insettingen gegrond zijn. Ga naar margenooth

34. Sondagh.

92. Vrag. Hoe luydt de Wet des Heeren ?

Antw. Godt sprack alle dese woorden,

 

Exod. 20. 2. Deut. 5. 6.

 

ICk ben de HEERE uwe Godt, die u uyt Egyptenlandt, uyt den dienst-huyse, uytgeleyd hebbe:

Dat eerste Gebodt.

Gy en sult geen andere Goden voor mijn aengesichte hebben.

Dat tweede Gebodt.

Gy en sult u geen gesneden beeld, noch eenige gelijckenisse maken, [van 't gene] dat boven in den hemel is, noch [van't gene] dat onder op der aerden is, noch [van't gene] dat in de wateren onder de aerde is. Gy en sult u voor die niet buygen, noch haer dienen: want ick de HEERE uwe Godt ben een yverigh Godt, die de misdaed der vaderen besoecke aen de kinderen, aen het derde, ende aen het vierde [lidt,] der gener die my haten, ende doe barmhertigheydt aen duysenden der gener die my lief hebben, ende mijne geboden onderhouden.

Dat derde Gebodt.

Gy en sult den name des HEEREN uwes Godts niet ydelick gebruycken: want de HEERE en sal niet onschuldigh houden, die sijnen naem ydelick gebruyckt.

Dat vierde Gebodt.

Gedenckt des Sabbath-daeghs, dat gy dien heyliget, Ses dagen sult gy arbeyden ende al uw werk doen. Maer de sevende dagh is dagh is de Sabbath des HEEREN uwes Gods, [dan] en sult gy geen werck doen: gy, noch uw' sone, noch uwe dochter, [noch] uw' dienstmaegd, noch uw vee, noch uw' vreemdelingh, die in uwe poorten is, Want in ses dagen heeft de HEERE den hemel, ende de aerde gemaeckt, de zee, ende alles wat daer in is, ende hy ruste ten sevenden dage: Daerom zegende de HEERE den Sabbathdagh, ende heylighde den selven.

Dat vijfde Gebodt.

Eert uwen Vader ende

[pagina (17)]
[p. (17)]

uwe Moeder, op dat uwe dagen verlenght worden in den lande, dat u de HEERE uwe Godt geeft.

Dat seste Gebodt.

Gy en sult niet doodslaen.

Dat sevende Gebodt.

Gy en sult niet echtbreken.

Dat achtste Gebodt.

Gy en sult niet stelen.

Dat negende Gebodt.

Gy en sult geen valsche getuygenisse spreken tegen uwen naesten.

Dat tiende Gebodt.

Gy en sult niet begeeren uwes naesten huys: Gy en sult niet begeeren uwes naesten wijf, noch sijnen dienstknecht, noch sijnen dienstmaegd, noch sijnen osse, noch sijnen ezel, noch yet dat uwes naesten is.

93 Vrag. Hoe werden dese tien geboden gedeylt ?

Antw. In twee Tafelen Ga naar margenoota: daer van de eerste leert hoe wy ons tegen Godt sullen houden. De ander, wat wy onsen naesten schuldigh zijn. Ga naar margenootb

94. Vrag. Wat gebiedt Godt in 't eerste Gebodt ?

Antw. Dat ick soo lief als my mijner zielen zaligheydt is, alle afgoderye Ga naar margenootc, tooverye, waersegginge, superstitie, of bygeloove Ga naar margenootd, aenroepinge der heyligen, ofte andere creaturen Ga naar margenoote, mijde ende vliede, ende den eenigen waren Godt recht leere kennen Ga naar margenootf, hem alleene vertrouwenGa naar margenootg, in alle ootmoedigheydt Ga naar margenooth, ende lijdtsaemheyd Ga naar margenooti, my hem alleen onderwerpen Ga naar margenootk, van hem alleen alles goeds verwachte Ga naar margenootl, hem van gantscher herten lief hebbe Ga naar margenootm, vreese Ga naar margenootn, ende eere: alsoo dat ick eer alle creaturen afga, ende varen late, dan dat ick in 't alderminste tegen sijnen wille doe.

95. Vrag. Wat is afgoderije ?

Ant. Afgoderye is in de plaetse des eenigen waren Godts, die hem in sijn woord geopenbaert heeft, ofte beneven den selven yet anders versieren ofte hebben, daer op de mensche sijn vertrouwen settet. Ga naar margenooto

35. Sondagh.

96 Vrag. Wat eyscht God in 't tweede Gebodt ?

Ant. Dat wy Godt in geenderley wijse afbeelden Ga naar margenoota, noch op geen andere wijse vereeren, dan hy in sijn woordt bevolen heeft. Ga naar margenootb

97. Vra. Magh men dan gantschelick geene beelden maken ?

Ant. Godt en kan noch en magh in geenderley wijse afgebeeldet worden: Maer de creaturen, al is 't dat sy konnen afgebeeldet worden, soo verbiedt doch Godt haer beeltenis te maken, ende te hebben om die te vereeren, ofte Godt daer door te dienen. Ga naar margenootc

98 Vrag. Maer soude men de beelden in de Kercken als boecken der Leecken niet mogen lijden ?

Antw. Neen: Want wy en moeten niet wijser zijn dan Godt: dewelcke sijne Christenen niet door stomme beelden Ga naar margenootd, maer door de levendige verkondinge sijns woordts wil onderwesen hebben. Ga naar margenoote

[pagina (18)]
[p. (18)]

36. Sondagh.

99 Vrag. Wat wil dat derde gebodt ?

Antw. Dat wy niet alleen met vloecken Ga naar margenoota, ofte met valschen eede Ga naar margenootb, maer oock niet onnodigh sweeren Ga naar margenootc, den naem Godts niet en lasteren, noch misbruycken, noch ons met ons stilswijgen ende toesien, sulcker schrickelicker sonden deelachtigh maken. Ende in summa, dat wy den heyligen naem Godts anders niet dan met vreese ende eerbiedinge Ga naar margenootd gebruycken Ga naar margenoote, op dat hy van ons recht bekent, aengeroepen Ga naar margenootf, ende in alle onse woorden ende wercken gepresen werde. Ga naar margenootg

100 Vrag. Is 't dan soo grooten sonde Godts naem met sweeren ende vloecken te lasteren, dat Godt hem oock over die vertoornt, die soo veel als hen mogelick is, dat vloecken ende sweeren niet en helpen weeren, ende verbieden ?

Ant. Ja 't gewisselick: want daer en is geen grooter sonde, noch die Godt meer vertoornt, dan de lasteringe sijnes naems Ga naar margenooth: Daerom hy oock deselve met de doot te straffen bevolen heeft. Ga naar margenooti

37. Sondagh.

101 Vrag. Magh men oock Godtsalighlick by den naem Godts eenen eedt zweeren ?

Antw. Ja, als het de Overheyd van hare onderdanen, ofte andersins oock de noot vordert, om trouwe ende waerheydt daer door te bevestigen, ende dat tot Godts eere, ende des naesten saligheyd: want sulck eedtzweeren is in Godts woordt gegrondet Ga naar margenoota, ende daerom oock van de heylige in 't Oude en nieuwe Testament recht gebruyckt geweest. Ga naar margenootb

102 Vrag. Maghmen oock by de heyligen of by eenige andere creaturen eenen eedt zweeren ?

Antw. Neen Ga naar margenootc: Want een rechten eedt zweeren is Godt aenroepen, dat hy, als die alleen dat herte kennet Ga naar margenootd, der waerheydt getuygenisse wil geven, ende my straffen indien ick valschelick sweere Ga naar margenoote, welcke eere geenen creaturen toebehoort. Ga naar margenootf

38. Sondagh.

103 Vrag. Wat gebiedt Godt in 't vierde gebodt:

Antw. Eerstelick, dat de Kercken-dienst ofte het Predick-ampt, ende de Schoolen onderhouden werden Ga naar margenoota: ende dat ick, insonderheydt op den Sabbath, dat is op den Rust dagh Ga naar margenootb, totter Gemeynte Godts neerstelick komen Ga naar margenootc, om Godts woort te hooren Ga naar margenootd, de Sacramenten te gebruycken Ga naar margenoote, Godt den Heere opentlick aen te roepen Ga naar margenootf, ende den armen Christelicke hantreyckinge te doen Ga naar margenootg. Ten anderen, dat ick alle de dagen mijns levens van mijne boose wercken vyere, den Heere door sijnen Geest in my wercken late Ga naar margenooth, ende alsoo den eeuwigen Sabbath in dit leven aenvange.

Ga naar margenooti

39. Sondagh.

104 Vrag. Wat wil Godt in het vijfde gebodt ?

Ant. Dat ick mijn vader ende moeder, ende alle

[pagina (19)]
[p. (19)]

die over my gestelt zijn, alle eere, liefde, ende trouwe bewijse, ende my harer goede leere ende straffe met behoorlicke gehoorsaemheyd onderwerpe Ga naar margenoota, ende oock met hare zwackheyd ende gebreken gedult hebbe Ga naar margenootb, aengesien het Godt belieft ons door hare hand te regeeren. Ga naar margenootc

40. Sondagh.

105 Vrag. Wat eyscht Godt in 't seste gebodt ?

Antw. Dat ick mijnen naesten noch met gedachten, noch met woorden, ofte eenigh gelaet, veel weyniger met der daet, door my selven, of door andere onteere, hate, quetse ofte doode Ga naar margenoota: maer dat ick alle wraeckgierigheyd aflegge Ga naar margenootb, oock my selve niet en quetse, ofte moetwillighlick in eenigh gevaer begeve Ga naar margenootc, daerom oock de Overheyd dat sweert draeght, den doodslagh te weeren. Ga naar margenootd

106 Vrag. Maer dit gebodt schijnt alleen van het doodslaen te spreken ?

Antw. Godt verbiedende den doodslagh, leert ons dat wy den wortel des doodslaghs, als nijt Ga naar margenoote, haet Ga naar margenootf, toorn, ende wraeckgierigheyd Ga naar margenootg, haetet: ende sulcks alles voor eenen doodslagh houdet. Ga naar margenooth

107 Vra. Maer is dat genoegh, dat wy onsen naesten alsoo voorseyt is, niet en dooden ?

Antw. Neen: Want Godt verbiedende den nijt, haet, ende toorn, gebiedt dat wy onsen naesten lief hebben als ons selven Ga naar margenooti, ende tegen hem gedult, vrede, sachtmoedigheyd Ga naar margenootk, barmhertigheyd Ga naar margenootl, ende alle vriendelickheyd bewijsen Ga naar margenootm, sijne schade, soo veel als ons mogelick is, afkeeren Ga naar margenootn, ende oock onse vyanden goet doen. Ga naar margenooto

41. Sondagh.

108 Vrag. Wat leert ons dat sevende gebodt ?

Ant. Dat alle onkuysheyd van Godt vervloeckt zy Ga naar margenoota: ende dat wy daerom deselve van herten vyant zijnde Ga naar margenootb, kuys ende tuchtelick leven moeten Ga naar margenootc, het zy in den heyligen Houwelicken staet Ga naar margenootd, ofte buyten den selven. Ga naar margenoote

109 Vra. Verbiedt God in dit gebodt niet meer dan echtbreken, ende diergelijcke schanden ?

Antw. Dewijle ons lijf ende ziele Tempelen des Heyligen Geest zijn, soo wil hy dat wijse beyde suyver ende heyligh bewaren Ga naar margenootf. Daerom verbiedt hy alle onkuysche daden, gebeerden, woorden Ga naar margenootg, gedachten, lusten Ga naar margenooth, ende wat den mensche daer toe trecken kan. Ga naar margenooti

42. Sondagh.

110 Vra. Wat verbied Godt in 't achtste gebodt ?

Antw. Godt en verbiedt niet alleen dat steelen Ga naar margenoota, ende roven Ga naar margenootb, het welcke d'Overheyd straft: maer hy noemt oock dieverye, alle boose stucken ende aenslagen, daer mede wy onses naesten goet gedencken aen ons te brengen, 't zy met gewelt of schijn des rechts Ga naar margenootc, als met onrechten gewichte, elle, mate Ga naar margenootd, ware, munte, woecker Ga naar margenoote, of door eenigh middel van Godt verboden daer toe oock alle gierigheyd

Ga naar margenootfGa naar margenootg, alle misbruyck ende verquistinge sijner gaven. Ga naar margenooth

111 Vrag. Maer wat

[pagina (20)]
[p. (20)]

gebied God in dit Gebod ?

Antw. Dat ick mijns naesten nut, daer ick kan ende magh vordere, met hem alsoo handele Ga naar margenooti, als ick wilde dat men met my handelde, daer toe oock dat ick trouwelick arbeyde Ga naar margenootk, op dat ick den nootdruftigen helpen magh.

43. Sondagh.

112 Vrag. Wat wil dat negende Gebodt ?

Antw. Dat ick tegen niemand valsche getuygenis en geve Ga naar margenoota, niemand sijne woorden verkeere Ga naar margenootb, geen achterklapper of lasteraer en zy Ga naar margenootc, niemand lichtelick ende onverhoort oordeele, ofte helpe verdoemen Ga naar margenootd: maer allerley liegen ende bedriegen als eygene wercken des duyvels vermijde Ga naar margenoote, 't en zy dat ick den swaren toorn Godts op my laden wil. Ga naar margenootfItem, dat ick in 't gerichte, ende alle andere handelingen de waerheydt lief hebbe, oprechtelick spreke Ga naar margenootg, ende bekenne. Oock mijns naesten eere ende goet geruchte, na mijn vermogen, voorsta ende vordere. Ga naar margenooth

44. Sondagh.

113 Vrag. Wat eyscht van ons dat tiende Gebodt ?

Ant. Dat oock de minste lust ofte gedachte tegen eenigh gebodt Godts in ons herte nimmermeer en kome Ga naar margenoota, maer dat wy tot allen tijden van gantscher herten aller sonden vyand zijn, ende lust tot alle gerechtigheyt hebben. Ga naar margenootb

114 Vra. Maer konnen de gene die tot Godt bekeert zijn, dese geboden volkomelick houden ?

Antw. Neense: Maer oock de alderheyligste, soo lange als sy in dit leven zijn, en hebben maer een kleyn beginsel deser gehoorsaemheyd Ga naar margenootc, dogh alsoo datse met een ernstigh voornemen, maer na alle geboden Godts beginnen te leven. Ga naar margenootd

115 Vra. Waerom laet ons dan Godt alsoo scherpelick de Tien geboden prediken, soose doch niemand in dit leven houden kan ?

Antw. Eerstelick, op dat wy ons leven langh onse sondelicke aert, hoe langer hoe meer leeren kennen, ende dies te begeeriger zijn de vergevinge der sonden, ende de gerechtigheyd in Christo te soecken.

Ga naar margenoote Daer na, dat wy sonder onderlatinge ons beneerstigen, ende Godt bidden om de genade des Heyligen Geestes, op dat wy langhs soo meer na dat evenbeeldt Godts vernieuwet werden, tot dat wy tot dese voorgestelde volkomenheyd na dit leven geraken. Ga naar margenootf

margenoota
1 Cor. 6. 19 20.
margenootb
Matt 5. 16.
margenootc
2 Pet. 2. 10. Gal. 5. 6.
margenootd
1 Pet. 3. 1, 2. Hebr. 10. 24.
margenoote
1 Cor. 6. 8, 10. 1 Joa. 3. 15.

margenoota
Rom. 6. 4, 5, 6. Eph. 4 22, 23, 24. Col. 3. 5, 10.
margenootb
2 Cor. 7. 9, 11. Rom. 8. 13.
margenootc
Rom. 5. 1. Psalm 1. 12.
margenootd
1 Petri 4. 1. Rom. 6. 10, 11.
margenoote
Heb. 11. 7.
margenootf
Deu. 12. 32.
margenootg
1 Cor. 10. 31.
margenooth
Matt 15. 6, 9

margenoota
Deut 4. 13. ende 10. 3, 4
margenootb
Matt 12. 37, 38, 39, 40.
margenootc
1 Cor. 6. 9, 10.
margenootd
Deu. 18. 10, 11.
margenoote
Mat 4. 10.
margenootf
Joa. 17. 3.
margenootg
Jer. 17. 57.
margenooth
1 Pet 5. 5, 6.
margenooti
Heb. 10. 36.
margenootk
Psa. 104. 29, 30.
margenootl
Mat 21. 37.
margenootm
Matt 10. 28.
margenootn
Matt 4. 10. Act. 5. 26.
margenooto
Eph. 5. 5.

margenoota
Deu. 4. 15.
margenootb
Matt 15. 9.
margenootc
Exo. 23. 24, 25. en 34. 13, 14, 15.
margenootd
Jer. 10. 8, 9
margenoote
2 Pet. 1. 13. Luce 16. 29
margenoota
Lev. 24. 11.
margenootb
Lev. 19. 12.
margenootc
Mat 5. 34, 35, 36, 37. Jaco. 5. 12.
margenootd
Jes. 41. 23.
margenoote
Mat 12. 32, 33.
margenootf
1 Tim. 2. 8.
margenootg
Col. 3. 17.
margenooth
Lev. 1. 5.
margenooti
Lev. 24. 15, 16.

margenoota
Exo. 22. 10, 11.
margenootb
Hebr. 6. 16.
margenootc
Jer. 5. 7.
margenootd
Hebr. 4. 13.
margenoote
1 Cor. e. 23.
margenootf
Mat 5. 34.

margenoota
1 Tim. 4. 13, 16.
margenootb
Exo. 20. 10, 11.
margenootc
Act. 2. 42, 46.
margenootd
Luce 4. 16.
margenoote
Act. 20. 7.
margenootf
Act. 4. 24.
margenootg
Rom 15. 26, 27.
margenooth
Jes. 58. 13, 14.
margenooti
Hebr. 4. 3, 9, 10.

margenoota
Eph. 6. 1, 2, 3, 5.
margenootb
1 Petr. 2. 11.
margenootc
Rom 13. 2, 7

margenoota
Mat 16. 52.
margenootb
Eph. 4. 26, 27. Rom. 12. 19.
margenootc
Act. 27. 21.
margenootd
Rom 13. 4.
margenoote
Rom 1. 29.
margenootf
1 Joan 2. 9, 10
margenootg
Rom 92. 17.
margenooth
1 Joan 3. 15.
margenooti
Mat 22. 39.
margenootk
Mat 5. 5.
margenootl
Luce 6. 36.
margenootm
Rom. 12. 10.
margenootn
Exo. 23. 5.
margenooto
Mat 5. 44.

margenoota
1 Cor. 6. 10.
margenootb
Eph. 5. 11.
margenootc
1 Thes. 4. 3.
margenootd
Heb. 31. 4.
margenoote
1 Cor. 3. 26, 17.
margenootf
{?}
margenootg
1 15. 33.
margenooth
1 Joan. 2. 16.
margenooti
1 Thes. 5. 22.

margenoota
1 Cor. 6. 10.
margenootb
1 Cor. 5. 10.
margenootc
1 Thes. 4. 6.
margenootd
Pro. 11. 1.
margenoote
Psal. 15. 5.
margenootf
Jer. 22. 13.
margenootg
1 Tim.
margenooth
Rom 13. 13.
margenooti
Mat 7. 11.
margenootk
Pro. 6. 6.

margenoota
Exo. 23. 1.
margenootb
Mat 26. 61.
margenootc
Psal. 15. 3.
margenootd
Joa. 7. 24, 51.
margenoote
Joa. 8. 44.
margenootf
Pro. 12. 22.
margenootg
Psa. 15. 2.
margenooth
1 Petr. 6. 8.

margenoota
Jac. 1. 14, 15.
margenootb
Psal. 51. 12.
margenootc
Psa. 19. 13. 1 Joa. 1. 1, 10
margenootd
Luce 1. 6. Jac. 2. 10, 11.
margenoote
Psa. 55. 6, 7 Rom. 7. 18, 24, 25.
margenootf
Psa. 51. 1, 13, 14.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken