Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een merel met lange oren (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een merel met lange oren
Afbeelding van Een merel met lange orenToon afbeelding van titelpagina van Een merel met lange oren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (49.23 MB)

ebook (3.30 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Illustrator

Carlo Pannemans



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een merel met lange oren

(1991)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

15

Toen de grauwe wilg zijn viltige katjes kreeg en de zandhoornbloempjes, de anemonen, het speenkruid, het goudveil, het peperboompje en het maarts viooltje ten toon spreidden dat de lente nakend was, kwam weer de grote onrust over mij. Als ik met hoge rug langs en onder stoelen schuurde, of als ik met driftig pompende bewegingen tegen het lichaam van de kinderen of op het gekruiste been van de schrijver wat tempering van de brand

[pagina 51]
[p. 51]

in mijn bloed poogde te zoeken, zei de schrijver dat ik mij schunnig gedroeg en dat het de hoogste tijd werd dat hij daar iets op zou vinden. En hij vond iets, of beter: iemand... Na vruchteloos een toch ook wel onzedige advertentie geplaatst te hebben in een weekblad, kwam hij er via allerhande kronkelwegen achter dat een zwager van een nicht van hem een hondenfokker was. Inderhaast werd kontakt gezocht met die vent, en op een frisse, rumoerige zondagmorgen - de vinken, de kneuen en de kroonlijsters zongen hun bekoorlijkste liederen; en de buurman had voor het eerst weer zijn reisduiven ingekorfd voor een vlucht uit Quiévrain - arriveerde hij met blauwe bestelwagen. Hij was een lange rosharige man met kalfsogen en een zilverwitte knevel. Zonder een woord te zeggen opende hij de achterportieren en daar, in een ingebouwde smeedijzeren kennel, zat een ietwat vergrote dubbelganger van mij. Mavors heette hij en hij had zo'n verwaand verveeld air, zo'n arrogant zelfingebeeld flegme over zich, dat hij me al dadelijk hartgrondig de keel uithing. Hij werd in de tuin gelaten, en begon ermee tegen elke boom, elke struik zijn poot op te heffen en wat dampends te sprenkelen. Iets potsierlijkers heb ik nooit gezien. Eens dit ceremonieel volbracht, werd de kinderen geboden zich terug te trekken in de huiskamer, en werd mij duidelijk te verstaan gegeven dat ik zou moeten ingaan op deze stinkende en toch sterk onwelvoeglijke avances. Eensklaps kreeg ik het in de gaten dat een tak van de forsytia volop aan het ontluiken was. Ik liep ernaartoe en keek er als in aanbidding naar op. ‘Die hond is gek!’ hoorde ik de hondenfokker femelachtig zeggen. ‘Een loopse teef reageert zo niet... Vooruit, Mavors, pak het eens anders aan!’ Als een robot kwam de reu op me toegelopen, maar in plaats van eens ernstig kennis te maken, zoals het volwassen schepselen betaamt, begon hij

[pagina 52]
[p. 52]

mijn achterlijf te besnuffelen en maakte hij allerlei aanstalten om mij zo maar in het wilde weg te bespringen. Telkens wendde ik me preuts af, waarbij ik wanhopige pogingen aanwendde om telepatisch kontakt op te nemen met de hitsige viezerik. Zulke dekreuen echter zijn helemaal vervuld van de gedachten aan de zaadlozing en de kortstondige wellust die daarmee gepaard gaat, zodat ik tenslotte in arren moede mijn toevlucht tot de schrijver zocht. ‘Die hond heeft een willetje,’ ginnegapte de hondenfokker. ‘We moeten hem tot een kopulatie dwingen. Heb je geen muilband?’

‘Neen,’ zei de schrijver. ‘Ik heb er trouwens weinig zin in om hem te laten verkrachten. Indien we het hele gedoe eens een week uitstelden? Ik zal je vanzelfsprekend vergoeden.’ Hij klopte me bemoedigend op de rug.

‘Voor mijn part mag jij zoveel zotte kosten doen als je wilt,’ smaalde de hondenfokker, maar als het aan mij lag...’ Hij maakte een obsceen gebaar met een duim en twee vingers. Vervolgens greep hij zijn verbouwereerde Don Juan bij het nekvel en zwierde hem zonder veel plichtplegingen in zijn bestelwagen. De schrijver haalde zijn portefeuille te voorschijn en betaalde.

‘Jammer dat het juist bij de mensen andersom is,’ schertste de rosharige.

‘Wat bedoel je?’ vroeg de schrijver ernstig.

‘Wel, wij betalen aan de vrouwen...’ grinnikte de vent. ‘Mocht het omgekeerd zijn, dan was ik in een wip rijk!’ ‘Ben je er dan zo zeker van dat je van een goed ras bent?’ De schrijver lachte helemaal niet. Hij gunde de kerel zelfs geen afscheidsgroet meer... Natuurlijk deed de vrouw me weer die gehate menstruale broek aan. 's Anderendaags reeds, nog voordat de traditionele vrijers kwamen opdagen, werd de geslachtsdrift mij te machtig. De wind was druk doende alle vuile rottigheid van de winter

[pagina 53]
[p. 53]

aan de kant te zwiepen, hagelbollen kletterden bij vlagen oorverdovend op het glas van de veranda. Het toeval wilde dat de vrouw en de schrijver naar een fuif moesten die avond; en zo kwam het dat ik net voor hun vertrek nog eventjes werd uitgelaten, zonder broek vanzelfsprekend én zonder halsband, omdat de schrijver toch zijn zondags pak niet kon laten verwaaien en verregenen. De gelegenheid was te mooi! Als een wezel sloop ik ervandoor, recht naar de schuur van de keeshond. Het rook er naar gistend en broeiend nagrashooi, rottende bieten en oude haver. Ondanks het bulderen van de wind en het kriepen der gebinten had de keeshond dadelijk het tikkelen van mijn nagels op de klamme deel gehoord, want hij blafte opgewonden en kwam me kwispelstaartend welkom heten. Zonder een zweem van schroomvalligheid volgde ik hem naar zijn gezellig nest diep in het stro. Met hem kon ik werkelijk harmonieus tot een gedachtenuitwisseling komen. Het bleek dat hij zich vaak erg eenzaam voelde, vooral wanneer de zwaluwen vertrokken waren en de vleermuizen sliepen. De bunzing onder het hooi en het steenuiltje in de hanebalken boden weinig dierlijke warmte; de varkens en de konijnen in de aanpalende hokken dachten uitsluitend aan vreten en slapen; het paard en de koeien in de stallingen stonden of lagen met holle ijle blikken te dromen van het groenende gras, de prikkelende kruiden, de strelende zon, de lauwe wind, de malse regen... De mensen op de hoeve beseften niet dat een hond toch wat meer ontwikkeld is dan een ander dier. Ik had medelijden met hem en troostte hem met het mooiste geschenk dat ik maar geven kon: mijn lichaam, en de hunkerende liefde die het uitstraalde. Ons liefdesspel was zo intens, zo huiveringwekkend subliem, dat ik er hel en hemel en al wat daartussen ligt bij vergat. Toen het licht door het donker begon te vibreren, werd

[pagina 54]
[p. 54]

ik wakker. Naast mij lag de keeshond gelukzalig te dommelen. Voorzichtig, zonder hem te wekken - met erg trage poten dus, zoals ik geleerd had door de keuken te sluipen als de vrouw geschuurd had - verliet ik hem. Natuurlijk stond ik voor een gesloten verandadeur... Juist toen ik op het punt stond me voor de resterende uren een noodlegertje te bereiden in de samengehoopte dorre bladeren onder de hemelboom in de hoek van de tuin, hoorde ik het vertrouwde ronken van de renault van de schrijver. Mijn hart sprong op... Blij blaffend liep ik op de naderende wagen toe. De vrouw zat achter het stuur. Ze opende het portier, gunde me amper een blik. Waggelend kwam de schrijver naar buiten. Ook hij wilde me hooghartig negeren, maar onmiddellijk werd hij gestraft voor zijn voornemen. Zijn maag keerde zich om en in allerijl moest hij zich terugtrekken achter de garage om er tussen de kerria's met veel misbaar te braken. Met opgetrokken neus sloeg ik het tafereeltje gade: wezens die te veel eten of te veel drinken, dragen altijd mijn misprijzen weg. De vrouw zette intussen de poort van de garage open en reed de wagen naar binnen. Uit de brabbeltaal van de schrijver kon ik opmaken dat ik op de jutezakken tussen de stapels oude kranten en een afgedankte wasmachine moest slapen en dat hij 's anderendaags in de vroegte met mij naar de veearts zou rijden. Omdat het in feite reeds 's anderendaags in de vroegte was, zoals hij dat bedoelde althans, werd het middag voordat hij me naar de hondendokter voerde. Het rook er naar frieten en biefstuk, en de welgedane vent duwde de injektienaald in mijn achterlijf alsof hij met een nijlpaard te doen had. Ditmaal moest de schrijver honderdvijftig frank betalen. ‘Je had maar eerder moeten komen,’ zei de dierenkweller met een verontschuldigende grijnslach.

‘Hoezo? Kosten de preventieve spuiten dan minder?’

[pagina 55]
[p. 55]

wilde de schrijver weten.

‘Neen, natuurlijk niet...’

‘Dan zie ik het verschil niet zitten,’ zei de schrijver sjagrijnig.

Toen we thuiskwamen waren de vrijers er: de schutterige chow-chow, de Mechelse herder met zijn ganzenhoedersblik, de zenuwzieke mops, de vraatzuchtige manke fox-terriër... Tot mijn ontzetting zag ik ook een wildvreemde bouvier, beter gezegd: een koehond, want zijn oren en zijn staart waren niet geknipt... De libido kwijlde langs zijn snorharen, en met een rilling drong het tot mij door dat hij het uitzicht had van een verkrachter... Bij hem ging voorzeker elke geslachtsdaad gepaard met een vluchtmisdrijf. Zelfs de spichtige Ierse setter van een onderwijzer uit de buurt stond me vanop de weg te verslinden met zijn bloeddoorlopen geiteogen. De keeshond echter was nergens te bespeuren en dat stemde mij wel droevig. ‘Godverdomme!’ vloog de schrijver uit. ‘Hoe is dat nu mogelijk?’ Hij wendde zich kribbig tot mij: ‘Zeg, ben jij misschien een soort van Brigitte Bardot of Marylin Monroe?’ More canino hield ik mij van den domme: met kregelige mensen valt niet te spotten, dat wist ik, en zeker niet als ze met migraine en andere restanten van een kater zitten! Het werd me anders wat, die week... De een of andere halfbakken kynoloog had de schrijver aangeraden dat hij zich tegen dat voluptueuze gedoe aan zijn achterdeur een hondenpistool zou aanschaffen. Nu deed die kwibus dat toch wel zeker! Op zo'n hondenpistool zit een knalkurk die met een touwtje vasthangt aan de loop. In plaats van te schrijven liep de man nu de godganse dag rond het huis cowboy of gangster te spelen, en als de jongen al eens voor een aflossing van de wacht wilde zorgen, werd hem diets gemaakt dat het pistool geen speeltuig was...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken