Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Buizerd van Krabbels (1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Buizerd van Krabbels
Afbeelding van De Buizerd van KrabbelsToon afbeelding van titelpagina van De Buizerd van Krabbels

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.74 MB)

Scans (7.21 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.26 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Buizerd van Krabbels

(1994)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 45]
[p. 45]

Waterzuivering

Vooral bij zuidenwind was de stank ondraaglijk. Het was de weeë geur van ontbinding en gistende drek. Die zuidenwind sprong over de heiduinen, zoefde over de dennenbossen, graaide de geluiden van de spoorweg, de autosnelweg en het Albertkanaal mee, wentelde zich in de miasmen die opstegen uit de waterzuiveringsinstallatie, en streek al die ellende uit over het achterdijkse land van de Nete en over het gehucht. Als die zuidenwind één of twee dagen aanhield, was die zoemende pestilentie nog enigszins te harden of desnoods te ontvluchten. Maar als die wind veertien dagen aan één stuk, zoals nu, altijd weer kwam aanzetten, dan leek het wel of de uitzichtloosheid tastbaar geworden was.

Er waren natuurlijk boeren die het niet roken; zij waren zo gewend aan allerhande stank die nóg walgelijker was, dat zij zich gedroegen alsof er in het dieptepunt van het dorp, waar de Nete onder de vaart dook, parfum of zoiets gebrouwen werd. De bewoners van de villa's waren vanzelfsprekend allang naar de Noordzee of naar de Ardennen gevlucht. Maar de gewone mensen, de dagloners en de bedienden, moesten wel blijven, tegen heug en meug. De eerste dagen redden zij zich nog met reukwerk: eau de cologne en zo. Na een poosje echter werden ze ook daar onpasselijk van, zodat ze hun toevlucht moesten nemen tot proppen watten en neusknijpers. De onvrede zwol dan ook zienderogen. De kop van Jut werd het gemeentebestuur, meer bepaald: het kollege van burgemeester en schepenen. Die heerschappen echter wasten hun handen in onschuld. Zij wezen met de vinger naar de Kempense Waterzuiveringsmaatschappij, die tien jaar geleden het beheer van de installatie had overgenomen. Maar de direk-

[pagina 46]
[p. 46]

teur van die maatschappij kaatste de bal onmiddellijk terug: hoe zou het ooit kunnen dat een installatie die erop berekend was 10.000 i.e. te zuiveren, zomaar eventjes 18.000 i.e. verwerkte? Terug naar het kollege van burgemeester en schepenen dus. Die lieten een specialist aanrukken om hun uit te leggen wat inwoners-equivalent precies betekende. Ha! Die 8.000 supplementaire i.e. waren afkomstig van de multinational die in het centrum van het dorp kikkerbilletjes, konijnen, kippen en groenten verwerkte en invroor. Tachtig dorpsgenoten vonden daar werk. En die multinational was ook niet van gisteren. Als de heren moesten opdraaien voor de zuivering van hun afvalwater, dan sloten ze dit toch al marginale filiaal onmiddellijk. Alle Kempense gemeenten droomden van de inplanting van een propere fabriek als de hunne. In feite zaten die heren ongeduldig te wachten op de een of andere vorm van protest van het gemeentebestuur. Dan hadden ze een motief of een alibi...

En zo werd de verantwoordelijkheid door iedereen telkens weer afgewenteld. Niemand was verantwoordelijk, niemand trof schuld. Wie zou er dan aansprakelijk kùnnen zijn? Als er dan al schuldigen waren, dan waren dat álle dorpsbewoners, die van het gehucht incluis. Zij moesten maar wat minder water bevuilen. Die smurrie kwam grotendeels van hen. In feite roken zij zichzelf dus. Als ze nog even op de tanden beten, was die misère voorbij. Luisterden zij dan niet naar het weerbericht?

Maar de misère ging niet voorbij. Integendeel. Een man met hooikoorts bezweek eraan. Een kind met astma diende bij hoogdringendheid in het ziekenhuis te worden opgenomen. De oudste bewoner van het gehucht, een anders nog kwieke honderdjarige, smeekte zijn familieleden hem te laten opnemen in een rusthuis.

[pagina 47]
[p. 47]

Iemand, de mooiste jongedame van het gehucht, sprak een invloedrijke oom aan. Die oom lokte en televisieploeg naar het gehucht. Iedereen haalde opgelucht adem. Nu zou de ellende gauw voorbij zijn. De televisie kon van het gehucht enkele ogenblikken het middelpunt van de wereld maken. Zoals vijftien jaar geleden, toen de dijk van het Albertkanaal het begaf en het gehucht één modderpoel was. Met helikopters zakten de hoge pieten toen naar het dorp af. De televisie kon de Vlaamse politici in een handomdraai mobilizeren.

Maar die mannen van de televisie kwamen, zagen en haalden de schouders op. Stank kon je niet filmen, daar was niks sensationeels aan. Ze snoten hun neus, haalden nogmaals de schouders op, en verdwenen in vliegende vaart.

Het was op een vrijdag, de eerste vrijdag van de hondsdagen, de vijftiende dag dat de zuidenwind waaide, dat de stoppen doorsloegen. Om drie uur in de namiddag konden ook de beesten de stank niet meer verdragen. De bandhonden worstelden als dol met hun ketting en beten grote brokken uit hun hok, de katten poogden in de muizeholletjes te kruipen, de kippen herinnerden zich dat ze vleugels hadden en maakten zielige buiklandingen, de konijnen groeven pijpen dwars door de bodem van hun hok, de loszittende reisduiven vlogen naar Quiévrain of Dourdan, de koeien loeiden akelig en lieten hun melk lopen, zelfs de strontvliegen zochten geuriger oorden op... Toen het ook in de diepste kelders niet meer om uit te houden was, kwamen de mensen op straat. En, ja hoor, nu roken warempel de boeren onraad. Bij een van hen had een zeug haar biggen opgegeten. Bij een ander waren twee dikbillen gestikt in hun pikdonkere boxen. Er was ook een boer bij die nog amper kon gaan. De boerin had hem met een gaffel nagezeten.

Met velen kwamen ze op straat. Ze waren er bijna allemaal.

[pagina 48]
[p. 48]

‘Er moet iets gebeuren!’ riepen ze elkaar toe. ‘In de hel kan het zo erg niet zijn als hier! En al de dikke nekken die er wat aan kunnen doen, zijn met vakantie!’

En toen begonnen ze te stappen, eerst aarzelend, dan gejaagd. Ze hitsten elkaar op. Ze begonnen te lopen...

Jappe Biron was de opzichter van de waterzuiveringsinstallatie. Zo althans noemde hij zichzelf. Er waren weken, vooral in de zomer, dat hij er met geen stokken weg te krijgen was. Dan bivakkeerde hij in het gebouwtje waar een bureautje stond, het materieel opgestapeld lag en de toiletten waren. Het was zijn taak de machines te kontroleren, verstoppingen te voorkomen, het gazon te onderhouden en de poort te openen voor tankwagens die de bezinkbakken kwamen leegslobberen. Maar de chauffeurs van die tankwagens hadden de laatste weken blijkbaar andere opdrachten gekregen, ofwel lagen ze met hun billen bloot aan het Zilverstrand in Mol.

In feite had Jappe niks te doen en sloeg hij de godganse dag de kokmeeuwen gade die ruzieden om allerhande vieze brokken in het grote open reservoir. Jappe wist ook wel dat de waterzuiveringsinstallatie niet efficiënt werkte, dat ze eigenlijk de vuiligheid alleen maar een beetje ophield. Dikwijls lag hij ervan te dromen wat hij allemaal zou kunnen doen met een miljoen frank. De installatie verbruikte jaarlijks inderdaad voor zoveel geld elektriciteit. Tot aan de Nete liep hij al in geen maanden meer. Hij was er beschaamd om dat zijn installatie uitsluitend een inktkleurige substantie in de rivier loosde. Hij schaamde zich trouwens ook telkens als iemand hem kwam vertellen dat de chauffeurs hun dodelijke vracht gestort hadden op een afgelegen plaats of... in de Nete.

Jappe wist ook wel dat de installatie nu verschrikkelijk stonk, maar hij had met de stank leren leven. Die namiddag zat hij op een stoel in de schaduw van het gebouwtje vogels te ob-

[pagina 49]
[p. 49]

serveren met een verrekijker. Hij had al een blauwborstje gezien, en twee grote gele kwikstaarten, en drie of vier rietgorzen... Die vogels kwamen hier in de nazomer insekten vreten om reserves op te doen voor de grote trek naar het zuiden. Toen hij de meute vóór de traliepoort in de gaten kreeg, was hij verrast... en ook wel verlegen omdat al die mensen hem erop betrapten dat hij hier zomaar niets zat te doen. Hij legde de verrekijker onder zijn stoel en stond op. Het gebeurde wel meer dat hier grote groepen wandelaars passeerden. Al bij al was de waterzuiveringsinstallatie opgericht in een agrarisch gebied met ekologische waarde, zoals dat zo ronkend op het gewestelijk plan van aanleg vermeld stond. Vaak ook waren hier al groepen geïnteresseerden op studiebezoek geweest. Dan vertelde Jappe wat de direkteur van de Kempense Waterzuiveringsmaatschappij hem ooit verteld had, namelijk dat deze installatie gebouwd was naar het voorbeeld van een nagenoeg identieke installatie in Duitsland, in Düsseldorf. En daar zwommen forellen in het reservoir. En daar dronken de bezoekers allemaal een glas van het gezuiverde water.

Glimlachend liep Jappe op de meute toe. Naarmate hij de poort naderde, werd hij onzekerder. Die mensen waren duidelijk niet naar hier gekomen om iets te bezichtigen. Ze rukten aan de tralies, duwden en schopten ertegen. Die mensen waren woedend.

‘Openmaken! En vlug wat!’ riep een kolos van een vent.

Ik moet naar de direktie van de Kempense Waterzuiveringsmaatschappij bellen, dacht Jappe angstig, of naar de politie.

‘Open die poort, Jappe!’ riep een boer.

Jappe kende hem. Hij liet zijn maïsvelden elk jaar bemesten

[pagina 50]
[p. 50]

met de smurrie uit de bezinkbakken. ‘Waarom?’ vroeg hij beverig.

‘Dáárom! Dat spel moet hier stilgelegd worden!’

‘Waarom?’ vroeg Jappe weer.

‘Jij hebt zeker geen neus, onnozelaar?’ riep een dik wijf.

‘Als de installatie stilligt, stinkt ze nog erger,’ verdedigde Jappe zich.

Iemand gooide met een kei naar Jappe. Het projektiel trof hem op de bovenlip.

‘Zijn jullie gek?’ brulde Jappe.

Het volgende ogenblik grepen tientallen handen naar keien in de berg rijnzand die bij de poort lag. Van alle kanten werd Jappe bekogeld. Paniek maakte zich van hem meester. Hij wilde weghollen, wegkruipen in het gebouwtje, zich insperren... Maar er was een kei die hem op de slaap trof, én een uit de oprit losgerukte klinker die zijn bovenarm brak. Op het asfalt liggend hoorde hij hoe ze de poort rammeiden. Plotseling liepen er vele benen langs hem heen, talloze benen... De laatste benen bleven staan. Een vrouw bukte zich over hem. Ze droeg een witte schort met blauwe bolletjes. Er zaten vlekken sinaasappelsap en cacao op. ‘In Duitsland zwommen er forellen in het reservoir,’ prevelde hij. ‘En alle mensen kwamen van het gezuiverde water drinken. Echt waar.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken