Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een merel met lange oren (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een merel met lange oren
Afbeelding van Een merel met lange orenToon afbeelding van titelpagina van Een merel met lange oren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (49.23 MB)

ebook (3.30 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Illustrator

Carlo Pannemans



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een merel met lange oren

(1991)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 74]
[p. 74]

20

Toen de huiszwaluwen hun nesten hadden gemaakt onder de daklijsten aan weerszijden van het huis, en de vrouw daar dagelijks met de schrijver over kibbelde omdat zij een hekel had aan bescheten muren, kwam de schilder in ons leven. Op een middag stond hij met een kaduke fiets voor de achterdeur. Op zijn stuurstang zat een grijsbruine vogel met ongelooflijk starre en veelkleurige ogen boven de sterk gekromde snavel. Aanvankelijk dacht ik zelfs dat het hier een opgevuld dier betrof, maar toen ik de riempjes aan de poten bemerkte en toen ik bovendien konstateerde dat die gekke kop met de kleine oortjes altijd, zelfs helemaal naar achteren, frontaal op mij gericht bleef, werd het me toch raar te moede. Het bleek een ransuil te zijn, en omdat de schrijver zo onverholen zijn bewondering uitsprak voor deze muizenvreter, beloofde de schilder dat hij hem een dergelijk zeldzaam eksemplaar zou bezorgen. De schilder, die eigenlijk kwam vragen of de schrijver voor hem een vernissage wilde verzorgen, zag eruit als een echte sloddervos. Zijn dieprosse baard kontrasteerde op onthutsende wijze met zijn gloedzwarte haren, maar in zijn grote blauwe ogen lag een innemende zachtheid die me dadelijk voor hem won. De schrijver en hij zaten in hun konversatie dadelijk op dezelfde golflengte, en na tien minuten reeds besloten ze samen op zoek te gaan naar orchideeën die in de Kempen groeiden. Die namiddag al vonden ze in de drassen langs het Albertkanaal een vleeskleurige orchis en een welriekende nachtorchis. Als in aanbidding gingen ze er op hun knieën bij zitten. De schilder schetste zelfs een landkaartje in zijn notaboekje, om toch zeker deze verdoken paradijselijke bloemen niet uit het oog te verliezen. 's Anderendaags bij het ochtendgloren trokken

[pagina 75]
[p. 75]

we er weer op uit: nu ging de tocht in de richting van Hovorst, langs vennen, door dennenbossen, over de heide... Hoe zou ik ooit de adoratie, de bijna mystieke extaze van deze twee beroesde natuurliefhebbers kunnen beschrijven toen ze twee paarsrode bloempjes met een gele lip over een zachtrode mond gewelfd ontdekten: dat waren nu eindelijk de zo zeldzame venusschoentjes! De schilder wilde dadelijk naar huis rennen om zijn palet, verf, borstels en doeken te halen, maar de schrijver wist hem in te tomen. We stootten ook nog op een paarsrode vliegenorchis, waarvan de bloempjes inderdaad sterk op zweefvliegjes geleken, maar toen was het entoesiasme reeds fel geluwd: toen waren ze over en weer de technokraten aan het aanklagen, en de grondspekulanten, en de betonneerders of asfaltstorters, en de verkavelaars, en de aartsdomme en kortzichtige politici, en de mensen wier zintuigen volop aan het afsterven waren... We liepen langs een zalig geurend lorkenbos en de schilder plukte enkele frisgroene takken met lichtrode knopjes, toen eensklaps het bloed in mijn aders stremde: aan de overkant van de weg, met de snuit tot het uiterste naar boven reikend tegen een jonge katwilg, stond een prachtige kastanjebruine cocker. Omdat het dier niet bewoog, blafte ik tweemaal kort. De schrijver en de schilder keerden zich om, kwamen naderbij. Ik liep op de cocker toe en toen ijsde ik: zijn dikke paarszwarte tong, zijn starre ogen vol koperkleurige vliegen, zijn krampachtig gestrekte poten wezen erop dat hij al geruime tijd dood was... ‘Hij heeft zich opgehangen aan een konijnestrik,’ zei de schrijver vol afschuw. ‘We zullen alles onaangeroerd laten, opdat de onverlaat die dit op zijn geweten heeft met zijn euveldaad zou gekonfronteerd worden. Driemaal verdomde moordenaar!’

[pagina 76]
[p. 76]

Ik wist dat ik het afzichtelijke beeld nooit meer zou kwijtraken.. Alhoewel ik helemaal niet moe was, liep het zweet me bij beken de muil uit. Honden zweten onderhuids, honden schreien vanbinnen. Toen ik wat later tussen de loofbossen toch in het spoor van een eekhoorntje kwam en een spelletje wilde beginnen, pakte ik de schrik van mijn leven: met een hevige snok werd ik in volle ren plotseling geremd... Het duurde ettelijke sekonden voordat ik me realizeerde dat ik niet in een hazestrik gelopen was. Ik was eenvoudig met mijn pluimstaart blijven hangen aan de prikkeldraad die hier overal vier- tot vijfdubbel rond de perceelsgewijze verdeelde bosjes stond gespannen. Ik kon me onmogelijk zelf bevrijden en moest een paar minuten luidkeels janken om de schrijver van mijn benarde situatie op de hoogte te brengen. Hij moest warempel lachen om mijn angst, maar bij mij was het hek nu voorgoed van de dam: er moest en er zou iets gebeuren, ik wilde me niet langer goedschiks neerleggen bij de barbaarse tirannie, de hemeltergende dwingelandij van de met blindheid geslagen mensen over de planten en de dieren! Ik zou een revolte, een revolutie ontketenen... Ik wilde niet langer een huisdiertje, een schoothondje, een tam pummelig meelopertje zijn! Ik besefte maar al te best dat ik eerst en vooral mijn bijzondere telepatische gave verder moest ontwikkelen. Dieren kunnen geen opstand prediken, ze kunnen hem alleen suggereren. En een opstand moest er komen, zo spoedig mogelijk, want anders zou alles onherroepelijk te laat zijn, anders zouden er alleen nog maar zielige overlevingstypes rondlopen. Industrializatie, grondspekulatie, planologische korruptie, menselijk egoïsme en de daarmee gepaard gaande aantasting van het leefmilieu én sluipmoord op de natuur moesten desnoods met geweld tegengegaan en ingedijkt worden! Mijn kop was een broeinest van opstan-

[pagina 77]
[p. 77]


illustratie

[pagina 79]
[p. 79]

dige ideeën... Misschien was het wel zo, dat ik de verstandigste hond van de wereld was, de meest geëvolueerde; misschien stond het wel in de sterren geschreven dat ik Nigra de rebel of Nigra de guerrillero zou worden! Ik moest echter met overleg te werk gaan: ik moest kunnen konspireren met andere euvelmoedige dieren, hen milieubewust maken, hen de ogen openen voor de ondergang en de uitroeiing waar ze naartoe geleid werden door de zich alles aanmatigende mensen...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken