Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving
Afbeelding van Ranonkel of de geschiedenis van een verzelvingToon afbeelding van titelpagina van Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.62 MB)

Scans (15.41 MB)

XML (0.69 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving

(1970)–Jacques Hamelink–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

9. Elementaire operatie

Hij viel niet in slaap dit keer. Dat zou trouwens reeds onmogelijk zijn geweest door het aantal kevers en insekten dat rondkrioelde in het gras en kronkelende onnavolgbare gangetjes groef en zich onafgebroken vergenoegd en knirpend de schilden en scharen wreef.

Klaarwakker en gespannen lag Evarist op zijn buik, als een geplette luchtige schaduw boven de uiterst flauw en van zeer diep opstijgende, reutelende en in zachte knallen en knetteringen uitbarstende blubbermassa's van de Reuzin, zijn ogen tot kijkglazen geworden, die wel telkens van zijn klieren tot tranen bewegend plezier vertroebeld werden, maar waarmee hij om de zoveel minuten niettemin glimpen opving van wat ondergronds in de daar heersende, slechts door zijn blik en de graaf-instrumenten der insekten doorboorde schemer aan het gebeuren was en wat ook bij vlagen door zijn op het donker en de stilte van de aarde afgestemd rakend gehoororgaan opgevangen werd.

De monsterachtige dode bewoog nog steeds, ondanks de enorme hoop aarde waarmee men haar vele malen de normale omvang

[pagina 57]
[p. 57]

overtreffende grafput bedekt had. Het proces dat vlak na haar dood en reeds jaren daarvoor op gang gekomen was, had nog steeds zijn eindpunt niet bereikt. Het lijk leefde hier bepaald luidruchtiger dan het tijdens zijn leven gedaan had zelfs. Het was als haalde het zijn schade in voor het toen tekortgekomene. Dwars door het geronk en gesnor der insektenlegers heen, die het als uitgehongerd bestormden, of er, log en volgevreten, glimmend van vochten, uit opstegen, hoorde Evarist het zich, windenlatend, boerend, ginnegappend, rochelend en pruttelend verplaatsen, opschuiven, naar alle kanten zacht en onbedwingbaar uitdijen. Hoorde hij het geknars van in het nauw gebrachte zandkorrels en wortels waarmee het zich in een heftige ononderbroken bronst verstrengelde. Het onrustbarend gekraak waarmee onbekende obstakels (stenen? stukken metaal?) uit de weg geruimd werden.

Zonder verpozen braakte het lijk zich leeg en vrat het zich vol om zich opnieuw te kunnen legen. Het geluid van een onmenselijke huiveringwekkende, de aarde met pestilenties van groei aandoende stoelgang en sijpelend gepies, viel samen met dat van een welhaast duivels smekkend en lebberend geknabbel en geslik van alles wat het lijk voor de tot pap geworden muil kwam.

Kop- en kontloos geworden, veranderd in kwaadaardige, alles tot gisting brengende, borrelende en brullende tobben door geen vlies of vel bijeengehouden dril, dreef het op en onder het grondwaternivo, pogend aan te tasten, te slaan met blindheid en lijkwitdoorwormde ziekten, wilde het het drinkwater bederven, tandbederf, sarkomen, karcinomen en klierzwellingen meedelen aan de zuigelingen die lurkten aan de flessen gevuld met de melk van koeien die in welke wei ook gegraasd hadden van het gras. Wilde het elke groei, de petieterigste bloem de kop indrukken, vergiftigen, uitroeien om tenslotte alles te doen zijn wat het zelf op dit moment was: een knorrende gassige ontploffingenserie van verrottenis onder al het bestaande.

Ondanks zichzelf huiverend van afgrijzen stelde Evarist evenwel vast dat het haar niet zou lukken, ondanks de schrikwekkende kiemkracht waarop haar dood de hand gelegd had. Ze misrekende zich en haar misrekening was enorm.

[pagina 58]
[p. 58]

Want wat vond er in plaats van de verlangde vernietiging anders plaats dan herschepping? Tot in de modder en het moeras van haar verpapping was de Renzin lachwekkend kortzichtig en stompzinnig gebleven. Geen enkel licht was opgegaan aan het etterend uitspansel van haar manisch voortbestaan.

Het water dat men uit de grond trok was nooit vuiler of vergiftiger geweest dan zij het wist te maken. Tenslotte was haar uitgroeiende verrotting niet anders dan die van plantenlagen, die, wanneer hun door kieren en gaten verloren vocht hard werd, stolden en overgingen in bruinkool, steenkool, diamant, ertsen. Goed, een beker van haar vocht zou iemand ter plaatse gedood hebben maar het vocht werd in hoge torens tientallen malen gezuiverd, gefilterd, door chemische toevoegsels geheel onschadelijk gemaakt, tot een vocht waarin enkel nog de niet te verwijderen maar in alle andere dranken en ook in eetwaren evengoed voorhanden mikrobewezentjes voorkwamen, waartegen het organisme van dier en mens volledig bestand was.

Ze schoot haar doel totaal voorbij. In feite droeg ze slechts bij tot een steeds toenemende wildstand, hielp ze van dag tot dag de uiers vullen van de koe die het kind en de moeder van het kind te drinken gaven, in stand hielden, en groeien deden. Met haar daar beneden onverkwikkelijke en gevaarlijke gassen hield ze flora, fauna en dus ook de mens in leven, zuiverde ze via de transformatoren der planten de atmosfeer van vuil en droeg ze, zonder het te weten, in haar onzinnige razende sluimergroei bij tot de verheviging en de uitbreiding van alle leven!

Het was bijna om medelijden met haar te krijgen dat ze niet door had wat het legioen bezoekers, om in hun tijdsorde te spreken, wellicht al eeuwen begrepen had en waarom ze zonder in het minst beducht te zijn voor besmetting of vernieling hun gang gingen, die Evarist verbijsterde toen hij, zijn ogen instellend op de oppervlakte van zijn rustplaats, hun bewegingen beter ging onderscheiden.

De wereld zoals de insekten en torren die ervoeren vertoonde geen enkele ordening. Alles desintegreerde er zienderogen. Volstrekte chaos en anarchie heersten schijnbaar onbeperkt. De hele natuur leek uit elkaar genomen, gesekteerd, gedemonteerd en op een krankzinnige manier opnieuw in elkaar gezet te zijn.

[pagina 59]
[p. 59]

De gekste vormen vermengden zich met elkaar en uit deze verbintenissen sproot overvloedig nog erger gebroed voort. De hele wereld evolueerde blindelings en ongelooflijk snel naar telkens schrikwekkender stadia. Hindernissen werden genomen, uit de weg geruimd, obstakels overwoekerd door knarseschildend hongerig tuig. Nadelen werden in voordelen omgezet zo groot dat het niet te begrijpen was.

Alles werd geassimileerd, geen giftvocht was dodelijk. Resistentie deed zich onmiddellijk gelden. Ieder wapen, ook het geheimste, werd geïnkorporeerd. Geen onderdeel paste bij een ander onderdeel. Misschien was er vroeger, aan het begin, een orde geweest. Soms leek het Evarist zo terwijl hij toekeek. Maar die orde had dan al onheuglijk lang iedere invloed verloren. Het was allemaal uit de hand gelopen.

Bijna verstard merkte hij hoe alles in beweging was. Het pulseren van de ruimte tussen de halmen, die oerbomen waren. Het uitzetten en slinken der bladeren bij iedere adempauze tussen twee momenten van koortsachtige gehaaste groei. De barsten die in de grond vielen door de hitte, de grond die een woestijn was met in iedere porie de zweetkristallen van vochten. Het scherpe licht dat reusachtig trilde. Het zich uitschuiven en geleden van de plantenstengels. De eksplosie van schaduwen overal, springend en buitelend, vluchtend, verstijvend. Zandkorrels, scherp, hard, als bakstenen door de gekrompen ruimte waaiend.

De insekten waren dieren die in de oertijd al op aarde geleefd hadden. Ze waren ontzagwekkend, hoog, gebergte-achtig, bezet met schilden en duizenden bolle, in soms opnieuw duizenden kijkdelen verdeelde vensterogen, voorzien van radartorens en graafapparaten, voortplantingsuitstulpsels. Zwaar bewapend, zwart glanzend, veelkleurig. Ingerolde larven op bladeren als schiereilanden rechtten zich, hun blik onschuldig en pervers, pas uit de windsels, zuurstofmaskers als slabbetjes van slijm voor de mond.

Alles glansde en glom van de geharnaste blinde alles waarnemende ooggrotten. Iedere kop was naar alle kanten draaibaar. In hun vleugels weerspiegelden zich katedralen zo hoog en ijl dat ze nooit gebouwd waren. Hun poten waren van lancetscherpe weerhaken voorzien, harig, eraan kleefden dikke

[pagina 60]
[p. 60]

bloeddroppels en op kuit lijkende geronnen pus. Er waren dieren met kolossale achterlijven boordevol eieren. Hun denken: hun web, trechtervormig, vlak, geometrisch. Giftige krabspinnen doodden bijen en zogen ze ijlings uit. Hun stille ronde oogkratertjes in hun voorhoofd. Agelena labyrinthica, aranea reaumurii, mengvormen, monsters. Larven: reptielen van voor de zondvloed.

Beesten met gehoororganen in hun kniegewrichten, als helle ovale vensters. Beesten die hoog bevederde symmetrische torens waren, fantastisch gestruktureerd. Wandelende antennes. Kevers met geweien op hun kop. Gevallen engelen: duivels. Mieren die eikaars voelsprieten bewreven, droogjes de liefde inleidend of een vernietigend gevecht. Roofvliegen. Schorpioenvliegen. Wezens overdekt met weke bollen bloedbloemstof. Rupsen: vet, traag. Hun kop: dikke kragen olifantsachtig vel die in elkaar gekruld lagen. Beesten die tanks waren, pantserwagens, bulldozers, op weg naar gevechten die overal werden geleverd.

Om hem heen was het slagveld, werden de gewonden en doden en de wrakken opgeruimd, weggesleept, leeggevreten. Schilden en pantsers flikkerden in de zon. Draakachtige achterlijven trilden, als motoren draaiend stegen bommenwerpers van insekten op. Werden zwarte eieren afgezet, ingegraven. Antennestaarten zwiepten door de lucht. Hij zag nu alleen nog harige poten, tentakels, tastsprieten, metalen insektenogen. Terwijl hij lag en toekeek vrat de ene helft van het levende in een soort eschatologische symboliek de andere op. Er was geen oponthoud, geen verpozen. Tandraderen doorkrabden het zand, gebogen horens schaafden het vel der planten af. Een schreeuw en een gedruis laaide op tot tegen de ondenkbaar geworden en niet meer te ziene zon die dit alles duldde, die niet wist dat het bestond, zoals dit alles niet afwist van het bestaan van de korrel godheid waardoor het in stand gehouden, beademd van vlakbij en aangevuurd werd.

Terwijl Evarist, uit alle macht bewegingen makend, een droge vlok zaad, een snik, uit zich losworstelde wist hij: de Reuzin was in feite allang in een vuilnishoop veranderd, in een strategisch uiterst belangrijk punt waarom de kleinste en giftigst geangelde aardwezens zich kapotvochten, waaraan ze zich ka-

[pagina 61]
[p. 61]

potvraten, waarom ze zich aan flarden lachten!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken