Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het bloed van de Pelikaan (Nibelungenliedje) (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het bloed van de Pelikaan (Nibelungenliedje)
Afbeelding van Het bloed van de Pelikaan (Nibelungenliedje)Toon afbeelding van titelpagina van Het bloed van de Pelikaan (Nibelungenliedje)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.59 MB)

Scans (5.28 MB)

ebook (2.95 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het bloed van de Pelikaan (Nibelungenliedje)

(1991)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 73]
[p. 73]

9

Op een wenk van Ferre Bruggeman begint Valentino aan zijn volgende spelletje: de stoelendans. Ik haast me naar het toilet, om te voorkomen dat nog iemand zou denken dat ik me te goed voel. Eigenlijk wist ik het ook vroeger al: in Tendelo zijn wie zich te goed voor om het even wat voelen altijd de publieke schietschijven geweest. Ook zij die écht te goed waren, moesten het ontgelden en verduren. Het is vreemd, het is in zekere zin een gekultiveerd minderwaardigheidscomplex. Het werkte steeds al een rem op talent, moed en lef. ‘Die denken dat ze beter zijn,’ werd er vroeger gefluisterd, als bijvoorbeeld ouders hun kinderen naar het middelbaar onderwijs zonden. Het was ook al voldoende dat iemand een initiatief nam op kultureel vlak (toneel, muziek...): zoiets deed alleen een dikke nek, iemand die het hoog in zijn bol had. Gewoon eens met vakantie naar zee gaan of naar de Ardennen werd al beschouwd als een blijk van ijdelheid. En wie zich de een of andere in het oog springende luxe meende te mogen veroorloven, kreeg dat vroeg of laat - meestal via een omweg - toch op zijn brood: het heette dat hij naast zijn schoenen liep, of dat hij zot van glorie was... Als ik weer in de zaal kom, is de stoelendans onderbroken. ‘Oktaaf Brants is zo zat als een patat van het podium gedonderd,’ vertrouwt de patroon mij toe. ‘Hij stond daar op een

[pagina 74]
[p. 74]

stoel de maat te slaan.’ Ferre Bruggeman en Leon Moereels dragen de verongelukte arbiter weg. ‘Van die zwabber zijn we gelukkig verlost,’ vervolgt de patroon. ‘Zo'n dorpsdronkaard is een kruisweg voor de cafébazen, weet je. Hoeveel uren die vent mij al uit mijn bed gehouden heeft, kan ik niet bij benadering zeggen. Om hem uit “De Pelikaan” weg te krijgen zou ik zelfs te voet naar Scherpenheuvel gaan. Wat zeg ik? Te voet naar Banneux!’

Onwillekeurig denk ik weer aan de dorpsidioot van vroeger. ‘Wat is er van Heintje Hoebenschot geworden?’ vraag ik.

De patroon kijkt me een beetje geschrokken aan. ‘Dat is een oom van mij, weet je... Nonkel Hein zit al twintig jaar in Geel. Hij werkt daar bij een boer. Als hij daar is, gedraagt hij zich zo normaal als ik en jij. Komt hij echter weer in Tendelo, al is het maar voor een halve dag, met Pasen of met de kermis, dan slaat hij weer helemaal kadul. De pendelaar zegt dat het iets met aardstralen te maken heeft.’

‘De pendelaar?’

‘Ja... Rinus Mangelschots. Rinus van de mandenmaker. Die studeerde medicijnen in Leuven. Drie jaar. Hij is de beste pendelaar van dorpen in het rond. Zelfs de Hollanders staan voor zijn deur in de rij, soms vanaf drie uur in de ochtend. En je moest eens zien wat voor Hollanders... De mooiste vrouwen die ze daar hebben. Het lijkt wel of ze smoorlijk verliefd zijn op onze... wichelroedeloper. Rinus, moet je weten, is ook vermaard om de doelmatigheid van de vermageringskuren en - diëten die hij met behulp van zijn pendel uitstippelt. In een mum van tijd maakt hij van een dikke kalkoen een ranke pauw.’

‘En wat zegt de... dorpsdokter daarvan?’

‘Niets! Die kwibus durft niets te zeggen. Hij mocht het eens wagen...’

‘Ga jij ook naar de pendelaar als je ziek bent?’

‘Natuurlijk. Rinus is een van mijn beste klanten. Als hij naar hier komt - gewoonlijk is dat 's zondags, na de hoogmis -

[pagina 75]
[p. 75]

heeft hij zijn pendel bij. Ik heb er hem nog nooit op betrapt dat hij iets... niet wist. Tegen Oktaaf Brants heeft hij zeker al honderdmaal gezegd dat zijn lever zwaar ziek is. Maar hoe kun je zo'n zuipschuit iets aan het verstand brengen?’

De verliezers bij de stoelendans zakken naar de tapkast af. Ze hebben verhitte gezichten en hijgen. Ik buig me met een vertrouwelijke, wenk over de tapkast. ‘Waarom knoeide je daarstraks... met die rose champagne?’

De patroon grijnst minachtend. ‘Weet je wat zo'n champagne kost? En zie je niet wat voor een zatte bende dat hier is? Het zou zonde geweest zijn. Ik had er niet op gerekend dat Nandje van Everbroeck nog nuchter was. En in gewone omstandigheden zou Nandje ook zijn mond gehouden hebben. Maar nu... Ik weet niet wat er met hem aan de hand is. Hij is al aan zijn tweede trappist toe. Normaal drinkt hij fruitsap en amuseert hij zich met de zatte praat van de anderen.’ Hoofdschuddend herneemt hij zijn werk van barmhartigheid. Pas nu merk ik dat hij slechts drie vingers heeft aan de rechterhand.

Het is halftwaalf. Laat genoeg. Ik besluit weer aan tafel te gaan zitten. De kust is veilig. Tijdens het volgende spelletje kan ik dan met de stille trom verdwijnen.

Dominique komt mijn richting uit. In elke hand draagt ze een glas wijn.

‘Wat een woeste bende, nietwaar?’ zegt ze, terwijl ze naast mij gaat zitten.

‘In Tendelo was feestvieren altijd synoniem met bandeloosheid. Een avondje de beest uithangen. Weg... fatsoen. Vergeten... menselijk opzicht. Het gaat ongetwijfeld terug naar de tijd toen de mensen zich nog krom moesten werken en dan eenmaal per jaar, met de kermis, alle misère eens van zich konden afzetten.’

‘Ferre Bruggeman is anders,’ zegt ze. ‘Tienmaal meer gecivilizeerd. En toch heeft ook hij maar tot zijn veertiende jaar schoolgelopen.’

[pagina 76]
[p. 76]

‘Hij moet een bepaalde status hooghouden. Hij kan het zich niet permitteren dat ze morgen in het dorp rondstrooien dat hij dronken was of dat hij met zijn handen onder iemands rokken zat. Alhoewel...’

‘Hij is anders geaard,’ zegt ze.

Haar bewering maakt me eensklaps kittelorig. ‘Is er iets tussen jullie?’

De bedoeïenenogen kijken me donker aan. ‘Ben je gek?’

‘Wie jullie bezig ziet, zou het kunnen vermoeden.’

Ze neuriet weer haar hatelijk lachje. ‘Van heel Tendelo is er maar één persoon met wie ik door de jaren de kennis ben blijven aanhouden: Dahlia Possemiers. Waar denk jij dat ik vannacht slaap?’

Ik kijk verbaasd op. ‘Rijd jij niet naar huis?’

‘Ik kan niet eens autorijden. Mijn schoonzoon heeft me gebracht. Hij haalt me morgen weer op.’

Valentino heeft alweer een ander spelletje gelanceerd. Iets met voorwerpen die moeten gezocht en aangebracht worden. Ferre Bruggeman is daar terug en komt bij ons zitten. ‘Verdomme!’ vloekt hij. ‘Nu willen Tine Borghgraef en David Franck ook al naar huis... En het is niet eens middernacht. Wat een reünie!’

Het paar in kwestie staat voor onze neus te ruziën. Zij is een dragonder, hij een pezig mannetje dat duidelijk in de wind is.

‘Zelfs met de beste wil van de wereld kan ik mij die lui niet herinneren,’ zeg ik.

‘Allee!’ reageert Ferre verontwaardigd. ‘Tine van Rogier... Tine van de schijvenschuurder. Ze was bijna altijd ziek vroeger. Ik geloof dat ze tbc had... En hij is er een van de familie Franck die vroeger op de Kasteelhoeve boerde. Hij is heel wat ouder dan zij. Hij is ooit drie jaar van huis weggeweest... als lichtmatroos.’

Tine Borghgraef gaat wanhopig zuchtend voor Ferre staan. ‘Zeg jij het eens!’ smeekt ze. ‘Om zeven uur morgenochtend

[pagina 77]
[p. 77]

komen ze de asperges ophalen. Zondag of geen zondag. Om vier uur moeten wij beginnen te werken. Zie je die zatte zwabber al asperges dabben? Als ik hem laat doen, reneweert hij alle bedden. Wij moeten ze nu verdienen, weet je...’

‘We pakken er nog een!’ lalt de zwijmelende oudlichtmatroos. ‘Op de valreep! De laatste!’ Hij neemt mijn glas wijn en kiept het in zijn keelgat.

‘Zatte patat!’ scheldt zijn eega.

De oud-lichtmatroos heeft nu mij en Dominique ontdekt. Hij houdt zich vast aan de tafelrand, knijpt de ogen dicht, spert ze weer open... ‘Die van de rentmeester, hé? En die van de sekretaris! Groot volk. Jullie zullen wel veel kinderen gekocht hebben... Ik heb jullie eens bezig gezien in de varens achter het tennisveld. Ik was in een spar geklommen. De boswachter had me gevraagd de houten fazanten van de takken te halen. Die zaten daar al vele jaren op... om de stropers te misleiden. Wat jullie toen lieten zien... zag ik zelfs in Amerika niet. Jongens! Maar ja... Bij jullie zat het in de familie, nietwaar Thierry?’

Ik kijk geëmbêteerd van Ferre naar Dominique. Zij heeft een vuurrode kop gekregen. ‘Ik weet daar niks van!’ zegt ze verslagen.

‘David, je beledigt die mensen,’ teemt Ferre Bruggeman.

‘We moesten toch herinneringen ophalen!’ protesteert David.

‘Subiet begin ik herinneringen op te halen!’ dreigt zijn vrouw. ‘En daar zullen velen graag naar luisteren... Zat kanon!’ Ze grijpt hem bij de elleboog en dirigeert hem naar de uitgang.

‘Als hij niet gedronken heeft, zou hij geen vlieg kwaad doen,’ meent Ferre hem te moeten verontschuldigen. ‘Dat zijn mensen die eigenlijk nooit buitenkomen. Zij leven van hun asperges, augurken, krieken... En van hun schapen. Ze hebben er misschien wel driehonderd. De Marokkanen en Turken staan bij hen in de rij. Wat zij met hun geld doen, weet ik niet. In Tendelo geven ze het in elk geval niet uit.’ Hij is duidelijk zelf

[pagina 78]
[p. 78]

verlegen om wat hij te horen kreeg. ‘We gaan nog een boterham eten...’ Hij staat op en loopt naar de keuken.

‘Ik geloof dat je de hemel mag danken dat je echtgenoot niet mee naar hier kon komen,’ zeg ik.

‘Ik had bij Dahlia moeten blijven,’ murmelt Dominique.

Onwillekeurig grinnik ik. ‘Het lijkt wel of iedereen hier de oude rekeningen wil vereffenen.’

De bedoeïenenogen zijn verdacht vochtig. ‘Ik vind dat erg,’ fluistert ze.

Ik haal luchtig de schouders op. ‘Al dat geleuter raakt mijn koude kleren niet. Wat dertig jaar achter mij ligt, kan me geen kwaad bloed zetten. Misschien is het wel zo dat ik gewend geraakt ben aan beledigingen. Wie beroepshalve een verslag moest maken van honderden gemeenteraadszittingen, weet stilaan wel hoe gemeen sommigen uit de hoek kunnen komen en hoe de meesten er genoegen in scheppen de anderen de duvel aan te doen.’ Ik monkel genoeglijk. ‘Ten slotte loog die aspergesteker niet eens. Wij zijn ooit erg intiem geweest... in de varens achter het tennisveld. Dat was de mooiste zomer van mijn leven.’

‘Ja,’ geeft ze toe.

‘De geur van varens...’ mijmer ik. ‘Maar er waren ook mieren, nietwaar?’

Ze heeft zich nog altijd niet herpakt. Om zich een houding te geven drinkt ze van haar wijn. ‘Waarom ben jij nooit getrouwd? Er moeten toch... meerdere vrouwen in jouw leven geweest zijn?’

‘Niet zoveel.’

‘Je antwoordt niet op mijn eerste vraag.’

‘Mijn ouders hadden niet zo'n bijster gelukkig huwelijk. En wat met ons gebeurd was, bleef lang bij mij nawerken. Ik werd pas terug mezelf toen ik bij het leger was. Ik heb wel vriendinnen gehad, hoor. Maar die waren altijd jonger dan ik. Het belette niet dat ze allen al een... verleden hadden. Ik heb de indruk

[pagina 79]
[p. 79]

dat de meeste meisjes staan te trappelen van ongeduld om hun leven te verknoeien. De zogenaamd ware Jozef moet dan de brokken maar lijmen. Heb jij... wat ze een gelukkig huwelijk noemen?’

Ze draait de voet van haar roemer tussen haar vingers en glimlacht weemoedig. ‘Mijn man was tien jaar ouder dan ik. Hij was verliefd op paarden, springpaarden. Paarden fokken en opleiden was zijn grote droom. Hij verwaarloosde er zijn werk voor. Achtereenvolgens was hij direkteur van een koperfabriek en van een radiatorenfabriek. Telkens werd hij na enkele jaren aan de deur gezet. De laatste maal had hij geknoeid met de financiën. Toen werd de grond hier te warm onder zijn voeten...’

Ik kan mijn oren niet geloven. ‘Liet hij je in de steek?’

Even piept haar adem. ‘Acht jaar geleden.’

‘En hij vertrok naar Saoedi-Arabië?’

‘In 1982, ja. Waar hij daarna gebleven is, weet ik niet. En het interesseert me ook niet meer. Ik heb mij erdoor geslagen met behulp van een neef van mij, een importeur van Franse wijnen en kazen. Gelukkig heb ik goede kinderen én schoonkinderen. En schatten van kleinkinderen.’

Ik voel me eensklaps erg mistroostig. Waarom verspillen zovele mensen hun leven? Waarom zijn ze er zo op gebrand hun omgeving een rad voor de ogen te draaien? ‘Waarom gedroeg jij je daarstraks zo hooghartig?’ vraag ik moeilijk.

‘Ik gedroeg me niet hooghartig,’ zegt ze. ‘Ik behoorde nooit tot het slag van mensen dat met zijn mislukkingen te koop loopt. Ik ben naar hier gekomen om Dahlia en Ferre plezier te doen. Ze hebben maanden gewerkt om van deze avond een sukses te maken.’

‘En ik?’

‘Wat bedoel je?’

‘Dacht je nooit aan mij?’

Ze haalt de schouders op. ‘Ik wist dat je anders zou gewor-

[pagina 80]
[p. 80]

den zijn.’

‘En is dat inderdaad zo?’

Ze neuriet haar lachje, eventjes. ‘Je bent totaal veranderd.’

‘Hoe?’

Er dansen pretlichtjes in de bedoeïenenogen. ‘Je bent dikker geworden. Je haar is veel dunner. Het kuiltje in je kin was vroeger veel dieper. Vroeger had jij... iets onbepaalds. Nu eens deed je me denken aan Griekse helden, dan weer aan middeleeuwse ridders... Je kon zo... dwepen. Uitbundig geluk wisselde af met diepe neerslachtigheid. Je was een wereldhervormer in de dop, en tegelijkertijd de geïnkarneerde tederheid. Nu eens moest ik je intomen, dan weer troosten... Aan zo iemand verliezen meisjes hun hart.’

‘En nu?’

‘Je bent een fatsoenlijk burger geworden, met aristokratische trekjes.’

‘Oeioei.’

‘In welk opzicht ben ik veranderd?’

Ik grijns, een beetje gekrenkt en ontgoocheld. ‘Dat is het hem juist! Jij bent niet veranderd. Jij bent nog altijd even onbeschaamd sarkastisch. Alleen als we vrijden, vroeger, werd je écht lief en natuurlijk. Ik vraag me af of dat nog zo is...’

Ze kijkt van me weg. ‘Ik hoop dat jij weet wat het woord climacterium betekent. Dat zal wel niet. Je bent er te jong voor...’

‘Ik heb gelezen dat vrouwen alleen maar zichzelf zijn als ze vrijen en in de omgang met hun kinderen en kleinkinderen,’ zeg ik wijsneuzig.

‘Larie!’ Ze steekt haar rechterhand uit naar een kleine vrouw die ik mij niet herinner. ‘Kom bij ons zitten, Valerie! Je bent toch niet hang van Thierry Onsea?’

Zuchtend neemt Valerie plaats tegenover ons. Ze buigt zich ietwat voorover en richt zich tot mij: ‘Jij kent me niet meer, geloof ik...’

[pagina 81]
[p. 81]

Ik zie dat haar handen eigenaardig bibberen en dat ze krampachtig met het hoofd schudt. ‘Neen,’ zeg ik verlegen. ‘Het spijt me...’

‘Heb jij Louis van Baelen niet gekend? Louis Glas... de glazenmaker?’

Er gaat mij een licht op. ‘Ik herinner mij dat ik daar ooit stopverf ging halen...’

‘Wel, ik was thuis de jongste... Ik ben getrouwd met Patrick Besseling, die zatte dokwerker ginder.’

Ik kijk in de richting die haar vinger aanwijst en zie een grijze dikzak heen en weer springen met Nandje van Everbroeck in de armen. De dokwerker heeft zijn broekspijpen opgerold, draagt naaldhakken en heeft een beha met sinaasappels erin voorgebonden.

‘Jouw vader was... geen goed mens,’ zegt Valerie gemeend. De bibberaties nemen toe.

‘Waarom niet?’ vraag ik verveeld.

‘Dat heb ik mijn vader dikwijls horen zeggen. Toen in 1944 een V1 alle ruiten van het gemeentehuis en van de gemeenteschool aan diggelen joeg, mocht mijn vader er nieuwe inzetten. Bij jullie thuis waren de ruiten ook gebroken. En toen eiste jouw vader dat die ook vervangen werden... maar gratis dan. En wij konden die centen goed gebruiken.’ De bibberaties worden nu angstaanjagend. ‘Let maar niet op mijn handen,’ zegt ze. ‘Ik heb de ziekte van Parkinson.’

‘Ik weet daar vanzelfsprekend niets van,’ zeg ik moeilijk. ‘Maar zoals ik mijn papa kende en ken, was en is hij rechtvaardig. Wellicht heeft jouw vader... iets over het hoofd gezien. Het is zo moeilijk te oordelen over gebeurtenissen die zich bijna een halve eeuw geleden afspeelden.’

‘In mijn familie weten ze dat nog allemaal,’ gaat Valerie onverstoorbaar door. ‘Jij hebt misschien ook nooit geweten dat jouw vader te doen had met de moeder van Margriet Hildersom?’

[pagina 82]
[p. 82]

‘Toch wel. Maar... ekskuseer me, ik ga even een luchtje scheppen.’ Ik sta op en kijk een beetje hulpeloos naar Dominique.

‘Je gaat toch nog niet naar huis, hé?’ fluistert ze.

Ik haal diep adem en schud het hoofd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken