Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het bloed van de Pelikaan (Nibelungenliedje) (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het bloed van de Pelikaan (Nibelungenliedje)
Afbeelding van Het bloed van de Pelikaan (Nibelungenliedje)Toon afbeelding van titelpagina van Het bloed van de Pelikaan (Nibelungenliedje)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.59 MB)

Scans (5.28 MB)

ebook (2.95 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het bloed van de Pelikaan (Nibelungenliedje)

(1991)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 21]
[p. 21]

3

Als de deur van de keuken opengezet wordt, nemen de pastoor en de oude onderwijsmensen afscheid. Ze krijgen een ovationeel applaus. En dan begint Ferre Bruggeman de plaatsen aan te wijzen. Ik zit op een hoek, tegen de dansvloer, en met mijn rug naar de keuken en het toilet. Voordat ik kan protesteren zit er een vinnig mollig zwartje naast mij te giechelen. Zij blijkt de vrouw van Dries Lornoy te zijn. Dries was een zoon van de suisse. Met hem had ik vaak medelijden. Als we vrijaf hadden, moest hij een koe weiden op de wegbermen. Zijn gloedzwart haar glimt van de brillantine en hij draagt een ouderwetse kanten pochet. ‘Ken je mij niet meer?’ vraagt hij in onvervalst Antwerps. ‘Bij de Haarzak zat ik naast jou in de klas!’ Zijn vrouw schatert het uit, alsof ze een kolossale grap hoorde. ‘Dat is Gaby, mijn vrouw,’ stelt hij haar voor. Ik druk een onthutsend klein handje, dat schraperig en hard is van de ringen. ‘Wonen jullie nog in Tendelo?’ vraag ik beleefdheidshalve.

Mijn vraag moet wel zeer bespottelijk zijn, want ditmaal beginnen ze een duet te giechelen. ‘Wij hebben een supermarkt in Deurne,’ zegt Dries. Omdat ik zulke grote ogen trek, verduidelijkt hij: ‘De supermarkt “Rozic”. Gaby erfde de zaak van haar ouders. Ik begon bij hen te werken toen ik veertien jaar was...’

[pagina 22]
[p. 22]

‘Jaren reed hij met de groentekar rond,’ voegt zijn vrouw eraan toe. ‘De mensen noemden hem Groene Dries.’

Een platter Antwerps dan die twee spreken, heb ik nooit gehoord. Als ik dat de hele avond moet verduren, word ik zot. Dries van de suisse... Hoe is het mogelijk? In het tweede leerjaar kon hij nog altijd maar één lettertje én één cijfertje schrijven: de o. Miljoenen o's heeft hij ooit geschreven. Wanneer hij tegenover mij wil gaan zitten, zeg ik: ‘Pardon! Die plaats is voorbehouden... Dominique Daubigny komt daar zitten.’

‘Oei! Oei! Groot volk!’ zegt Dries terwijl hij tegenover zijn vrouw plaatsneemt. ‘Wel, wie we daar hebben!’ vervolgt hij onmiddellijk. ‘De Neel, verdomme!’ Hij drukt de hand van Neel Mans, die aan de andere zijde van zijn vrouw zit. Neel ziet eruit als een verzopen kat. Met hem heb ik ooit eens gevochten, op leven en dood. We waren misschien elf jaar. Hij zei dat mijn vader een hoerenbok was. Hij zei dat iedereen wist dat mijn vader een affaire had met de moeder van Margriet Hildersom. Ik vloog hem in het haar en hij sloeg met het achterhoofd tegen de noteboom op de speelplaats. Een ogenblik bleef hij versuft liggen, maar toen sprong hij op en stortte hij zich op mij. We rolden over de grond en de andere kinderen stonden rond ons te joelen. Hij krabde en beet en bonkte met zijn hoofd op mijn neus. Toen ik op het punt stond te bezwijken onder zijn geweld, rukte meester Van Campfort ons uit elkaar. Hij moest weten waarom we gevochten hadden. ‘Hij zei dat papa een hoerenbok is,’ snotterde ik.

‘Dat is niet waar!’ griende Neel.

‘De waarheid mag gezegd worden,’ zei meester Van Campfort.

Omdat ik wist dat het verhaal mama ongelukkig zou maken en papa uitzinnig zou doen reageren, vertelde ik thuis niets. Pas veel later ontdekte ik dat mijn geheim voor mama gewoon maar oud nieuws was. Papa kon inderdaad niet zonder vrouwvolk en erg kieskeurig was hij niet.

[pagina 23]
[p. 23]

Twee slordig opgedirkte en klaarblijkelijk al afgepeigerde gelegenheidsdiensters komen de garnalencocktails op tafel goochelen. ‘De witte wijn komt van ons,’ fluistert Gaby me in het oor, terwijl ze me onthutsend stevig in de bil knijpt. ‘We leverden hem tegen inkoopprijs...’

‘En de rode wijn?’ wil ik weten.

‘We stelden een Bulgaarse cabernet sauvignon voor,’ zegt ze. ‘Tachtig frank de fles. 1986. Die was niet goed genoeg. De dame met die mauve jurk heeft voor Franse wijnen gezorgd. Exquis. Alsof een van die boeren hier het verschil zou proeven. Ze lijken nu al dolgedraaid.’

‘Ik rook het dat jij op komst was!’ roept Neel Mans tot een van de gelegenheidsdiensters.

Er was nog iemand anders op komst: Dominique Daubigny. Ze kijkt verstoord naar het verzopen gezicht van Neel. Ze heeft nog altijd een rank figuur en... bedoeïenenogen, zoals ik vroeger zei. ‘Dag, Thierry,’ zegt ze koel, terwijl ze me een benige hand reikt. Ze kijkt even wantrouwig naar het zitvlak van haar stoel, en gaat dan zitten.

Ik moet aan ‘Les Précieuses ridicules’ van Molière denken. Ik kook. Waar blijft ze die vervloekte eigendunk halen? Ze heeft nog dezelfde honingkleurige haren, alleen de pijpkrullen op haar schouders zijn verdwenen. Aan een gouden kettinkje om haar hals bengelt een in filigraan gevatte robijn. Aan de middenvinger van haar rechterhand zit een ring van witgoud met een briljant.

‘Hoe maak je het?’ vraag ik onwillekeurig.

Ze neigt het hoofd. ‘Wablieft?’

‘Is mevrouw intussen misschien gravin geworden?’ repliceer ik hatelijk.

Er parelt een zweetdruppel in het geultje van haar bovenlip. ‘Toch niet.’

‘Eet je garnalencocktail op!’ zegt Gaby, terwijl ze me weer in de bil knijpt. ‘Je zult de vitaminen kunnen gebruiken. We

[pagina 24]
[p. 24]

maken er een wilde nacht van!’

‘En wat doe jij voor de kost, Thierry?’ vraagt Dries Lornoy vertrouwelijk. Zijn lippen zitten vol mayonaise, en ook de randen van zijn glas wijn zijn al zwaar bezwadderd.

‘Ik ben gemeentesekretaris,’ antwoord ik zacht. ‘In Wittezande.’

‘In Wittezande woont een tante van mij!’ tatert Gaby. ‘Je zult ze zeker kennen, want...’

Op dat ogenblik ontstaat er tumult aan de overkant van de zaal. Een man die klaarblijkelijk onverhoeds binnengekomen is, heeft een vrouw bij de haren van haar stoel gesleurd. ‘Hoer!’ roept hij. ‘Hoer! Hoer!’ De gesprekken verstommen. ‘Jullie denken toch niet dat die vent haar man is, zeker?’ roept de ziedende indringer. ‘Haar minnaar is het! De direkteur van de school waar zij lesgeeft! De echtgenoten waren hier niet gevraagd, maakte zij me wijs. Maar nu is het gedaan, vuile teef! Vooruit! Naar huis!’ Voordat iemand de lef vindt te reageren, heeft de hoorndrager zijn overspelige eega uit de zaal gestoten en gesleept. Tegenover de lege plaats rijst bedeesd een lange man op. Hij haalt de schouders op, en weet met zijn houding geen blijf. Verontschuldigingen stamelend schuifelt hij naar de deur.

‘Oef!’ zegt Dries Lornoy. ‘Wie had zoiets nu ooit van Bea Imbert durven denken? Ze vertelde me daarstraks dat ze al dertig jaar lesgeeft in Antwerpen. Ze stelde mij die lange wapper voor als haar man... Hoe is het mogelijk? Hoe is het mogelijk?’

Ik herinner me Bea Imbert nog slechts vaag. Ze was de dochter van de bakker, klein, dik, en onvoorstelbaar kwezelachtig. ‘De liefde kan mensen totaal omtoveren,’ zeg ik domweg. Dominique doet alsof er niets gebeurd of gezegd is. Dat maakt me weer kregelig. Als mijn voet toevallig haar been beroert, schuif ik mijn stoel abrupt een halve meter achteruit. Omdat ik deze reaktie zelf als kinderachtig ervaar, vraag ik: ‘Leven je ouders nog?’

[pagina 25]
[p. 25]

‘Neen,’ antwoordt ze, zonder op te kijken. Een voor een pikt ze met haar vork de garnalen uit de sla.

‘Zijn ze allang dood?’

‘Ja.’

Ik drink mijn glas wijn in één teug leeg. De afdronk is zuur.

‘Waar woon je?’

‘In 's-Gravenwezel.’

‘In een villa?’

‘Ja.’

Haar lapidaire antwoorden ergeren me mateloos. ‘Wat heb ik je nu eigenlijk misdaan?’

De bedoeïenenogen kijken me vrank aan. ‘Niets. Waarom?’

‘Heb ik geen recht op wat meer openheid?’

Ze haalt de schouders op. ‘Wat wil je meer weten?’

‘Alles wat er na 1960 met jou gebeurd is.’

Ze glimlacht vaag. ‘Wat heeft jou belet naar mij te informeren?’

‘Verbittering,’ zeg ik gesmoord.

Haar mondhoeken zijn bleek nu. ‘De laatste maal dat wij bij elkaar waren, zei je dat je nog eerder zou zelfmoord plegen dan nog met mij te praten.’

‘Had ik daar soms geen gegronde reden toe?’

Haar antwoord gaat in een nieuw tumult verloren. Aan het andere einde van onze tafel is iemand aan het braken. Er wordt gegild en gevloekt. ‘Josse Talboom!’ meldt Neel Mans. ‘Ladderzat. Hij is nochtans bij de A.A. Hij heeft al zeker vijf huizen opgezopen. Hij heeft de graanhandel van zijn vader helemaal te gronde gericht...’

Ik herinner mij Josse Talboom als de kampioen van de oude kerkhofmuur. Niemand kon zo snel als hij over de arduinen dekstenen van die muur rennen. Hij had ook een spraakgebrek, zijn s-klanken hadden iets slurpends. De eega van Josse is schamel gekleed, ze is een leptosoom type. Terwijl ze haar zwijmelende man poogt mee te tronen, jammert ze: ‘Hij is al

[pagina 26]
[p. 26]

aan het drinken sinds vanochtend. En nu al die cider, champagne, witte wijn... Hij kan er niet tegen. Help me even! Of hij kotst hier alles onder.’ Dominique legt haar vork neer en neemt het menu.

‘Als Yvonne hem nu naar bed krijgt, kan ze vanavond nog naar ‘Het Eiland Elba’, zegt Neel Mans opvallend luid.

‘“Het Eiland Elba?”’ echoot Dries Lornoy. ‘Wat is dat?’

‘Het vroegere hotel “Mastbos”,’ antwoordt Neel. ‘Je weet wel: aan de weg naar Goorhoven. In “Het Eiland Elba” zitten konstant twintig tot dertig wijven - en je zou ervan verschieten wie! - aan de tapkast. Die wijven werken met opgestoken vingers: minimum twee, maximum tien. Die vingers moet je dan gewoon vermenigvuldigen met duizend. Yvonne steekt vier vingers op, weet je... Dat zou je haar niet aangeven, nietwaar? En dat op haar leeftijd...’

‘Gauw verdiend,’ zegt Gaby, terwijl ze me weer in de bil knijpt.

Dominique kijkt me koel aan. Geen spiertje in haar gelaat verraadt haar afkeer van dergelijke praat. Ook vroeger kon een vreemde preutsheid haar plotseling van graniet maken.

Als de diensters met veel gekletter de soepborden op tafel plaatsen, bestijgt Ferre Bruggeman het podium. Hij gaat speechen, dat is duidelijk. ‘Gouden vrienden, gouden vriendinnen, én dames en heren die in de afglans van al dat goud mogen leven, van harte welkom!’ roept hij. ‘Het eerste wat wij ooit zagen, was de oorlog. Wij zijn de oorlogskinderen van Tendelo. Het klinkt een beetje triestig. Ons jaar was nochtans een goed jaar. Gaston Teunen wil dat mordicus bewijzen aan wie daar mocht aan twijfelen. Hij tikte tien flessen Vin de Vouvray uit 1940 op de kop. De wijngaarden van Vouvray liggen op de hellingen rond Tours, op de rotsen van tufsteen die de Loire omzomen. In zijn boek over de Loirewijnen schreef Pierre Bréjoux over deze wijn: “Zijn frisse druivesmaak doet den-

[pagina 27]
[p. 27]

ken aan de geuren van rijpe kweeperen, amandelen, hazelnoten en acaciabloesems.” Onze hartelijke dank aan de milde sponsor! Ach, eigenlijk mogen we van geluk spreken dat we geboren werden in een dorp als Tendelo. Wie hier bleven wonen, zijn altijd kontent geweest. Hier kennen de mensen elkaar nog, waarderen ze elkaar, én helpen ze elkaar. Dat zijn waarden die velen moeten missen. Wie hier wegtrokken, zijn altijd met plezier teruggekomen. Dat is belangrijk: te weten dat je ergens altijd welkom bent, dat je ergens steeds geborgenheid en zoiets als... nestwarmte kunt terugvinden. Mensen die Abraham gezien hebben en dus wijs zijn, halen graag herinneringen op. Laten wij dat vandaag véél doen. Laten wij vanavond samen op zoek gaan naar de gouden middenweg van onze jeugd. Laten we proberen die weg in ons geheugen te prenten. Dan kunnen we later langs die weg samen van het aardse paradijsje dat Tendelo is naar het eeuwige paradijs trekken!’

Nog voordat het applaus losbarst, zegt Neel Mans verachtelijk: ‘Het is de Rosse Bruggeman in zijn bol geslagen dat hij schepen werd. Sedertdien wil hij altijd en overal een preek houden.’

‘Die vent is gek!’ fluistert Dominique vehement achter haar handen.

Ik kijk verbaasd op. ‘Wie? Ferre Bruggeman?’

‘Die vent met zijn Vin de Vouvray van 1940. Weet je wat dat is, wijn van een halve eeuw?’

‘Inkt?’ raad ik.

‘Hij zal wel getricheerd hebben met de etiketten,’ smaalt ze.

De aspergesoep lijpert. ‘Meester Tommelein vertelde mij daarstraks dat Gaston Teunen een expert is in het afbreken van kerken,’ zeg ik. ‘Hij zal ook al wel pastorieën afgebroken hebben. Wie weet wat hij allemaal in vergeten kelders heeft gevonden! En wie kerken kan afbrkeen, kan ook kastelen slopen...’

‘Weet je wie hier de dikste meneer is?’ gooit Neel Mans er wijsneuzig uit. ‘Nandje van Everbroeck. Zeker weten! Geen

[pagina 28]
[p. 28]

blabla. Zie hem ginder maar zitten, tussen Line Herregots en Finne Poortmans. Nandje zegt niets, maar hij denkt veel. De asperges en het kalfsgebraad komen van hem, reken maar!’

‘Is Nandje aspergesteker geworden?’ vraag Dries Lornoy ongelovig.

‘Aspergesteker!’ roept Neel. ‘Ho! Ho! Veekoopman, ja! De grootste van de Kempen. Die asperges bracht hij gisteren mee uit Holland.’

Dries loost een zucht van ontzag. ‘En zeggen dat hij de jongste van dertien kinderen was. Zijn vader was aardappelboer. Is hij getrouwd met Finne Poortmans?’

Neel begint krochend te lachen. ‘Finne Poortmans heeft er al twee versleten. Haar huidige bijzit, de nieuwe fietsenmaker, had zo graag mee naar hier gekomen, maar hij mocht niet van haar. Neen! Nandje is wel slimmer... Nandje gaat naar “Het Eiland Elba”.’ Neel bukt zich over de tafel en fluistert: ‘Er komen daar ook homoboys...’

‘Wat zijn dat?’ wil Gaby weten.

‘Ken jij geen flikkers?’ vraagt Neel verbaasd.

‘Zéker!’ antwoordt Dries in haar plaats. ‘En jij, Neel? Wat doe jij? Biersteker? Jouw... oom verkocht vroeger het beste tafelbier van de wereld. Als het kermis was, mocht hij bij ons een krat afzetten.’

‘Stempelaar,’ zegt Neel. ‘Ik zit erop te wachten dat ze me een invaliditeitspensioen toekennen. Al meer dan tien jaar lig ik overhoop met de arbeidsinspekteur... Maar ik ben hier niet de enige dopper, weet je... Oktaaf Brants ginder stempelt ook al zeker vijf jaar. En die heeft geen hernia.’

‘En wat deed je voordat je... ziek werd?’ dringt Dries aan.

‘Diamantbewerker,’ zegt Neel, ‘en gemeentewerkman.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken