Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Op een wit paard naar Geel (1989)

Informatie terzijde

Titelpagina van Op een wit paard naar Geel
Afbeelding van Op een wit paard naar GeelToon afbeelding van titelpagina van Op een wit paard naar Geel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.92 MB)

Scans (7.88 MB)

ebook (3.05 MB)

XML (0.37 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Op een wit paard naar Geel

(1989)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

3.

Op drie plaatsen moest ik zijn die vrijdagavond. Dat was niet onoverkomelijk, doch het regende alsof het met emmers uit de hemel gegoten werd. ‘De Weerwolf 2000’ stond met vlamrode neonbuizen op de gevel geschreven. Een gekke naam voor een taverne. Tot mijn verbazing kon ik mijn deux-chevaux'tje juist voor de ingang parkeren. Met mijn camera onder mijn jas stormde ik naar binnen. Er waren bijna evenveel kelners en dienstmeisjes als genodigden in de gelagkamer. Niemand scheen enige aandacht aan mij te besteden. Toen ik echter mijn camera te voorschijn haalde, schoot een zuiders type in smoking op me toe. ‘Pers?’ vroeg hij.

‘Ik werk voor “De Brabander”,’ zei ik. ‘Mijn naam is Laurens Darras.’

‘Ik ben Lix van Bourgonie,’ zei hij, ‘de uitbater. Mag ik je iets aanbieden?’ Hij wenkte een kelner.

‘Dank je,’ zei ik. ‘Ik moet dadelijk weer verder. Ik zal gauw

[pagina 13]
[p. 13]

een foto nemen.’

‘Echte champagne,’ drong hij aan, terwijl hij een glas van het dienblad nam.

Ik schudde het hoofd. ‘Spijt me. Ik heb nog een hele tocht voor de boeg...’

Hij duwde me het glas in de hand. ‘Kun je bij die foto geen artikeltje schrijven?’

‘Zeker kan ik dat,’ antwoordde ik. ‘Maar het is zinloos. Op de redaktie gooien ze het in de prullenmand. Tegenwoordig worden elke dag in de Kempen tavernes geopend. Dagbladen zijn er om écht nieuws te brengen, geen publiciteit.’

Lix van Bourgonie nam zijn portefeuille uit zijn binnenzak, haalde er een biljet van duizend uit en reikte het me aan.

‘God neen!’ haastte ik me. ‘Ik kan het ook niet helpen. Ik heb op de redaktie van “De Brabander” zoveel te vertellen als jij...’

‘Schrijven!’ gebood hij, terwijl hij het biljet in mijn zak duwde. ‘Ik zorg er wel voor dat het opgenomen wordt. En... je bent hier altijd welkom.’ Hij draaide zich om en liep weer naar de tapkast. Voor hem was de zaak duidelijk afgehandeld.

Met hoogrode kop voegde ik mij bij het kringetje aanwezigen. Mijn verlegenheid werd nog groter toen ik konstateerde dat ik naast Freija Wijnakker (bijgenaamd Wijnvlekje, omdat ze een blauwrood moedervlekje op haar wang had) stond. Een week voordien nog had ik haar gevraagd of ze niet mee naar een bioskoop in Antwerpen wilde rijden, doch ze had me uitgelachen. Ze gebaarde of ze me niet zag. Haar belangstelling ging duidelijk uit naar een atletische, (voor het einde van maart toch) ongewoon bruingebrande jongeman, die ik niet kende. Meester Cravillon, een babbelzieke oud-onderwijzer, stond in het midden van de kring. ‘Ze zeggen dat hier ooit iemand vermoord werd, meester,’ zei Reina Guldentops, de eigenares van de kettingwinkel aan de overzijde van het kruispunt. ‘Weet jij daar wat van?’

Meester Cravillon zoog even aan zijn sigaartje en knikte. De omstaanders sloten de kring wat nauwer en hielden de adem in. ‘Het gebeurde in het begin van de jaren twintig,’ zei de meester. ‘Ik was toen nog een snotaap, doch die gruwelgeschiedenis is onuitwisbaar in mijn geheugen gegrift. Waar wij nu staan, was het erf van de Vlierhoeve. Daar...’ Hij wees met zijn sigaartje naar de open haard met enkele kunstmatig gloeiende houtblokken erin. ‘Daar was de waterput. Toen wij op een ochtend naar school gingen, stieten wij hier op een enorme toeloop van volk. De waterput zat vol bloedspatten. De boer en de boerin waren

[pagina 14]
[p. 14]

vermoord... met een bijl. De bijl lag hier...’ Hij keek veelbetekenend naar zijn voeten.

‘En konden ze de moordenaar arresteren?’ vroeg Dea Wijnakker, Wijnvlekjes moeder.

De meester humde eens. ‘Daar twijfel ik aan. Ze verdachten een veekoopman uit Kouwenberg. Voordat het tot een proces kon komen, pleegde die man zelfmoord in de gevangenis. Hij werd in alle stilte begraven in het moordenaarshoekje van zijn dorp.’ ‘Ik heb nooit geweten dat hier een hoeve stond,’ zei Wijnvlekje. ‘Ginder stond een schuur, ja...’ Ze wees met een onzekere hand naar het doorgeefluik achter de tapkast.

‘Aan het einde van de tweede wereldoorlog werd de Vlierhoeve weggeveegd door een V-wapen,’ zei de meester. ‘Het kruispunt voor de deur hier was één krater. De mensen die hier toen woonden - Paradis was hun naam, nota bene - werden eigenlijk nooit teruggevonden... Dagenlang zochten wij. Ten einde raad liet de pastoor enkele kledingstukken begraven. Zo ging dat... De enige zoon van dat echtpaar vertoefde toen in een kostschool. Michel heette hij. Eén van de beste leerlingen die ik ooit had. Hij werd trouwens dokter. Ik heb hem in geen kwarteeuw nog gezien. Van hem mochten de scouts de schuur als vergaderlokaal gebruiken... Nu zal hij dan toch geld nodig gehad hebben, veronderstel ik. Enfin, wij kunnen er maar goed mee zijn. Nu hoeven we niet meer naar Herentals of Lier te rijden om eens een wafel of een pannekoekje te kunnen eten...’

‘Hebben jullie geen gewoon glas... bier?’ vroeg Gino Hanselaar, die automecanicien en motorcrosser was, aan de dienster die op dat ogenblik met een plateau vol belegde broodjes rondkwam.

Het meisje keek zichtbaar geschrokken naar de tatoeages op Gino's onderarmen. ‘Het vat is nog niet aangestoken,’ mompelde ze.

‘Lix! Hee, Lix!’ riep Franne de Cnaep, die naast de kettingwinkel van Reina Guldentops een frituur uitbaatte.

Aanminnig glimlachend kwam de nieuwbakken herbergier vanachter de tapkast op het gezelschap toe. ‘Wat is er, meneer?’ vroeg hij.

‘Hola! Hola!’ protesteerde de frituurbakker. ‘Ik ben de Franne voor de kollega's.’ Zijn rood gezicht begon onnatuurlijk te glimmen. ‘Ik ben de Franne voor iedereen die frieten eet. Mijn zaak heet “Bij de Franne”. Heb je dat nog niet gemerkt?’

‘Ik eet geen frieten,’ zei Lix van Bourgonie koel. ‘Ik baat trouwens in Lier een pizzeria uit. Als dat hier niet lukt, maak ik er ook een pizzeria van.’

[pagina 15]
[p. 15]

‘De mensen van Kranendonk eten liever frieten,’ zei de Franne zelfverzekerd.

‘Dat is omdat ze geen pizza's kennen,’ repliceerde de herbergier. De Franne trok zijn buik wat in en zei: ‘Mij noemen ze hier de Franne. Denk je niet dat ze jou... de Weerwolf gaan noemen?’ Lix van Bourgonie haalde de schouders op. ‘Dat mogen ze.’

‘Ja... waarom noemde je de taverne “De Weerwolf 2000”?’ vroeg Deirdre Guldentops, Reina's dochter, timide. ‘Is dat niet een beetje... gek?’

Lix keek het meisje spottend aan. ‘We zijn hier toch in de Kempen, nietwaar? Ik dacht dat de weerwolf hier nog sterk tot de verbeelding sprak... De naam is een blikvanger, een trekpleister... En tegelijkertijd ligt hij goed in de mond, wordt hij gemakkelijk onthouden.’

Meester Cravillon knikte. ‘Dat is misschien juist. Maar dat cijfer 2000... Waar slaat dat op?’

‘Weet je dat echt niet?’ vroeg Lix met opgetrokken wenkbrauwen. ‘Wij gaan naar het jaar 2000. Dat is een magisch geladen getal. Je zult wel eens zien hoe gek de mensen gaan doen tegen het einde van deze eeuw. Misschien niet in Kranendonk, neen... Doch ik vermoed dat wij het voornamelijk zullen moeten hebben van passanten, toeristen en mensen uit de Antwerpse agglomeratie die eens gedurende enkele uurtjes wat boslucht willen opsnuiven.’ Hij tastte even naar zijn vlinderdasje. Toen hij merkte dat ik aanstalten maakte om een foto te nemen, schudde hij het hoofd. ‘Doe dat morgen! Morgen... Dan ga je hier wat beleven...’

‘Ik hoop het,’ zei de Franne.

Lix negeerde hem. ‘Apropos...’ wendde hij zich weer tot de meester. ‘Ik had ook het kollege van burgemeester en schepenen én de pastoor uitgenodigd. Denk je dat die nog zullen komen?’ ‘Vergeet het maar!’ hoonde de Franne. ‘Onze pastoor is mensenschuw. Nog nooit heb ik een zakje frieten aan hem verkocht.’ Hij snoof verontwaardigd. ‘En ons gemeentebestuur is nog niet wakker geworden uit zijn winterslaap. De gemeenteraadsverkiezingen vinden pas in oktober plaats, weet je...’

Meester Cravillon klakte met de tong, hij hield niet van praatvaars en flapuiten. ‘In Kranendonk is het altijd moeilijk geweest de mensen voor iets te entoesiasmeren,’ zei hij, bijna verontschuldigend.

‘Ik had hier toch meer volk verwacht,’ mompelde Firmin Wijnakker, Wijnvlekjes vader, die in een chocoladefabriek in Herentals werkte en die ook de indruk wekte een zoeterd te zijn.

[pagina 16]
[p. 16]

‘Hoelang is het geleden dat in Kranendonk nog een café geopend werd?’

‘Vóór de oorlog hadden wij hier drieëndertig cafés,’ zei de meester. ‘Stel je voor! En in elk café kon je biljarten, vogelpik spelen, dobbelen in de teerlingbak, kruisjassen en sparen voor het jaarlijkse teerfeest... Van die drieëndertig zijn er acht cafés overgebleven... Daar staan allerhande flikkerende speelautomaten en na een tijdje is iedereen er dolgedraaid door de muziek. Mensen van mijn leeftijd kunnen er alleen maar met hun duimen zitten te draaien, want voor een spelletje of een babbeltje heeft niemand nog tijd.’ Hij haalde diep adem. ‘Eindelijk kunnen we weer eens een goede trappist gaan drinken...’

‘Tenminste toch tijdens het weekend,’ zei Lix van Bourgonie, allesbehalve happig.

‘Hoe? Alleen tijdens het weekend?’ riep de meester teleurgesteld.

Lix glimlachte minzaam. ‘Met de opbrengst van wat enkele gepensioneerden op de doordeweekse dagen verteren, kan ik geen personeel betalen. Dat begrijp je toch wel?’

‘Dat begrijp ik niet!’ zei de meester, in zijn wiek geschoten. ‘Als je zaken doet, moet je de buil tegen de bluts kunnen stellen. Nemen én geven. Wie dat niet kan, verdient het niet dat iemand hem met de klandizie begunstigt. Zó zie ik dat!’

Lix lachte kort, schokschouderde, en liep naar de keuken.

Intussen was ik, net zoals Wijnvlekje, in de ban gekomen van de atletische jongeman, die zichtbaar geamuseerd naar de gesprekken stond te luisteren. Ten slotte kon ik mijn nieuwsgierigheid niet meer bedwingen en vroeg ik aan Wijnvlekje: ‘Wie is die vent daar?’

‘Davy de Ram, een Amerikaan,’ zei ze zonder mij een blik te gunnen.

‘Wat komt die hier doen?’ vroeg ik verbaasd.

‘Dat moet je aan hem vragen,’ zei ze korzelig. ‘Jij kent toch Engels?’

Haar botheid maakte me woedend, bezorgde me de nodige lef om op de jongeman toe te stappen. ‘I'm a journalist,’ stelde ik me bruusk voor. ‘Are you an American?’

‘Ja... zeker,’ beaamde hij glimlachend.

Uit mijn lood geslagen keek ik in zijn helblauwe ogen.’ ‘Spreek jij Nederlands?’

‘Dat dacht ik toch...’ zei hij lachend. ‘Ik ben Davy de Ram. Mijn grootouders werden in Kranendonk geboren en getogen. Mijn groottante woont hier nog. Ken jij Liesbeth de Ram niet?’

[pagina 17]
[p. 17]

De gebrouwde r en de eigenaardige klemtonen klonken me sympatiek in de oren. ‘Liesbeth... van Kroatië?’ vroeg ik aarzelend. ‘Ja, Kroatië... Zo heette de hoeve al in de zeventiende eeuw.’ Zijn lach klonk prettig naïef.

‘Ben je hier al lang?’

‘Sedert eergisteren. Ik dacht dat het ogenblik aangebroken was om het dorp te leren kennen. Daarom ging ik op die uitnodiging in.’ Hij grinnikte. ‘Te oordelen naar de schaarse belangstelling hier zal ik nog naar vele recepties moeten gaan.’

‘Het is hier gedaan, mensen!’ riep Gino Hanselaar, nadat hij voor de derde maal vruchteloos met zijn glas op een tafeltje getikt had.

‘Ik had mijn groottante beloofd om tien uur thuis te zijn,’ zei Davy. ‘Tot weerziens!’

Ik wilde hem nalopen om een afspraak te maken voor een interview, doch de spottende blik van Wijnvlekje weerhield me. In het spoor van de anderen schuifelde ik naar buiten. Het had opgehouden met regenen. Het gele knipperlicht en de rode lichtreklame zetten het kruispunt in een onheilspellende gloed. ‘Die Lix van Bourgonie staat mij niet aan,’ zei Dea Wijnakker tot Reina Guldentops.

‘Ik ben blij dat onze Ingel voortaan 's zaterdags en 's zondags hier terecht kan,’ repliceerde Reina. ‘Nu kan de auto in de garage blijven staan en zal ik eindelijk eens rustig kunnen slapen tijdens het weekend.’

‘Onze Mario beweert nochtans bij hoog en bij laag dat Ingel nooit bier drinkt,’ mengde Firmin Wijnakker zich in het gesprek. ‘Dat geloof ik graag,’ zei Reina. ‘Maar hoe zit dat met de andere automobilisten, de tegenliggers bij voorbeeld? Zijn die ook altijd nuchter?’

Firmin liet even het pasgeld in zijn broekzak rinkelen. ‘Een taverne is geen dancing. Mannen als onze Mario en jouw Ingel zoeken hun amusement liever in andere gelegenheden.’

‘Jij ziet niet goed!’ smaalde Dea. We hebben de hele avond op een dansvloer gestaan... En heb je die discoteek, die draaitafel en die luidsprekersboxen in de hoek niet gemerkt?’

Firmin maakte een wegwerpgebaar naar zijn vrouw. ‘Kom nu! Je gaat me toch niet wijsmaken dat wij zoëven de opening van een discobar hebben bijgewoond? Op de uitnodiging stond toch duidelijk dat Kranendonk nu eindelijk ook een taverne rijk was... Of niet soms?’

‘Inderdaad!’ kwam meester Cravillon hem te hulp. ‘Trouwens... Het kan toch niet dat de eerste de beste kwibus zo maar een

[pagina 18]
[p. 18]

discobar mag openen in een bebouwde kom? Voor zoiets moet toch een toelating aangevraagd worden? En mocht die aanvraag er geweest zijn, dan zou het gemeentebestuur ons, de buurtbewoners, toch geraadpleegd hebben?’

Firmin maakte weer een wegwerpgebaar. ‘Een discobar... Weet je wat dat zou betekenen?’

‘Dat zou betekenen dat wij tijdens het weekend in bed lagen te daveren,’ zei Reina kortaf. ‘God beware me...’

‘Ik moet nog naar het koncert van de harmonie in de parochiezaal en naar de milieukwis in de feestzaal van “De Leeuw”,’ fluisterde ik Wijnvlekje in het oor. ‘Heb je geen zin om mij te vergezellen?’

‘Dat zie je van hier!’ foeterde ze verontwaardigd, terwijl ze haar arm onder die van haar moeder schoof.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken