Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dood van de witte raaf (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dood van de witte raaf
Afbeelding van De dood van de witte raafToon afbeelding van titelpagina van De dood van de witte raaf

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.80 MB)

Scans (10.48 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dood van de witte raaf

(1980)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

43.

Toen de dichter eindelijk weer een greep op de werkelijkheid kreeg, lag hij op een metalen bed in een kaal vertrek. Door een smal raam met dikke tralies ervoor schoten balken zinderend geelachtig zonlicht. Traag rees hij op van het ledikant, met toegeknepen ogen stak hij zijn hoofd tussen de balken. De warmte was heerlijk. Hij liep naar het raam, trok het open, sloeg de handen rond een spijl, en keek niet begrijpend naar het binnenplein met de oude ceder in het midden van een centraal gelegen perk met salvia's en witte anjers. Zat hij in de gevangenis?

De gedachte was nog niet koud, of een witte vogel landde op de raamdorpel... De dichter keek ernaar alsof de Heilige Geest hem verschenen was. Er bestond geen twijfel: dat was een witte merel! Het verschijnsel had hem zodanig verbouwereerd, dat hij de deur achter zijn rug niet hoorde opengaan. ‘Dat is een mooie Luikse smirrel, nietwaar?’ zei een eunuchenstem.

Als door een wesp gestoken draaide de dichter zich om. Voor hem stond een lange, uitgedroogde man met lange peperkleurige haren, een scheve haviksneus en vieze, onverzorgde tanden. ‘Dat is helemaal geen Luikse smirrel,’ antwoordde hij bevreemd. ‘Dat is een witte merel, een albino.’

Met de handen diep in de zakken van zijn witte jas bewoog de man zijn schraal lijf ontkennend heen en weer. ‘Het is een

[pagina 150]
[p. 150]

duif! Ze is door de goochelaar die hiernaast hokt uit zijn hoed getoverd.’

‘Luister,’ zei de dichter, lichtjes geïrriteerd, ‘ik weet dat de meeste mensachtigen nog minder dan iets van fauna en flora kennen, maar een merel kent toch iedereen!’

De man lachte superieur. ‘Een merel is zwart, mijn brave jongen.’

‘Niet elke merel!’ zei de dichter, nu duidelijk geërgerd. ‘Sommige eksemplaren komen ter wereld zonder voldoende pigmentkleurstof. Er zijn toch ook witte raven, én witte konijnen, én...’

‘Jahaha!’ hinnikte de man. ‘En witte paarden. Op zo'n beest ben jij naar hier gebracht!’

‘Waar ben ik dan?’ vroeg de dichter geschokt.

‘In Geel! Al bijna een maand. We hebben je moeten opnemen omdat je frappant schizofreen bent! Ik ben je dokter, dokter Robberechts...’

‘Schizofreen?’ lispelde de dichter ontsteld.

Dokter Robberechts streek met beide handen over zijn bloedeloze wangen. ‘Ik zal het je verklaren... De hersenschors bestaat uit een rechter- en een linkerhelft die onderling verbonden zijn door drie dwarsverbindingen, waarvan de grootste de hersenbalk wordt genoemd. Bij schizofrenen wordt een slechte wisselwerking tussen de schorshelften vastgesteld. In een eerste stadium van de ziekte is de linkerschors erg aktief. De opwindingstoestand in deze helft gaat samen met een gebrekkig vermogen tot denken en het ordelijk waarnemen van dingen en gebeurtenissen. In een tweede stadium gaat de rechterschors op een ongekontroleerde manier werken, met het gevolg dat de zieke het gevoel heeft niet langer zelf te denken maar gedreven te worden door influisteringen. Deze hallucinaties zijn niet logisch geordend en hebben een sterk emotioneel en beeldend karakter. Dichters bijvoorbeeld hebben allemaal een gespleten geest...’

‘Ik geloof dat jij niet goed snik bent!’ fulmineerde de dichter woedend.

[pagina 151]
[p. 151]

Dokter Robberechts knikte aanminnig lachend. ‘Kijk, ook dat is een typisch voorbeeld: een schizofreen denkt dat de anderen van lotje getikt zijn... Zolang je zulke absurde dingen denkt, moeten we je afzonderen van de buitenwereld.’

‘En de prozaschrijvers?’ wilde de dichter weten.

‘Hola!’ sloeg dokter Robberechts aan. ‘Wacht even! De meeste prozaschrijvers schrijven schizofrene romans... om geld te verdienen. Zij gaan dus doelbewust, geraffineerd en zéér intelligent te werk. Dat is wat anders! De dramaturgen leggen het zelfs nog slimmer aan boord: ze zetten een hoop gekken op het toneel, in de wetenschap dat de mensen niets liever zien. De hoofddokter, dokter De Wispelaere, is het er met mij over eens, dat we je moeten isoleren zolang je gedichten schrijft. Hij trok een velletje papier uit zijn borstzak, plooide het open, en begon hikkend te lachen. ‘Luister nu toch eens even objektief naar je eigen woorden.’ Hij haalde diep adem en begon te lezen:

 
‘In de grootste riool van mijn dorp en honk,
 
de Eystelbeek met haar paarsrood vuil,
 
die nooit zoals dezer dagen stonk,
 
ontdekte ik duizenden visjes in een kuil.
 
 
 
Een bokje of witgatje verspreidde de kuit
 
vanuit een visvijver wat verder,
 
de stank broedde de eitjes uit,
 
en een dichter werd hun herder.
 
 
 
Ik werk nu met emmer en pollepel
 
om tenminste dit te voorkomen:
 
dat hier specimens zouden ontstaan
 
 
 
met een kop als een heksentepel
 
om te spoken in kinderdromen
 
nog erger dan de walvistraan
 
 
 
die ik in mijn jeugd heb ingenomen.’
[pagina 152]
[p. 152]

Dokter Robberechts moest zichzelf op de borst kloppen om zijn proestlach te kunnen verwerken.

‘Dan wil jij zeggen dat Vlaanderen om de drie jaar een gek bekroont met de staatsprijs voor poëzie?’ vroeg de dichter verontwaardigd.

‘God neen!’ kraaide dokter Robberechts. ‘De staatsprijzen gaan naar poëten! Poëten zijn kunstenaars die hun eigen aandoeningen en gemoedsstemmingen in diepzinnige en voor de leek mysterieuze bewoordingen pogen te kanalizeren. Poëten denken in het ergste geval dat ze in de biechtstoel zitten, en zoiets werkt erg bevrijdend. Poëten schimpen niet, klagen niet aan, jeremiëren nooit, schrijven niet over vieze dingen, bouwen zich doelbewust een reputatie op... en verdienen geregeld een aardige duit met hun woordspelletjes...’ Hij draaide het blad om en begon alweer te schoklachen. ‘Was jij echt van zins alles op te schrijven, alles wat iedereen ziet?’

De dichter keek de dokter perplex aan. ‘Alles? Hoe kan dat nu?’

‘Zie je nu wel? Je weet niet eens wat je schrijft... Luister maar!’ De dokter zoog zijn slijmvliezen leeg, verzwolg iets, en begon met een piepstemmetje:

 
‘Dit jaar gloeit het stro van goud,
 
de winterakkers zullen branden,
 
de glimwormen glinsteren in het hout,
 
de aardappelen geuren in de manden.
 
 
 
Dit jaar zingen de krekels wit,
 
de wintermaanden zullen kruipen,
 
en in de dode zomereik zit
 
een specht en lacht zich de stuipen.
 
 
 
Hoeveel jaren krijgt een dichter
 
om het allemaal op te schrijven
 
en worden soms zijn dagen lichter
[pagina 153]
[p. 153]
 
wanneer de regenwolken drijven
 
en hij, elk uur gerichter,
 
zijn handen voelt verstijven?
 
 
 
Waar moet ik met mijn weemoed blijven?’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken