Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De schaamrode rapsode (1972)

Informatie terzijde

Titelpagina van De schaamrode rapsode
Afbeelding van De schaamrode rapsodeToon afbeelding van titelpagina van De schaamrode rapsode

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.86 MB)

Scans (7.87 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De schaamrode rapsode

(1972)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 62]
[p. 62]

Represailles

In het huis van de rentmeester hing de geur van astmasigaretten. Katia rookte die, ze zat blauwgekafte schriften te korrigeren; vóór haar in een lichtrode vaas krioelden hondsroosjes in een wemeling van groen. Terwijl Marga, haar dikke moeder, de tuin inliep om Wulfran van zijn komst te verwittigen, keek ze hem verlegen aan. Misschien voelde ze zich ergens schuldig, misschien ook was ze bang om alleen te zijn met een man: ze was op de normaalschool bij nonnetjes geweest. Ambro had nog nooit een woord met haar gesproken, alhoewel Birgitta vroeger veel met haar omging en vaak over haar vertelde. Birgitta hield van de geur van astmasigaretten, omdat een vriend van hun vader, die destijds 's avonds weleens kwam kouten, ze ook rookte.

‘Gaat u zitten, jonker.’ Haar stem klonk wonderlijk hees, een geluid uit haar luchtpijptakken zat erin.

‘Het kruis staat er,’ zei hij plomp.

Ze keek hem verwonderd aan. Had Wulfran het thuis misschien niet gezegd? Eerst nu merkte hij dat ze een grote schoonheidsvlek had in de gleuf naast haar rechterneusvleugel.

‘Het kruis op de plaats waar Birgitta... Ik heb daar een kruis laten oprichten.’

Wulfran kwam binnen. Als hij Ambro zag, sperde hij zijn ogen steeds een beetje te ver open; bijna onmerkbaar kroop er een deemoedige onderworpenheid in zijn rug. Hij was

[pagina 63]
[p. 63]

tweemaal zo oud als Ambro, zijn mooie grijze haren wekten een indruk van uiterste korrektheid. Verschrikkelijk vriendelijk zei hij: ‘Komt u mee naar mijn bureau, jonker.’

Ambro kon die vriendelijkheid niet verdragen nu, ook niet de verwondering van dat meisje, en zeker niet de aanbiddende, ietwat bemoederende glimlach van de kwabbige Marga.

‘Ik heb besloten de pachters op te zeggen, Wulfran.’

Met half open mond keek de rentmeester hem aan, hij was er zeker van dat hij Ambro verkeerd begrepen had: het was onmogelijk, belachelijk.

‘Ik moet het weten, Wulfran.’

De waarheid drong nog steeds niet tot hem door, zenuwachtig wreef hij denkbeeldige speekselsedimenten uit zijn mondhoeken.

‘Ook de houthakkers moet je afdanken.’

Verlamd keken ze Ambro aan. Hij is gek geworden, dachten ze, hij weet niet meer wat hij uitkraamt.

De genoegdoening kroop met duizend pootjes over Ambro's schedel. Reeds vier weken was hij iemand anders, vandaag ontdekten zij het, morgen zouden ze het in het dorp ook weten. ‘De pachters en de houthakkers droegen de freule toch op de handen, jonker? Het hele dorp hield van de freule. En de onderzoeksrechters hebben iedereen in het dorp verhoord...’

‘Ik moet het weten, Wulfran.’

‘En àls u het weet, jonker?’

‘Je mag, je moet zeggen dat alles dan bij het oude blijft, dat er dan... voor hen niets gebeurd is.’ Met spanning volgde Ambro de reakties van de onooglijke spiertjes in het gelaat van de rentmeester. Als hij Wulfran was, zou hij nu zeggen: ‘Verrek, vent!’

‘Mijnheer de baron zou zoiets nooit goedkeuren, jonker.’

‘Mijnheer de baron is dood, Wulfran.’

Plots sprong het meisje Katia op, zonder Ambro aan te kijken liep ze langs hem heen. Ze smakte de deur van de keuken achter zich dicht. De laatste goede daad van de ouwe heer Polycarpus was dat hij haar een betrekking bezorgde bij

[pagina 64]
[p. 64]

de nonnetjes in de dorpsschool. Marga was gaan zitten, er lag wanhoop in haar ogen en daarom dacht Ambro dat ze bad: ze geloofde rotsvast in al die dingen, juist als Birgitta. Goed was ze wel, ja, dat waren ze allemaal.

‘Mag ik de sleutels van het kasteel hebben, Wulfran?’

Toen Wulfran naar zijn bureau ging, vroeg Marga bangetjes of Ambro niets lustte, en na zijn weigering, of de villa niet moest schoongemaakt worden.

‘Er zou een huishoudster moeten zijn,’ zei hij vaag. Hij had er reeds over nagedacht, maar hij kon het denkbeeld niet verdragen dat iemand in plaats van Birgitta voor het aanrecht zou staan.

Met eerbiedige omslachtigheid overhandigde Wulfran de sleutels: ‘In het voorbije jaar werden ze slechts eenmaal gebruikt, jonker.’

Het bloed trok weg uit Ambro's gezicht. Met moeite beheerste hij zich: ‘Ik had het je verboden, Wulfran. Wie heeft ze gebruikt?’

‘Het was de freule, jonker. Ze vroeg me u niets te vertellen. Met Allerheiligen kwam ze van het kerkhof naar hier.’

Dit folterde Ambro: hij haatte de ouwe heer Polycarpus, omdat hij nooit een goed woord sprak tot zijn kleindochter, omdat hij haar minachtte om haar horrelvoet. Onvoorwaardelijk vergaf Birgitta haar grootste vijand, de man die haar het ergst krenkte. Ze was krankzinnig van goedheid! Ambro mocht er niet aan denken, het maakte hem razend. Als een robot liep hij naar buiten.

Het kroos tikkelde lichtgroen en oneindig op het water van de slotgracht, enkele waterkippetjes verdwenen pijlsnel in de dorre takken die onder de brug klitten. De zware smeedijzeren poort met de geflankeerde hellebaarden knarste boven het gejoel van de vogels uit. Nu stond hij voor het museum van de ouwe heer Polycarpus, in dit kasteel hield hij de landadel reeds een jaar lang opgesloten: achter deze zware eiken deur zaten de mytes, legenden en sagen van de baronnen Sévérin, Aimé en Polycarpe gevangen. Voor twee maanden

[pagina 65]
[p. 65]

nog had hij op het punt gestaan om dit heilige der heiligen over te leveren aan de dorperheid van de hoofdonderwijzer Witteman, die voorzitter was van de heemkundige kring en die het kasteel dolgraag tot museum zou willen omvormen. Via de onderpastoor had Witteman Birgitta weten te bewerken, en die pleitte dan bij Ambro. Een ogenblik had hij gedacht dat het haar genoegen zou doen, dat ze er wat graag zou aan meehelpen het leven van de ouwe heer Polycarpus als een curiosum te etaleren, en al wat hem omringd had als kuriositeiten. Het uur van de vergelding had ze maar te wensen... Hoe had hij zich echter vergist. In werkelijkheid vond Birgitta het een afschuwelijk idee, maar om die onderpastoor en die Witteman een dienst te bewijzen, was ze bereid zich eens te meer op te offeren... Ach. Ambro haatte deze plaats. Atavistisch gedreven door talloze voorrechten, hadden edellieden en edelvrouwen deze drempel doen uitslijten in dienst van een verwaande edelmoedigheid; ontzettend bewust van hun weledelgeborenheid hadden zij hier hun pompeuze tragedietjes met alle tralala van de wereld ten beste gegeven. Hier werd zijn moeder geboren; hier werd ze vertroeteld, vervloekt en verjaagd. Enkele jaren geleden nog had de aristokratische gestrengheid die hier door de gangen waarde, hem tot een edelman willen maken, maar ze had gefaald omdat hij uit de gore buurt van een stad kwam. Hier stierf de ouwe heer Polycarpus aan eenzaamheid en krenterigheid.

Overal hingen schilderijen, meestal portretten: de voorouders van de ouwe heer Polycarpus, dus ook de zijne. Hier hingen ze, de despoten, trots en ijdel; hier hingen ze, de matrones en de douairières met hun wereldvreemde lieftalligheid. Arme, ouwe heer Polycarpus, wiens portret in deze galerij nog ontbrak, omdat hij zo bang was voor de dood dat hij ervoor terugdeinsde om zich, al was het maar symbolisch, te laten vereeuwigen en klasseren. Deze wereldlijke zielerust zou Ambro hem nooit schenken. Hij mocht blijven rondspoken in zijn gek kasteel. De motieven der meubelen waren als spieren van raspaarden. Nog steeds stonden de rijg-

[pagina 66]
[p. 66]

laarzen onder de tweeloop die naast het jekkertje, het pluimhoedje en de weitas aan de kapstok hing.

Ambro stond nu in het beruchte gerechtszaaltje. Hier zetelden de heren voorouders als opperste rechters. Als de boswachter een stroper betrapt had op het domein, werd de schuldige in vaderlijke termen aangemaand om op een welbepaalde dag naar hier te komen. De baron sprak recht. Het geding eindigde onveranderlijk met een laatste verwittiging en een milde geldelijke boete door de onverlaat, te storten in een kas voor de behoeftigen van de parochie. De stropers hadden een heilige schrik voor deze ritus. Hier werd de haat gekweekt onder het verblindende serreglas van de kruiperigheid. Hier was de kweekschool van opstandigheid en brutale drift. Hier werden vrije mannen als lijfeigenen getergd, en brandde diep in de nauwe pupillen de moordlust die Birgitta fataal werd. Dom konservatisme dat Ambro een jaar geleden in de vergeetput gooide. Eigenzinnige, protserige slotvoogden die de ontwikkeling van mensen en streek gestremd hadden om hun halfgodenleventje niet in het gedrang te brengen. Met de ouwe heer Polycarpus, die zijn dochter verstootte omdat ze een toneelspeler genaamd Marling huwde en die zijn kleindochter misprees omdat ze een horrelvoet had, stierf de traditie van hautaine aanminnigheid en blauwbloederige liefdadigheid; met de jonge Ambro, die modern wilde zijn en goed in dienst van de evolutie en die de streek wilde bevrijden uit de adellijke greep, kwamen nu de machtswellust en de boosaardigheid. Wat kwam hij hier eigenlijk zoeken? Een stimulans voor zijn wrok? Zelfrechtvaardiging? Of zelfkwelling?

Ambro keerde op zijn stappen terug. De sleutel stak hij in zijn broekzak. Hij rukte een twijg van een rododendronstruik en met de bloem tegen zijn dij kletsend slenterde hij naar het boswachtershuis.

‘Het is een wezel, een fis misschien,’ zei Ouwe Ignaas, ‘en die krijg je niet uit het hol met grootspraak.’

‘Ik meen het, Ouwe Ignaas.’

[pagina 67]
[p. 67]

‘Dan hongert u uzelf uit: braakliggende gronden, verwilderde bossen...’

‘Ze moeten het voelen.’

‘Ze voelen het, ze hielden van de freule.’

‘Heb je nog een spoor gevonden van die stropers?’

Ambro zag dat de ouwe aarzelde. Hij is bang voor mij, dacht hij, hij is bang voor mijn wraak.

‘Neen, jonker, die hebben hun bekomst gehad.’

Buiten, op een stoel voor het raam, stond Dagmar. Haar zeemvel sjilpte op het loodglas. Dagmar, dat brutaaltje: alle melkmuilen van het dorp waren smoorverliefd op haar. Met hun gloednieuwe fietsen paradeerden ze geregeld in de Severinusdreef.

‘Ben je niet bezorgd om Dagmar?’

‘Bah, die heeft lijfwachten in overvloed. Jonge Ignaas wil trouwens dat ze binnen blijft, als het begint te donkeren.’

‘Er zou een huishoudster moeten komen op De Negenoog, Ouwe Ignaas.’

‘Jonge Ignaas zei dat gister ook, jonker. Hij dacht dat Dagmar misschien wel... Dan hoeft ze niet meer in de lompenfabriek te werken, onder die sorteersters deugt het niet.’

‘Goed.’ Ambro wist dat hij met dit initiatief Marga van de rentmeester zou ergeren. Dat gaf niet, hij wilde iedereen ergeren. De toestand moest hier onhoudbaar worden, alles moest hier zijn zoals het binnen in hem was. ‘Er moet een afsluiting komen tussen het dorp en Donkheide, én een poort aan het begin van de Severinusdreef. Jonge Ignaas moet daarvoor zorgen; hij heeft er de tijd voor, nu de houthakkers niet meer zullen komen.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken