Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het bloed van de Pelikaan (Nibelungenliedje) (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het bloed van de Pelikaan (Nibelungenliedje)
Afbeelding van Het bloed van de Pelikaan (Nibelungenliedje)Toon afbeelding van titelpagina van Het bloed van de Pelikaan (Nibelungenliedje)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.59 MB)

Scans (5.28 MB)

ebook (2.95 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het bloed van de Pelikaan (Nibelungenliedje)

(1991)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 83]
[p. 83]

10

In het café kan men de rook snijden. ‘Nog één van die ouwe zakken. Laat hem door, mannen!’ zegt een bezopen snoeshaan aan de tapkast. Ik moet onwillekeurig lachen. Of is het niet om te lachen dat bijna alle twens een vent van vijftig klakkeloos oud noemen, terwijl een vijftiger zich zonder enige twijfel nog in de fleur van zijn leven acht? Naarmate ik ouder word, valt het me steeds moeilijker de leeftijd van anderen te ramen. Meestal vergis ik mij schromelijk. Iemand van twintig is in mijn ogen trouwens een snotneus, iemand die nog véél moet leren, iemand op wie je eigenlijk nog geen staat kunt maken. Buiten word ik weer overweldigd door de oude geuren van meidoorn, vlier, buks... Het is kwart na twaalf. Wat doe ik hier nog? Dominique Daubigny is niet langer de ongenaakbare schikgodin die mijn leven vergalde. Ze is niet langer de sfinks uit mijn jeugd. Alle raadsels zijn opgelost. Niets is er nog in mij dat naar genoegdoening haakt. Als ik nu nog blijf, zoek ik komplikaties. Ik kan haar morgen of overmorgen opbellen. Dan kunnen we herinneringen ophalen naar believen, ongestoord. Maar ik mag me niet meer engageren, dat vooral niet. Voor geen geld van de wereld wil ik dezelfde misère nog eens doormaken. Traag loop ik naar mijn wagen. Adieu, Tendelo.

Als ik op het punt sta het portier te openen, hoor ik hooglo-

[pagina 84]
[p. 84]

pende stemmen. ‘Dacht je misschien dat ik niet zag hoe je aan Margriet Hildersom stond te trekken? Zatte dokwerker! En waarom moest jij zo nodig aan die diensters honderd frank geven? En aan die kokkin? Denk jij misschien dat die hier gratis voor niks komen werken?’ Ik herken Valerie van Baelen.

‘Het was er toch plezierig?’ pruttelt de dokwerker tegen.

‘Plezierig! Noem jij dat plezierig? Walgelijk was het! Je hebt onze familie geschandalizeerd.’

‘Allee, Valerie! Wat heb ik nu verkeerd gedaan?’

‘Die dikke nek van de oud-sekretaris heeft zich nogal verkneukeld. En dat poppetje van de rentmeester kon haar ogen ook al niet geloven...’

De dokwerker schaterlacht. ‘Nu noem je er twee! Als die Jan Lul van de vroegere sekretaris maar niet met de portefeuille van Paul Moortgat weg is...’

Valerie grijpt nu haar man bij de arm. ‘Zou je denken? Ik dacht eerder aan Neel Mans...’

‘Wie hangt nu zijn jas met zijn portefeuille erin zomaar aan een kapstok in de donkerste hoek van de zaal?’ De dokwerker blijft staan. ‘Wacht eens even...’ Hij loopt met grote schreden naar een wagen, legt zijn handen erop, bukt zich... en begint te braken.

‘Zatte dokwerker!’ scheldt Valerie nogmaals. ‘Je bent net als je vader én je broer én je oom... Als je maar kunt zuipen!’

‘Ik denk dat ik iets verkeerds gegeten heb,’ mompelt de dokwerker. Hij duwt zich weer overeind en loopt met veel te grote stappen verder. Valerie ijlt hem achterna.

Verbouwereerd kijk ik het tweetal na. Wat heb ik met de portefeuille van Paul Moortgat te maken? Ik kan me niet uit de voeten maken zonder te weten wat er aan de hand is. Tegen mijn zin duw ik de deur van ‘De Pelikaan’ weer open. De keelzak van onze pelikaan is allang leger dan leeg. Alles waarop we nu nog kunnen azen, is droesem, gal en bloed. ‘Die ouwe zak is daar terug, mannen!’ zegt dezelfde snoeshaan van daar-

[pagina 85]
[p. 85]

straks. Ik doe of ik het niet hoor en loop door. In de zaal zitten de meesten weer aan tafel. Ze eten boterhammen met hoofdkaas. ‘Laat dit incident de sfeer niet bederven!’ roept Ferre Bruggeman in de mikrofoon. ‘De hoofdkaas op je boterham werd bereid door Elsje Olmen, op grootmoeders wijze. Voor de varkenskoppen zorgde Nandje van Everbroeck... Hola! Hola! Dat mocht ik niet zeggen... Voor de varkenskoppen zorgde iemand die anoniem wenst te blijven. Smakelijk!’

Ik ga weer naast Dominique zitten. ‘Wat hoor ik nu allemaal? Werd de portefeuille van Paul Moortgat gestolen?’

Ze vist een haartje op tussen haar lippen en kijkt er met afschuw naar. ‘Dat is hier al wat geweest! Daarjuist stonden Neel Mans en die manegehouder met een stoel boven hun hoofd tegenover elkaar. Indien Ferre Bruggeman er niet geweest was, hadden ze elkaar het hoofd ingeslagen. Maar alles is opgelost nu. Josiane Andries telefoneerde zoëven naar huis: de portefeuille van haar man lag in de huiskamer op tafel. En toen riep Wies Boels dat hij daaruit konkludeerde dat Paul Moortgat vanavond nog altijd geen cent had uitgegeven. En weer gingen de stoelen de lucht in... Heb ik al medelijden gehad met Ferre Bruggeman.’

Ferre Bruggeman echter trekt zich van haar medelijden niets aan. Weer springt hij op het podium. Tussen twee happen uit zijn boterham in roept hij: ‘We mogen niet in slaap vallen nu! De dames moeten ons wakker houden. Zij nodigen uit! Allee, Valentino! We gaan walsen... “In de stille Kempen...” Wie kan er links walsen?’

Ik word wild bij de arm gegrepen door Margriet Hildersom. Ze sleept me als het ware op de dansvloer... en wil links walsen. Een ogenblik voel ik mij een ledenpop. Dan zet ik met beide handen de rem op de turbulentie. ‘Asjeblieft, Margriet!’ smeek ik. ‘Ik kan niet walsen. Kom, laat ons aan de tapkast iets gaan drinken.’ Ze slaat een arm om mijn nek en laat zich gewillig meetronen. Ik moet haar rechthouden. Ze is ladder-

[pagina 86]
[p. 86]

zat. Toch wil ze een jenever, een jonge klare. ‘Straks gaan we naar “Het Eiland Elba”,’ zegt ze. ‘Jij en ik... alleen.’

Ik bestel een wijntje. ‘Wat gaat jouw man daarvan zeggen?’

‘Niets,’ zegt ze. ‘Hij heeft niets te zeggen. “Het Tramstation” is van mij.’

‘Hij lijkt mij een patente vent.’

‘Zot! Hij is een kloot van een vent. Een driedubbele kloot. Enfin, dat denk ik toch.’ Ze schudt verward het hoofd en knijpt enkele malen de ogen dicht. ‘Het is gek... maar ik heb nog nooit zijn ballen geteld.’ In één teug ledigt ze haar glaasje. ‘Ik ga Wies Boels op kosten jagen. Hij ging de jenever betalen, nietwaar? Hij zal nogal vloeken als hij de rekening ziet. Tienduizend frank biedt hij... als ik met hem naar “Het Eiland Elba” ga. Als ik niet zo fatsoenlijk was, enfin, indien zijn vrouw hier niet mocht geweest zijn, dan luisde ik hem dat geld ook nog af.’ Ze laat haar glaasje weer vullen. ‘Jij en ik hadden het met elkaar moeten kunnen vinden. We zouden veel kinderen gekocht hebben... héél véél kinderen, misschien wel twintig. En dan reisden we in een autobus de wereld rond.’

Ik krimp ineen bij het idee aan zulke abondantie.

‘Godverdomme!’ lalt Neel Mans achter ons. ‘Thierry van de sekretaris snoept ons hier alle mooie wijven af!’ Hij grijpt Margriet vast in de lenden. ‘Kom, Margrietje. We gaan de beest nog eens loslaten!’

Aan de hoek van de tapkast staat Nandje van Everbroeck met wiebelend hoofd in het met groseille besmeurde schuim van zijn trappist te staren. Zijn ogen zijn rooddooraderd en betraand. ‘Nandje heeft liefdesverdriet omdat Valerie van Baelen haar dokwerker naar huis gejaagd heeft!’ roept Wies Boels vanop de dansvloer. ‘Troost jij hem eens, Thierry!’

‘Trek het je niet aan, Nandje,’ zeg ik.

Nandjes gelaat verkrampt. ‘Wies Boels moet oppassen!’ sist hij onheilspellend. ‘Ik laat mij niet eeuwig beledigen door een blaaskaak als hij, dat hij dat maar weet! Mocht Lucie van Ros-

[pagina 87]
[p. 87]

sum hier niet zijn, dan had ik hem allang met een fles op zijn kop getimmerd.’

‘Wie is Lucie van Rossum?’

‘Zijn vrouw. Het braafste mens van Tendelo. Zie ze ginder zitten. Alhoewel ze de eenvoud zelf is, hangt ze van kop tot teen vol juwelen. Ze moet wel reklame maken voor zijn nepzaak, anders rost hij haar af.’ Hij slurpt even van zijn bier en schudt verdrietig het hoofd. ‘Wat een wereld...’

Dries Lornoy komt naast mij staan. Hij heeft een duimdikke schijf hoofdkaas in de hand. ‘Daar moesten wij vroeger thuis met ons allen van eten,’ zegt hij. ‘Iedereen kreeg een reepje... om te proeven. Als ons varken geslacht werd, aten we alleen de darmen op én het vet spek. De rest werd verkocht... aan de rijke mensen van het dorp. Jouw vader moest altijd een achterham hebben. Die moesten we dan eerst nog roken. Als er maden in de ham kwamen, was dat een regelrechte ramp. Weet je dat ik in de winter dikwijls de godganse dag door het sleutelgat van de deur van het pomphuis naar mijn musseklemmetjes naast de waterput zat te loeren? Ik moest dat doen. Gebraden mussen... dat was het enige vlees dat bij ons op tafel kwam. Wie van ons ging werken, kreeg soms een haring. Maar als wij vis aten, kwam die anders altijd uit de Krommebeek. Ik geloof niet dat iemand zo goed als ik de palingen met de blote hand uit de pijpen van de waterratten kon halen. En de eieren van onze kippen werden ook al verkocht... gewoonlijk aan de pastoor. Als die vergat te betalen, was dat ook al een ramp... want moeder achtte het heiligschennis een pastoor tot betaling aan te manen. De enige eieren die wij aten, waren geroofde vogeleieren... kievitseieren en eendeëieren meestal.’ Hij propt de snede hoofdkaas in zijn mond en kauwt met verheerlijkt gelaat. Als hij enkel malen geslikt heeft, vervolgt hij: ‘Zie dat ginder maar op tafel staan. Het ligt er allemaal te bederven. Het is zonde!’ Dan kijkt hij met gefronst voorhoofd naar de dansvloer. Ik volg zijn blikken. Gaby danst met Gaston Teu-

[pagina 88]
[p. 88]

nen. Hun hoofden kleven tegen elkaar. ‘Als er iets is,’ zegt Dries, ‘waar ik niet tegen kan, dan is het dat geflikflooi op de dansvloer. Wat is dat toch tegenwoordig? Als wij vroeger een... euh... plakker dansten, dan kon je tussen ons toch nog altijd een... euh... speld krijgen. Nu doen ze op de dansvloer nog erger dan in bed. Ga jij nog naar de kerk?’

‘Ik ben nog altijd gelovig, ja.’

‘Ja, gelovig ben ik ook,’ zegt Dries. ‘Maar naar de kerk gaan... 's zondags, bedoel ik.’

‘Meestal wel, ja.’

‘Ik niet,’ zegt Dries bedroefd. ‘Mijn moeder moest het weten. Aan mijn vader, de suisse, durf ik niet eens te denken... Die is in staat om mij in de hemel nog een pak rammel te geven. Bah! Ik ga ook een jenever drinken. Wies Boels moet ons zo'n vuil bakkes maar niet geven.’

‘Je vrouw ziet er nog jong uit,’ laat ik mij een beetje sarkastisch ontvallen.

‘Die?’ slaat Dries aan. ‘Die kan er nog gemakkelijk vijf zoals Gaston Teunen tussen haar boterham leggen. Die verdient zelfs haar kost al door éénmaal per jaar te gaan dineren met die kerels van de belastingen.’

Ik ben blij als Dominique mij ten dans vraagt. Dries Lornoy is een zielepoot. ‘Tanze mit mir in den Morgen, tanze mit mir in das Glück...’ Het lied roept vage herinneringen op... Er was een Vlaamse kermis, een liefdadigheidsfeest, in het kasteelpark, met kraampjes en volksspelen. Er stond ook een danstent. Bij valavond barstte er een verschrikkelijk onweer los. Ik vluchtte met Dominique naar een hut langs de Wouwers, de vijvers achter de Krommebeek. Eigenlijk was het een loerhut, voor de jacht op eenden. Haar gele jurk kleefde tegen haar lijf, en ze had haar schoentjes verloren. Toen werd ik wild. Wat later dacht ze dat ze zwanger was. We waren doodsbang en bereidden ons al voor op het ergste. Met de autobus reden we naar een gynekoloog in Turnhout. De man lachte ons uit. Op de te-

[pagina 89]
[p. 89]

rugweg spraken we bijna niet. We waren opgelucht maar tegelijkertijd een beetje ontgoocheld, denk ik. ‘Herinner jij je nog dat we naar de gynekoloog reden?’ vraag ik in haar oor.

Ze neuriet een vrolijk lachje. ‘Ik dacht er juist aan.’

‘Toen had ons leven een andere wending kunnen nemen...’

‘Het mocht niet zijn.’

‘Neen.’ Voor het eerst voel ik dat ze zich licht tegen me aandrukt. Het brengt me in verwarring. Ik leg mijn hoofd tegen het hare en ruik nog andere herinneringen. ‘Ik heb nog altijd een aandenken...’

‘Wat?’

‘Een boek van Margit Söderholm met achttien verdroogde gele roosjes erin... “Geborgen Oogst” Ik heb het boek vaak herlezen.’

‘Ik herinner mij dat de klimroos tegen het leiwerk naast de voordeur precies achttien roosjes droeg. Mama dacht dat het paard van de kolenboer ze afgegeten had.’

‘Heb jij helemaal geen aandenken meer?’ pols ik.

Ze fronst het voorhoofd en tuit de lippen. ‘Neen.’

Ik ben teleurgesteld. ‘Kom nou! Er moet toch nog iets zijn. Een prul misschien...’

Ze schudt het hoofd.

‘Allee! Dat kan toch niet...’

‘Wil je dat ik lieg?’

Blijkbaar heb ik toch wat te veel gedronken. Een vreemde melancholie overweldigt me. ‘Ik dacht dat ik ooit veel voor jou betekende. Ik vergiste me nog erger dan ik vermoedde.’

‘Je weet niet wat je zegt,’ fluistert ze. ‘Je bent ontzettend wreed...’ Ze heeft eensklaps elk gevoel voor maat verloren. We staan bijna stil. ‘Als je het dan toch weten wilt... o ja! Ik heb nog een aandenken... Zeker, meneer!’

‘Laat maar,’ zeg ik onthutst. ‘Het spijt me dat ik zo aandrong.’

‘O! Interesseert mijn souvenir jou niet?’

[pagina 90]
[p. 90]

Ik zucht. ‘Toch wel...’

Ze neuriet haar hatelijk lachje. ‘Mijn souvenir is maar negenentwintig jaar oud, maar toch kreeg ik het van jou!’

‘Wat bedoel je?’

‘Mijn dochter is negenentwintig jaar oud.’

‘Ben je gek?’

‘Ja, dat zal wel! Wie in dit krankzinnige dorp geboren werd, wordt nooit meer normaal.’

‘Maar dat is onmogelijk!’ Ik duw haar van me af en kijk in de betraande bedoeïenenogen.

‘Zeg nu in godsnaam niet dat de jonge graaf er wat mee te maken had!’ zegt ze bijna hysterisch. ‘Die heeft zelfs nooit avances gemaakt in die zin.’

‘Maar... wanneer...’

‘Toen, in Leuven, wist ik het nog niet... Maar ben je de week voordien vergeten? Je afscheid van Tendelo! Je eksamens waren gedaan... Mijn ouders waren niet thuis...’

Ik haal vertwijfeld de schouders op. ‘Maar waarom liet je mij niets weten?’

‘Toen die gynekoloog van Turnhout me op de hoogte bracht van mijn toestand, zat jij aan zee. Papa is bij je ouders geweest. Wat daar gebeurd is, weet ik niet. Jouw vader heeft mijn vader aan de deur gezet. Wie hem wat ingefluisterd had, weet ik niet... maar hij zei dat hij voor geen geld van de wereld een bastaard van de jonge graaf als kleinkind wilde.’

‘De moeder van Margriet Hildersom,’ mompel ik wezenloos.

‘Ik ben daarna nog slechts zelden in Tendelo geweest,’ vervolgt ze. ‘Ik nam mijn intrek bij tante Hortense in Antwerpen. En zij zorgde ervoor dat ik Xavier leerde kennen.’

‘Xavier?’

‘Mijn man.’

We staan nu helemaal stil. In de verte zingt iemand: ‘O, heideroosje, wat ben je mooi...’

‘En hoe heet... mijn dochter?’

[pagina 91]
[p. 91]

‘Laura.’

‘Hoe heten... haar kinderen?’

‘Dirk en Stefanie.’

‘Dirk?’

‘Genoemd naar jou. Daar zorgde ik voor. Hij is mijn petekind.’

‘Weet Laura wie haar vader is?’

‘Neen. Ze hoeft het niet te weten. Nooit. Laura is altijd een zondagskind geweest. Xavier kon goed met haar opschieten. Nooit heeft hij haar laten merken dat ze zijn dochter niet was.’

‘Changeren!’ roept Ferre Bruggeman eensklaps, terwijl hij Dominique in de armen neemt. Margriet Hildersom neemt mij weer in de tang.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken