Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dood van de witte raaf (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dood van de witte raaf
Afbeelding van De dood van de witte raafToon afbeelding van titelpagina van De dood van de witte raaf

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.80 MB)

Scans (10.48 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dood van de witte raaf

(1980)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 75]
[p. 75]

22.

De hele avond had de dichter door Eystel gedoold en onder bijna alle hoge eiken had hij smekend en lokkend op Coq-à-l'âne geroepen, zodat de mensen met grote ogen bleven staan en samentroepten en fezelden. Hij had zelfs een vrouw luidop horen zeggen: ‘De verkoop van de hoeve speelt in zijn hoofd! Als er niets voor hem gedaan wordt, vangt hij nog vodden aan!’ Bij het zien van de bijna volle maan was hij uiteindelijk weer wat rustiger geworden: Coq-à-l'âne was zeker hun afspraak niet vergeten... Maar was het wel een afspraak geweest? De kauw had er niet fameus happig op geleken uit de biecht te spreken... Een elf! Was hij nu helemaal gek geworden? Wist hij nog wel wanneer hij droomde én wanneer hij gewoon leefde? Was zijn leven geen zielige kontaminatie van fantazie en realiteit geworden, van Dichtung und Wahrheit, van wensen en onherroepelijkheden? Alleen over het cahier in zijn werkkamer gebogen vond hij vergetelheid, rust en roes...

 
‘Liefste, ik ben vreselijk bang
 
dat ik dit jaar niet echt ontpop;
 
het wachten duurt afschuwelijk lang;
 
de vlinderstruik bloeit al volop,
 
 
 
en ook de buren zijn weer weg,
 
naar Zwitserland, naar Kandersteg.
 
Een denneboktor aan mijn voet
 
bestijgt een grasspriet, nog een groet,
 
 
 
en gonzend klimt ze in de lucht.
 
De huiszwaluw in volle vlucht
 
snapt haar mee en kirt voluit.
 
 
 
Wie is hier dichter, wie de buit
 
van deze plattelandse klucht?
 
Hij verslindt me met haar en huid.’
[pagina 76]
[p. 76]

Waar leefde die liefste toch? Hij zag haar voor zich: een amberkleurig, albasten gezichtje en loshangende, korenblonde haren en ogen met de kleur van de vleugeltjesbloem en een lichaam rank als een berk... De dichter schudde verdwaasd het hoofd. Ze was hem zo vertrouwd eensklaps; het kwam hem voor, dat hij alleen maar de magische bezweringsformule moest vinden om haar zichtbaar te maken...

 
‘Als de gevlekte aronskelken en de vlasleeuwebekken
 
alle insekten weer laten vliegen,
 
dan laat ik mijn opgekropte woorden los:
 
woede en liefde over jouw hoofd,
 
 
 
want de zomer moet hard worden van vruchten
 
en later moet de zon milde stralen door het vlees jagen,
 
anders is het zwerven der hemelsbijen doelloos,
 
en schijnwonderen hebben geen zin.
 
 
 
Nooit zal iemand de samenhangen zien
 
zoals de dichter ze in het web van zijn handlijnen
 
vangt, leegzuigt en laat hangen
 
in de trage winter van het papier.
 
 
 
Er zijn geen goden meer, liefste,
 
laat me het stuifmeel van mijn geloof
 
op je zachte stampers strijken
 
tot ze zwanger zijn van betekenissen.
 
 
 
Wat is poëzie anders dan bestuiven tegen de hel op:
 
duivelsbeet en godsgenade, telkens weer,
 
om uiteindelijk het geheim te ontraadselen
 
als de nieuwe lente komt?’

's Anderendaags stond de dichter vroeg op. Hij was van zins met de fiets een tochtje te maken door de omliggende dorpen, in de hoop Coq-à-l'âne weer te vinden en hem te vermurwen.

[pagina 77]
[p. 77]

Toen hij zich in de eerste zonnestralen stond te wassen bij de waterput op het erf, streek de kauw onverhoeds op zijn blote schouders neer. De dichter was zo ontroerd, dat hij de pijn van de scharrende poten op zijn vochtige huid verbeet en zijn gezicht in de nek van de verloren zoon duwde. Met gesloten ogen snoof hij de lauwe geur van de vogel op. Een halfuur later liep hij met zijn vriend langs de Alverweg. De meidoorns bloesemden verblindend in het zonlicht en scheidden een wilde prikkelende honinggeur af. De takken van de essen, die sedert het najaar reeds vol poezelige zwarte pootjes hadden gestaan, sidderden bij het harkerige ontplooien van de kleverige bladeren. Geïntrigeerd onderzocht de dichter de Kollenput, die aan het oog onttrokken werd door brandnetels en kleefkruid. Het slaapmos op de putrand was geelgroen, en op het brakke water in de donkerte beneden lag een dode kikker met de witte buik naar boven gekeerd.

In een vergeelde, voordien nooit opengesneden ‘Geschiedenis van Eystel’, die dateerde 1894, en die geschreven was door een onderpastoor met name Clovis van den Bergh, had hij een summiere historie van de Meidoornhoeve gevonden. De eerste eigenaar ervan zou de kruisridder Heysterman van Hulsdonk geweest zijn. Bij zijn dood zou deze vrome held de hoeve aan de abdij van Sint-Bernaert geschonken hebben. Vervolgens kwam het goed in het bezit van een oude-vrouwenhuis, en als dusdanig werd het in de zestiende eeuw door muitend krijgsvolk totaal verwoest. Slechts ten dele heropgebouwd en als eigendom van een godshuis werd de hoeve een toevluchtsoord voor enkele priesters die tijdens de Franse revolutie hun volk niet in de steek wilden laten. De wraak van de sansculotten was verschrikkelijk: ze staken het gebouw in brand en verdoemden de inwonenden tot de vuurdood. Het vuur zorgde er ook nog een derde maal voor, dat de hoeve in het nieuws kwam: in 1880 joeg de toenmalige eigenaar, een zekere Jaspar van den Greyn, in een bui van waanzin de brand in zijn bezittingen; hijzelf, zijn vrouw en zijn dochter kwamen daarbij om. Waarom de waterput de Kollenput ge-

[pagina 78]
[p. 78]

noemd werd, had hij nooit kunnen achterhalen. Een kol was een tovenares, een heks, of een kollebloem, een klaproos dus, of een kolgans, of de witte vlek op het voorhoofd van een donker paard en een koe... Met de handen in de vorm van een trechter aan de mond begon hij in de put te deklameren:

 
‘Door het driftig stromen van de Nete
 
kon het pijlkruid hier nooit bloeien,
 
maar vandaag waren ze er toch:
 
de witte kroontjes juist boven het water,
 
de speelse hoofdjes van zwemmende elfen.
 
 
 
Zo is dat met gedichten:
 
nooit, denk je, komt er wat van;
 
een mens moet altijd geld verdienen;
 
en plotseling, tussen twee brieven in,
 
valt een vers uit de hemel
 
 
 
en ben ik enkele minuten gelukkig;
 
 
 
of met de liefde:
 
ze bestaat niet eens, denk je;
 
geen enkele vrouw is het mooist;
 
en plotseling, tussen avond en nacht,
 
lacht ze je toe
 
 
 
en ben ik enkele minuten gelukkig;
 
 
 
of met God:
 
allemaal, denk je, heb je het bekeken;
 
er zijn zoveel goden;
 
en plotseling, tussen vlier en linde,
 
weet je het weer - het kan niet anders -
 
 
 
en ben ik enkele minuten gelukkig.’

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken