Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een brief aan de koning (1979)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een brief aan de koning
Afbeelding van Een brief aan de koningToon afbeelding van titelpagina van Een brief aan de koning

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.76 MB)

Scans (6.74 MB)

ebook (2.82 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een brief aan de koning

(1979)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 21]
[p. 21]

Nooit wil ik nog een hond fluiten

Vandaag is het 19 januari. Deze voormiddag liep ik over de besneeuwde asfaltweg door de beemden in de richting van de waterzuiveringsinstallatie, die daar nog altijd totaal overbodig aan de oever van de Nete staat. Op de onooglijke viadukt over de grillig kronkelende Eisterleebeek stond ik lang stil. De verpestende walmen van deze open riool hadden de betonnen stroken waartussen het asfalt gestort werd, blootgelegd... ‘NIGRA / † 19 JANUARI 1978’ staat er in het beton gegrift. Thuisgekomen trok ik de lade open, waarin ik mijn poëtische gewrochten pleeg te verdonkeremanen. Het laatste dichterlijke probeersel was precies één jaar oud...

 
‘Als straks de witte meidoorn bloeit
 
Zal ik je plotseling hevig gaan missen
 
We waren dodelijk met elkaar vergroeid
 
Hoe kon de dood zich nog vergissen
 
 
 
Als straks het schaarse reukgras geurt
 
Zal ik kapotgaan aan weemoed
 
Als straks de lucht weer openscheurt
 
Dan word jij wakker in mijn bloed.’

Vandaag is het ook precies één jaar geleden, dat ik de auteurseksemplaren van mijn roman ‘Een Merel met lange Oren’ thuis bezorgd kreeg. In die roman kondenseerde ik het leven van mijn hond Nigra tot een happening die twee jaar duurde. Omdat echter aan alle sprookjes een einde moet komen, en ook wel wat getraumatizeerd door de akelige dood van mijn andere hond Devlin (die ik met een geleend geweer uit zijn lijden moest verlossen), begenadigde ik Nigra aan het einde van het boek met een gelukkige dood. Nochtans - en dat heb ik al vaker geschreven - stemt het me altijd een beetje huiverig, als ik moet beginnen te fantazeren, te fabuleren of te mytomanizeren, omdat ik weet hoe gauw zoiets op profeteren begint te lijken, en de ervaring heeft mij geleerd dat zulke voorspellingen, hoe naargeestig ze soms ook zijn, weleens plegen juist te zijn... en uit te komen. Zo herinner ik me nog dat ik in de relaxatietijd na het schrijven van dat boek (en toen het manuskript dus bij de uitgever lag) op een namiddag een fietstochtje maakte met mijn eeuwige gezel... Het was een goddelijke zomerdag en ik fietste langs een bosweg die me tot in de buurt van het Albertkanaal bracht. Ik had het kanaal alweer een tijdje de rug toegekeerd, toen ik kon-

[pagina 22]
[p. 22]

stateerde dat Nigra niet langer - parallel met mij, zoals zijn gewoonte was - door het bos sprong en spurtte. Dus hield ik stil... Er kraakte geen twijg... Ik floot driemaal langgerekt... Geen Nigra te bespeuren. Ik keerde mijn fiets om en begon, links en rechts in het bos kijkend, weer in de richting van het kanaal te peddelen. Om de vijftig meter floot ik... Er kwam geen reaktie. Op de hoge dijk van het Albertkanaal bleef ik een poosje ongerust naar het water kijken. Net toen ik me weer afwendde, hoorde ik fluiten... Ik keek in het rond, zag niemand, hoorde weer fluiten, en ontdekte toen twee arbeiders aan de overzijde van het kanaal, die opgewonden in mijn richting wezen. Ik begreep hun gebaren niet, liet mijn fiets vallen, en liep tot op de hoge gebetonneerde dijk. Weer floten de arbeiders. Ze gestikuleerden nog drukker... en wezen naar iets beneden mij. Omzichtig liet ik mij langs het betonnen talud naar beneden glijden tot ik op de smalle boord stond. Ik speurde in het water, dat uitzonderlijk laag stond, maar zag niets... De arbeiders bleven echter halsstarrig fluiten en gestikuleren. Als ik daar bij die waterstand een bad nam, moest ik tot in Viersel zwemmen om weer op het droge te geraken; daarom ging ik op mijn rug op de strook liggen... Zo kon ik onder de rand kijken, en - inderdaad! - daar zwom Nigra parmantig heen en weer. Na enkele vergeefse pogingen kon ik uiteindelijk één van zijn flaporen te pakken krijgen en hem zo op het droge sleuren. Hij krasselde het talud op tot even boven mij, en begon toen omslachtig zijn pels uit te schudden, tot groot jolijt van mijn tipgevers aan de overkant, zonder wie hij zeker zou verdronken zijn...

In mijn roman vertelde ik ook de ongelukkige belevenissen van Nigra in het hondenpension... Nu wilde het toeval toch wel dat ik eind 1977 door V.O.C.O. (vereniging voor ‘Vrijetijdsbesteding, Openluchtleven en Culturele Ontwikkeling’) werd aangezocht om tijdens de kerstvakantie in Oostenrijk een zevental causerieën te houden voor jonge mensen die daar op skistage waren. Op instigatie van mijn huisgenoten, die eindelijk ook eens wilden kennismaken met de wintersport, stemde ik toe. Nigra zou alleen thuisblijven, ten minste 's nachts, want overdag zou hij zijn intrek nemen bij mijn schoonouders; bovendien liet ik mijn trouwste vrienden met de hand op het hart beloven dat ze hem eens mee uit wandelen zouden nemen. Ik zie nog altijd de desolate blik waarmee hij naar de pelskraag van mijn jas keek bij het afscheid... In Oostenrijk las ik zevenmaal ‘Postume Brief aan mijn Hond Devlin’ voor, waarbij een toch wel dankbaar publiek menige traan plengde, en tevens las ik zevenmaal een fragment voor uit mijn dierenroman (waarvan ik hoopte dat hij intussentijd zeker zou verschenen zijn), waarbij dat-

[pagina 23]
[p. 23]

zelfde publiek het uitschaterde van de pret. Ik moest inderdaad naar Oostenrijk gaan om te ontdekken dat vooral jonge mensen heden ten dage omzeggens meer van honden houden dan van hun naastbestaanden... Toen wij op 3 januari thuiskwamen, was mijn roman nog steeds niet verschenen, maar Nigra was door het dolle heen van blijdschap of verontwaardiging: zeker een halfuur bleef hij jankend tegen me opspringen. Het bleek, dat niemand hem tijdens mijn afwezigheid tot een wandeling had kunnen verleiden: telkens weer had hij bij de eerste draai van de weg rechtsomkeert gemaakt om aan de hoek van mijn woning te gaan zitten... wachten op mij. De eerste symptomen van zijn ziekte maakten mij niet ongerust, omdat ik ze niet kende. Wie denkt eraan, dat een hond die mateloos veel drinkt, waarschijnlijk koorts heeft? Ik dacht dat het stukje rookvlees, dat hij iedere avond van mijn schoonmoeder placht af te bedelen, misschien een beetje té gezouten was, of dat de kinderen hem te veel suikergoed toestopten... Toen hij ermee ophield te eten en zelfs kokhalsde als ik hem mijn biefstuk gaf, dacht ik nog dat hij oververzadigd en overvet was en dat enkele stevige wandelingen hem weer zouden doen blaken van gezondheid en levenslust. Hoezeer vergiste ik me... Weliswaar liep hij steeds met me mee, maar zelfs de zwarte kat van een boer in de buurt kon hem niet van mijn zijde doen wijken en ook de resten van de brasems die de reigers en de meeuwen hadden achtergelaten op de oevers van de visvijvers lieten hem onverschillig. Alleen het water dat her en der in de sloten klaterde boezemde hem belangstelling in, en soms kauwde hij ook gras. Tenslotte moest ik wel inzien dat hij ziek was... In mijn roman had ik hem laten sterven aan de ziekte van Carré (waaraan in werkelijkheid mijn hond Devlin gestorven was)... Het spreekt vanzelf, dat ik Nigra tegen deze ziekte had laten inenten, zodat uit die hoek niets te duchten viel. Op een avond, nadat ik vergeefs gepoogd had hem te verleiden met een heerlijk stuk gebakken lever, nam ik hem bij mij in de wagen en reed ik ermee naar de veearts van Lille, die ervoor gekend is dat hij iets van honden weet. ‘Hoe oud is hij?’ vroeg de man, terwijl hij de koorts mat.

Ik telde het na op mijn vingers. ‘Bijna negen jaar,’ antwoordde ik.

‘Dat betekent al wat voor een cocker-spaniël’, zei hij. ‘Hij heeft veel koorts, kijk maar...’

‘De aarsklieren zullen toch weer niet ontstoken zijn?’ suggereerde ik, alsof ik zijn woorden niet gehoord had. ‘Of is het misschien de baarmoeder...? Enkele weken geleden was hij bronstig, en toen heb je hem nog zo'n anticonceptionele injektie gegeven...’

De veearts kneep in de aars, betastte de buik... ‘Houd hem eens vast,’ zei hij. Uit een rek nam hij een buisje en een plastic naald,

[pagina 24]
[p. 24]

en een ogenblik later trok hij een beetje donkerrood bloed uit Nigra's bil. Hij peuterde een onooglijk strookje uit een doos, liet er een druppel bloed op vallen, wreef die uiteen, nam een lange strook papier waarop veelkleurige vierkantjes stonden afgedrukt... Het strookje met het bloed erop was intussen donkergroen geworden. ‘De nieren zijn in slechte staat,’ zei hij. ‘Kijk zelf maar...’ Het donkergroene vierkantje op de lange strook stond inderdaad voorlaatst. Omdat ik er zo beteuterd bij stond, vervolgde hij: ‘Het is mogelijk dat de baarmoeder ontstoken is en dat die op de nieren drukt, maar ik betwijfel toch of dat de oorzaak is van dat hoge gehalte ureum in het bloed... Weet je wat? Geef hem dit...’ Hij reikte me een viertal pastilles aan. ‘Die gaan hem zeker doen opfleuren, maar ik vrees dat het slechts tijdelijk zal zijn... En dan kan alleen een operatieve ingreep nog helpen.’

Thuisgekomen liet ik de pastilles in water smelten, en zo slurpte Nigra ze gulzig op. 's Anderendaags was hij inderdaad als herboren: hij blafte, liep opgewonden heen en weer, at voor twee, wilde iedereen goedendagzeggen, overstelpte me met aanhankelijkheidsbetuigingen. Twee dagen duurde die euforie, toen werd zijn snoet weer mat en had hij nog uitsluitend belangstelling voor water. Toen ik hem op een avond gulzig aan een troebele, leemachtige plas zag slokken, wist ik dat ik niet langer mocht talmen. Ik telefoneerde naar Lille, en de veearts beloofde me dat hij Nigra diezelfde avond nog op de operatietafel zou leggen. Nooit vergeet ik het afscheid thuis... Hij moet het een en ander voorvoeld hebben, want ik moest hem in de wagen dragen. Dragen moest ik hem ook tot in de werkkamer van de veearts... ‘Hij is geen gewone hond,’ drukte ik de verbouwereerde man op het hart. ‘Dezer dagen verschijnt er een boek over hem, en daar staat het allemaal in: hoe verstandig hij wel is, en hoe aanhankelijk, en eerlijk, en braaf...’

‘Ik kan je alleen maar beloven dat ik mijn uiterste best zal doen,’ antwoordde de veearts een beetje meewarig. ‘Bel me maar op... morgenochtend.’

De ganse nacht deed ik geen oog dicht. Toen ik 's morgens telefoneerde, kreeg ik de vrouw van de veearts aan de lijn... Ja, Nigra was in de late avond geopereerd. Haar man en een kollega hadden er twee uur de handen mee vol gehad. Zij was zelf gaan kijken voor het slapengaan. Het was toch zo'n brave hond, helemaal geen last hadden ze ermee gehad. Neen, aan de baarmoeder haperde niets... Maar de lever... Die was erg aangetast... cirrose. Haar man had enkele gegevens doorgespeeld aan een universitair centrum voor diergeneeskunde en wachtte nu op de resultaten. Ja, het was goed dat

[pagina 25]
[p. 25]

ik na de middag tot daar kwam... Zelfs haar kinderen leden met de hond mee...

Even na de middag reed ik naar Lille. Ik vond Nigra in de werkkamer van de veearts. Hij lag in zijn mand bij de radiator. Toen ik het vertrek betrad, stond hij moeizaam op, te ziek zelfs om met zijn staart te kwispelen. Over zijn kaal geschoren onderlijf liep een grote, door een ontsmettingsmiddel rood geverfde, snede. Hij jankte zachtjes ten teken van herkennen... ‘Wat nu?’ vroeg ik met een krop in de keel.

‘Hij lijdt veel,’ zei de veearts voorzichtig. ‘Vanuit Gent hebben ze bevestigd wat ik vermoedde... Het gehalte ureum in het bloed wordt hem fataal. De verdoving maakt het nu enigszins draaglijk voor hem...’ Het woord eutanasie brandde hem op de lippen, maar hij sprak het niet uit.

‘Ik moet het thuis gaan vragen,’ zei ik moeilijk. ‘Ik ben over een uurtje terug.’

Hij knikte, en deed me uitgeleide zonder een woord te zeggen.

Een uur later was ik daar terug, mét mijn huisgenoten. De veearts wachtte ons op, en bracht ons naar zijn werkkamer. ‘Hij slaapt,’ zei ik, terwijl ik bij Nigra neerknielde. Ik streelde hem over de kop, die was koud. Ik beroerde zijn onderlijf, ook dat voelde kil aan. Alleen zijn borst was nog warm. Aan de nek voelde ik dat de rigor mortis reeds begon in te treden. ‘Hij is dood,’ fluisterde ik.

‘Gestorven in zijn slaap,’ troostte de veearts. ‘Ook zonder die heelkundige bewerking zou hij nu gestorven zijn...’

‘We hebben alles gedaan wat we konden,’ suste ik mezelf en de mijnen, schor.

‘Wat zijn we je verschuldigd, meneer?’

‘Niets,’ zei de veearts.

‘Ja, maar...’ Ik keek de man verbaasd aan.

‘Ik wil geen geld voor dingen waartegenover ik machteloos sta.’

‘Jammer, dat het boek er nog niet is... Maar wacht even. In de wagen ligt nog een eksemplaar van mijn roman “De wilde Katten”...’ Ik ging het boek halen, en schreef erin dat ik hem bedankte voor de zorg die hij besteed had aan mijn beste vriend.

De veearts was zichtbaar ontroerd, en riep er zelfs zijn vrouw bij.

Ik vermeed het angstvallig, te vragen wat hij met het kadaver ging doen.

‘Je haalt de mand en de halsband maar eens op,’ zei hij, toen hij ons uitliet. ‘Goed?’

Ik knikte. Toen we thuiskwamen, vonden we een groot pak voor de deur van de veranda waarin Nigra bijna negen jaar gewoond had. De auteurseksemplaren van ‘Een Merel met lange Oren’ waren ein-

[pagina 26]
[p. 26]

delijk aangekomen... In die roman liet ik Nigra sterven in de fauteuil vóór mijn bureau, dicht bij mij...

Ik heb de mand en de halsband nog steeds niet opgehaald. De vrouw van Hubert Lampo heeft me al enkele malen een andere hond willen opdringen, maar ik weigerde telkens obstinaat, grimmig bijna, onbeschoft... naar ik vrees. Gisteren is mijn zuster hier geweest met een schattig jong van haar Mirza, alias Rebuut uit ‘Een Merel met lange Oren’... Halstarrig wees ik haar aanbod af. Op mij hoeft voortaan niemand meer aan de hoek van het huis te wachten.

In ‘El Perro’ van Alberto Vazquez-Figueroa las ik onlangs: ‘Want de dood van zijn hond had in hem de zekerheid gegrift dat wezens die van elkaar houden, elkaar uiteindelijk moeten verliezen en dat het daarom minder droevig is van niemand te houden.’ Er zijn er dus ook nog anderen die dat weten...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken