Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal (1990)

Informatie terzijde

Titelpagina van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal
Afbeelding van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taalToon afbeelding van titelpagina van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

Scans (169.64 MB)

XML (14.98 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)
woordenboek / lexicon
taalkunde/algemeen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal

(1990)–P.J. Harrebomée–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

Nederlandsche spreekwoorden.

[A]

Aanbinden.

Hij is kort aangebonden.

Aanbranden.

Aangebrand en niet gaar: hoe kan 't zoo treffen!

Hij is gaauw aangebrand.

Hij is mooi aangebrand!

[Dat wil zeggen: hij heeft eene Venusziekte opgeloopen. Hij is gaauw aangebrand, wil enkel zeggen: hij wordt over eene kleinigheid dadelijk boos.]

Aandoen.

Hij doet het zich zelven aan.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.)

Aandraaijen.

Drijf het zelf door, wat gij zelf hebt aangedraaid.Ga naar voetnoot2

Aangaan.

Die mij liefheeft, heeft ook lief, wat mij aangaat.

Aangorden.

Hij heeft zich aangegord.Ga naar voetnoot3

Aangrijpen.

Dapper aangegrepen is half gevochten.Ga naar voetnoot4

[Een moedig begin is eene halve overwinning. Wie zelfs den vijand vrees weet aan te jagen, is reeds half meester van het slagveld; daarom zegt men ook: Stout gesproken is half gevochten.]

Hij heeft hem ongewaarschuwd aangegrepen.Ga naar voetnoot5

Aanhalen.

Het haalt wat aan.Ga naar voetnoot6

Ik ben met hem aangehaald.Ga naar voetnoot7

Aanhangen.

Waar gij mede omgaat, dat hangt u aan.Ga naar voetnoot8

Aanhouden.

Aanhouden doet verkrijgen.

[Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord aanhouder aldus: Een aanhouder wint.]

Aankalken.

Iemand aankalken.

Aankanten.

Zich ergens tegen aankanten.Ga naar voetnoot9

Aanklampen.

Iemand aanklampen.Ga naar voetnoot10

Aankleeden.

Hij is aangekleed.

[Men zegt dit van een' beschonken man.]

Aankloppen.

Ik zal nog eens bij hem aankloppen.

Aankomen.

Daar is geen aankomen aan.Ga naar voetnoot11

Het is mij langzamerhand aangekomen.Ga naar voetnoot12 (Zie de Bijlage.)

Hij is er klakkeloos aangekomen.

Hij komt er vrij lomp en bot meê aan.

Hij laat het maar op mij aankomen.Ga naar voetnoot13

Wie laat aankomt, herbergt te slechter.Ga naar voetnoot14

Aankunnen.

Als je hem niet aankunt, dan moet je hem maar groeten.

[Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord magtig aldus: Groet ze maar, die u te magtig zijn.]

Aanladen.

Hij is aangeladen.

[Dat wil zeggen: door dronkenschap heeft hij zijne bewustheid min of meer verloren. Deze spreekwijze is van de werking der vuurroeren oorspronkelijk.]

Aanlanden.

Hij is daar aangeland.Ga naar voetnoot15

Aanleggen.

Het is niet altijd raak, dat wel aangelegd is.Ga naar voetnoot16

Hij legt het hoog (of: te breed) aan.Ga naar voetnoot17

[pagina 2]
[p. 2]

Aanleunen.

Hij laat het zich maar aanleunen.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.)

Aanloopen.

Hij zal ertegen aanloopen.

Aanmaken.

Hij is slecht aangemaakt.Ga naar voetnoot2

Aanmerken.

Men kan niemand regt kennen, voor en aleer men zich zelven aanmerkt.Ga naar voetnoot3

Aannemen.

Die het krimpen aanneemt, moet zich het gieren getroosten.Ga naar voetnoot4

Hij is goed van aannemen.Ga naar voetnoot5

Aanregten.

Zoo gij gekookt hebt, regt ook aan.

[Gij zegt veel, maar laat het aan bewijzen ontbreken.]

Aanrijden.

Het is maar: rijd aan; niemand zegt: hola!

[Men zegt dit van menschen, die niets uit zich zelven vermogen; altijd moet hun alles worden voorgedaan.]

Hij rijdt ertegen aan.

Aanroeijen.

Roei aan: gij zult meêvaren.Ga naar voetnoot6

[Men zegt dit, al boertende, van iemand, dien men wel in de pret laat meêdeelen; maar die daarvoor al het werk alleen voor zijne rehening krijgt.]

Aanschieten.

Hij is aangeschoten.

[Dat is: verliefd, ook: een weinig dronken. Deze spreekwijze is aan het jagtbedrijf ontleend.]

Aansmeren.

Iemand iets aansmeren.

Aanspannen.

Hij is goed aangespannen.

Aanspreken.

Iets aanspreken.Ga naar voetnoot7

[Dien men aanspreekt, die wordt meesttijds als mindere, als afhandkelijke beschouwd; daarom beteekent iets aanspreken: iets ten gebruike bestemmen, of als eigendom beschouwen.]

Aanstooten.

Stoot eens aan!

Aantasten.

Hij heeft hem wel aangetast.

[Hij heeft zich dapper geweerd in den strijd met den sterken drank!]

Aantrekken.

Die het zich aantrekt, die is het.Ga naar voetnoot8

[Die eene medegedeelde bijzonderheid op zich zelven toepast, is de schuldige.]

Hij trekt het zich niet aan.Ga naar voetnoot9

Aanvallen.

Nu wakker daar aangevallen.Ga naar voetnoot10

Aanwillen.

Hij loert, of hij 't eene opheeft, en 't andere weêr aanwil.

Aanwitten.

Hij is aangewit.

[Hij is half dronken.]

Aanzetten.

Dat kan niet aanzetten.Ga naar voetnoot11

[Dat kan geen voordeel opleveren.]

Aanzien.

Aanzien doet gedenken.

[Deze spreekwijze komt reeds als deel van twee spreekwoorden voor op de woorden hoen en man aldus: Aanzien doet gedenken, zei de vos tegen de hoenderen; toen noodde hij haar op een ontbijt en Aanzien doet gedenken, sprak de man, en hij zette een' geschilderden oven op het venster.]

Aanzien doet vrijen.Ga naar voetnoot12

[De min Komt door de oogen in, zegt het spreekwoord, en daarom is het eene vrij natuurlijke zaak, dat bij den vrijer het zien eener maagd zijne zinnen bepalen kan, en aanzien vrijen doet.]

Hij zag hem aan, of hij hem levend wilde verscheuren.Ga naar voetnoot13

Hij ziet het maar aan.Ga naar voetnoot14 (Zie de Bijlage.)

Hij ziet niemand aan.Ga naar voetnoot15 (Zie de Bijlage.)

Ik zal het nog eens aanzien.Ga naar voetnoot16

Men kan haar niet genoeg aanzien.

Men kan het hem aanzien.

Wij willen malkander eens regt van voren aanzien.Ga naar voetnoot17

Zie mij daarvoor (of: voor zulk een') niet aan.Ga naar voetnoot18

Aarden.

Gelijk geaard, Gelijk gepaard.

Aarzelen.

Aarzel of zie terug, wat daar volgt.Ga naar voetnoot19

Beter aarzelen dan kwalijk springen.

Absolveren.

Kwalijk gebiecht, kwalijk geabsolveerd.Ga naar voetnoot20

Achten.

Acht, wat u acht.Ga naar voetnoot21

Daar men mede omgaat, wordt men mede geacht.Ga naar voetnoot22

Het is niet al gewonnen, wat men gewonnen acht.Ga naar voetnoot23

Hij is er wel gezien, maar niet geacht.Ga naar voetnoot24

[Hier speelt eene dubbelzinnigheid met gezien voor ergens aangenaam zijn en gezien voor aanschouwd zijn. Den schijn aannemende, alsof men het eerste bedoelt, wordt het laatste gemeend. Men bezigt dus deze spreekwijze van iemand, die alleen welstaanshalve ergens geduld wordt.]

Men hoort genoeg, werd het maar geacht.Ga naar voetnoot25

Men moet zich zelven niet te groot of te klein achten.Ga naar voetnoot26

Zooveel als gij hebt, zooveel wordt gij geacht.

Achteraankomen.

Hij zal achteraankomen, en vragen, waar het is.Ga naar voetnoot27

[pagina 3]
[p. 3]

Achterhalen.

Ik wil er niet om achterhaald zijn.

[Ik verlang in geene moeijelijkheden te komen, om 'tgeen ik zeg.]

Achterhouden.

Hij houdt niets voor hem achter.Ga naar voetnoot1

Hij houdt nog wat achter voor het vragen.Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.)

Hij kan zich niet achterhouden.Ga naar voetnoot3

Achterlaten.

Ongaarne sterft hij, die meest moet achterlaten.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.)

Achteruitgaan.

Veel uitgaan is achteruitgaan.

Achteruitkrabben.

Hij krabt achteruit.

Achteruitzeilen.

Hij zeilt achteruit.Ga naar voetnoot5

Afbijten.

Hij bijt van zich af.

Afbrassen.

Hij brast af.Ga naar voetnoot6

[Een der aan de ra verbonden touwen heet bras, dienende, om de daaraan verbonden zeilen eene willekeurige rigting te geven. Afbrassen is het aanhalen der zeilen met den bras. Die nu afbrast, heeft plan, om voort te zeilen, en daarom gebruikt men deze spreekwijze van icmand, die zich uit de voeten maakt, en verder niets van zich laat hooren. Men zegt het van hem, over wiens afwezen de overblijvenden zich verheugen.]

Afbreken.

Het moet houden of afbreken.Ga naar voetnoot7

Afdingen.

Die nooit afdingen, verliezen gaarne.Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.)

Wat men afdingt, is het eerst gewonnen.Ga naar voetnoot9

Wat men heeft afgedongen, heeft men 't eerst betaald.Ga naar voetnoot10

Afdoen.

Zeg het mij vrij: het zal evenveel afdoen.Ga naar voetnoot11

Afdringen.

Hij zal zich niet laten afdringen.Ga naar voetnoot12 (Zie de Bijlage.)

Afdroogen.

Hij heeft hem afgedroogd.

Afgaan.

Het ging hem zoo dood (droog, of: koeltjes) af.Ga naar voetnoot13

Waar afgaat en niet bijkomt, dat mindert.Ga naar voetnoot14

Afhouden.

Hij begint wat af te houden.Ga naar voetnoot15

Afkomen.

Alles komt af, behalve pompen.Ga naar voetnoot16

[Men bezigt dit spreekwoord van eene zaak, waarvan men het vooruitzigt heeft, dat ze als een last ons altijd zal blijven drukken. Wat er te scheep ook aan een einde komt, pompen blijft altijd noodig.]

Gij zult er zoo genadig (gemakkelijk, of: goedkoop) niet afkomen.Ga naar voetnoot17

Hij is er blaauw afgekomen.

[Is hij er blaauw afgekomen, dan is alle hoop op een' goeden uitslag voor hem vervlogen.]

Hij is van een' goeden kom-af.

Hij zal er bekaaid (bekakt, vuil, of: kaal) afkomen.Ga naar voetnoot18

Afkorvejen.

Hij heeft het hier afgekorveed.

[Hij heeft zijn werk op aarde voleind. Hij is dood. Korvejen, afkomstig van het Fransche corvée, is ruw en omloopend werk verrigten.]

Afleggen.

Hij heeft het afgelegd.Ga naar voetnoot19

Aflooden.

Hij heeft het wat naauw afgelood.

Afloopen.

Het zal spoedig met hem afloopen.

[Zijn leven is aan 't einde der baan.]

Hoe zal dat afloopen?Ga naar voetnoot20

Aflossen.

Hij is afgelost.

[Hij staat niet meer op post. Hij is dood.]

Afmaaijen.

Gij zult daar niet veel afmaaijen.Ga naar voetnoot21

Afmaken.

Ik heb het met hem afgemaakt.Ga naar voetnoot22

Afmarcheren.

Hij is afgemarcheerd.

[Zijn levenstogt is ten einde toe afgclegd.]

Afneuzen.

Hij neust alles af.Ga naar voetnoot23

Afpoeijeren.

Hij heeft hem duchtig afgepoeijerd.

Hij zal dat wel afpoeijeren.

Afrekenen.

Het is net afgerekend en wel betaald.Ga naar voetnoot24

Afrijden.

Het moet er zoo op afrijden.Ga naar voetnoot25

Afschepen.

Iemand ergens mede afschepen.Ga naar voetnoot26

Afschieten.

Wel spannen helpt niet; het hangt al aan wel afschieten.

Afslaan.

Zij slaat niemand af.Ga naar voetnoot27

Zoet afslaan is half toezeggen.Ga naar voetnoot28

Afsnoepen.

Dat is hem afgesnoept.

Afspinnen.

Het is niet al gewonnen, Al is het afgesponnen.Ga naar voetnoot29

[pagina 4]
[p. 4]

Afstuiven.

Daar kan wel wat op afstuiven.

Aftakelen.

Hij begint af te takelen.Ga naar voetnoot1

Aftroeven.

Dat is hem afgetroefd.

Aftuigen.

Hij tuigt af.Ga naar voetnoot2

[Dat wil zeggen: zijne ziels- of ligchaamskrachten begeven hem, ook wel: zijn geldelijk vermogen vermindert. In gelijken zin zegt men: Hij begint af te takelen. Een afgetuigd of afgetakeld schip, dat is: een vaartuig, waarvan het staand en loopend want is afgenomen, is niet meer voor de vaart geschikt.]

Afvallen.

Als men te veel voorop laadt, valt het er achter weêr af.

Ga achterop zitten, dan val je er vóór niet af.

Gij zult voorop rijden, dan valt gij er achter niet af.

Wat schielijk groeit, valt schielijk af.

Afvuren.

Hij heeft afgevuurd.

Afwinnen.

Hij heeft het hem afgewonnen.

Afzagen.

Het is al geheel afgezaagd.

[Het is een oud, versleten, nietswaardig ding. De spreekwijze is afgeleid van eene oude viool, die, door het vele strijken (zagen genoemd) haren liefelij ken klank heeft verloren.]

Afzakken.

Hij zakt af.

[Op het woord anker komt deze spreekwijze reeds als deel voor van het spreekwoord: Zijn anker houdt niet: hij zakt af.]

Afzien.

Gij moet lang zien, eer gij mij wat afziet.Ga naar voetnoot3

[Men zegt dit tot iemand, die ons herhaaldelijk aanziet, zonder dat er eenige reden voor is. Die met dit zeggen geen genoegen neemt, antwoordt dan: Hij zal er het mooi niet afkijken.]

Antwoorden.

Kwalijk verstaan doet kwalijk antwoorden.Ga naar voetnoot4

Zoet vragen maakt zoet antwoorden.Ga naar voetnoot5

[Men geeft hier op gelijke wijze te kennen, dat men eene goede ontvangst te wachten heeft, wanneer men zelf iemand vriendelijk te gemoet treedt, als zulks geschiedt door het spreekwoord: Zoete aanval maakt zoet antwoord.]

Apegapen.

Hij ligt op het apegapen.

[Hij ligt op sterven.]

Arbeiden.

Goed gebeden is half gearbeid.

Hij heeft er niet zeer om gearbeid.Ga naar voetnoot6

Naardat hij er al lang aan gearbeid heeft, is het daarom niet te beter.Ga naar voetnoot7

Avonturen.

Die niet avontuurt, die niet heeft.Ga naar voetnoot8

Die niet avontuurt, wint ook niet.Ga naar voetnoot9

voetnoot1
Servilius bl. 183*. Sartorius pr. VII. 15.

voetnoot2
Sartorius pr. II. 29.

voetnoot3
Schaberg bl. 66, 71.

voetnoot4
de Brune bl. 493.
voetnoot5
Campen bl. 59. Meijer bl. 28.

voetnoot6
v. Lennep bl. 2.
voetnoot7
v. Moerbeek bl. 240.

voetnoot8
Campen bl. 87. Meijer bl. 40.

voetnoot9
Winschooten bl. 100.

voetnoot10
Winschooten bl. 109. v. Lennep bl. 2.

voetnoot11
Winschooten bl. 120.
voetnoot12
Campen bl. 127. Meijer bl. 61.
voetnoot13
v. Moerbeek bl. 240.
voetnoot14
Gruterus III. bl. 174. Tuinman II. bl. 177.

voetnoot15
Winschooten bl. 133. v. Eijk I. nal. bl. 19. v.d. Meer bl. 128.

voetnoot16
v. Alkemade bl. 102.
voetnoot17
v. Lennep bl. 3.
voetnoot1
Campen bl. 126.

voetnoot2
Tuinman I. bl. 333, nal. bl. 33.

voetnoot3
v.d. Venne bl. 30.

voetnoot4
Drenthe bl. 209.
voetnoot5
Everts bl. 228.

voetnoot6
Tuinman I. nal. bl. 9. Bogaert bl. 88.

voetnoot7
Tuinman I. bl. 340.

voetnoot8
Gruterus III. bl. 137.
voetnoot9
Witsen 320. Bogaert bl. 87.

voetnoot10
Sartorius sec. IX. 14.

voetnoot11
Winschooten bl. 252.

voetnoot12
Zegerus bl. 3. Gruterus II. bl. 126. Cats bl. 416, Mergh bl. 3. v. Waesberge Vrijen bl. 63.
voetnoot13
Everts bl. 316.
voetnoot14
Campen bl. 107, 125. Tuinman II. bl. 111.
voetnoot15
Campen bl. 6, 99, 106.
voetnoot16
Campen bl. 12.
voetnoot17
Campen bl. 99. Meijer bl. 46.
voetnoot18
Sartorius sec. VI. 23.

voetnoot19
v.d. Venne bl. 130.

voetnoot20
Tuinman I. bl. 26. Sancho-Pança bl. 23.

voetnoot21
v.d. Venne bl. 7.
voetnoot22
Gruterus I. bl. 95.
voetnoot23
Prov. seriosa bl. 38.
voetnoot24
Tuinman I. bl. 71. v. Waesberge Vrijen bl. 58.
voetnoot25
v.d. Venne bl. 255.
voetnoot26
v.d. Venne bl. 49.

voetnoot27
Sartorius sec. X. 29.

voetnoot1
Campen bl. 30. Sartorius sec. I. 96, III. 31.
voetnoot2
Campen bl. 98. Sartorius pr. III. 43. Tuinman II. bl. 120. Meijer bl. 46. Harrebomée Tijd bl. 288.
voetnoot3
Sartorius tert. VII. 4.

voetnoot4
Gruterus I. bl. 117.

voetnoot5
v. Lennep bl. 5.

voetnoot6
v. Lennep bl. 6.

voetnoot7
v. Eijk III. bl. IV.

voetnoot8
Gruterus III. bl. 138. Meijer bl. 102.
voetnoot9
v.d. Hulst bl. 18. Vrijmoedigs bl. 79.
voetnoot10
Schaberg bl. 67.

voetnoot11
campen bl. 42. Meijer bl. 20.

voetnoot12
Campen bl. 44, 47. Meijer bl. 22.

voetnoot13
Campen bl. 7. de Brune bl. 462. Sartorius tert. I. 8. Winschooten bl. 114.
voetnoot14
v. Waesberge Geld bl. 164.

voetnoot15
v. Eijk I. nal. bl. 21.

voetnoot16
Witsen bl. 482. Winschooten bl. 194. v. Lennep bl. 167.
voetnoot17
Everts 5. Blijg. bl. 115.
voetnoot18
Sartorius sec. IX. 20. Witsen bl. 483. Witsen 179. Winschooten bl. 18, 97, 226. Tuinman I. bl. 24, 122, 282. v. Moerbeek bl. 244, 259. v. Zutphen Duivel bl. 709. v. Waesberge Vrijen bl. 64. Huisvriend II. bl. 159. Sancho-Pança bl. 44. v. Lennep bl. 23.

voetnoot19
Tuinman II. bl. 235. v. Moerbeek bl. 241.

voetnoot20
Tuinman I. nal. bl. 24. v. Lennep bl. 7.

voetnoot21
Sartorius pr. V. 12.

voetnoot22
v. Moerbeek bl. 241.

voetnoot23
Winschooten bl. 166. Tuinman I. bl. 188.

voetnoot24
Tuinman I. nal. bl. 13.

voetnoot25
Winschooten bl. 208. Tuinman I. nal. bl. 23.

voetnoot26
Winschooten bl. 5. Tuinman II. bl. 82. v. Eijk I. bl. 50. v. Lennep bl. 7. Harrebomée Kind bl. 226.

voetnoot27
Adag. quaedam bl. 56.
voetnoot28
Zoet bl. 15. v. Alkemade bl. 12.

voetnoot29
Gheurtz bl. 69.

voetnoot1
v. Eijk I. bl. 136, nal. bl. 52. v. Lennep bl. 6.

voetnoot2
v. Eijk I. nal. bl. 21.

voetnoot3
Campen bl. 47.

voetnoot4
Motz bl. 59, 69. Gruterus II. bl. 161. Mergh bl. 37.
voetnoot5
Wijsheid bl. 141.

voetnoot6
Campen bl. 66.
voetnoot7
Campen bl. 78.

voetnoot8
27 en 31 Oct. Gruterus I. bl. 99. Sancho-Pança bl. 27.
voetnoot9
Motz bl. 60. Zegerus bl. 61. Gruterus II. bl. 167. Mergh bl. 44. Adag. quaedam bl. 21. Adag. Thesaurus bl. 12, 21.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken