Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal (1990)

Informatie terzijde

Titelpagina van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal
Afbeelding van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taalToon afbeelding van titelpagina van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

Scans (169.64 MB)

XML (14.98 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)
woordenboek / lexicon
taalkunde/algemeen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal

(1990)–P.J. Harrebomée–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[B]

Baden.

Gij moet springen of baden.Ga naar voetnoot10

[Dat wil zeggen: de nood is ten top gerezen, of gelijk het spreekwoord zegt: De nood gaat (of: komt) aan den man. Er blijft dan niets anders over dan van twee kwaden (of: kwalen) het (de) geringste te kiezen (of: het (de) grootste te vermijden).]

Men moet zich niet gaan baden, voor men zwemmen kan.

Bakeren.

Hij is te haastig (of: te heet) gebakerd.Ga naar voetnoot11 (Zie de Bijlage.)

[Men zegt dit van een' heethoofd en een' driftkop. ‘Hoe bakeren daar te pas komt, is my duister,’ zegt tuinman; echter is het klaar, dat men hier al gekkende de oorzaak van 's mans opvliegendheid bij zijne baker zoekt, alsof deze hem door haar voorbeeld zulks zou geleerd hebben.]

Bakken.

Als ik kom, is er altijd gebakken, of men zal er bakken.Ga naar voetnoot12

[Men zegt dit, wanneer ons alles tegenloopt, en men altijd of te vroeg of te laat komt.]

Dat heeft hij hem gebakken.

Het is al gebakken.

Hij is week gebakken.

Ik zal dat wel bakken.Ga naar voetnoot13

Laat hem bakken en brouwen; bemoei u niet met hem.Ga naar voetnoot14

Zij kijkt, alsof zij gebakken had.

[Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord gerust aldus: Zij is zoo gerust, alsof zij gebakken had.]

Ballasten.

Hij heeft te zwaar geballast.Ga naar voetnoot15

[Men zegt dit van den gulzigaard.]

Barsten.

Beter te buigen dan te barsten.Ga naar voetnoot16

Dat wint, dat 't barst.

[Dat is eene winst, die met verlies gelijk staat.]

Het moet buigen of barsten.Ga naar voetnoot17 (Zie de Bijlage.)

Hij eet, om ervan te barsten.Ga naar voetnoot18

Hij liegt, dat het barst.Ga naar voetnoot19 (Zie de Bijlage.)

Hij zou zich te barsten lagchen (of: Hij zou barsten van 't lagchen).Ga naar voetnoot20

Bassen.

Is het er niet in gewassen, Men zal het er niet in bassen.Ga naar voetnoot21 (Zie de Bijlage.)

[pagina 5]
[p. 5]

Pikken zonder krassen; Kluiven zonder bassen.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.)

Baten.

Baat het niet, het schaadt ook niet.Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.)

Dat hij veel keft, schaadt noch baat.Ga naar voetnoot3

Het schaadt of baat, Met wien men gaat.

Wat baat het, dat gij leelijk ziet?Ga naar voetnoot4

Wat baat het kleven, als het niet vestigen wil!Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.)

Wat schaadt, Dat baat; Wat deert, Dat leert.

Bedanken.

Die ongenood (of: ongeroepen) komt, moet onbedankt weg gaan.Ga naar voetnoot6

Hij maakt het zoo, dat niemand hem bedankt.Ga naar voetnoot7

Ik heb er niemand voor te bedanken.

Ik zou er hem niet voor bedanken.Ga naar voetnoot8

Men moet laten bedanken voor het vragen.

[Dat wil zeggen: de man is dood.]

Bedelen.

Beter te bedelen dan te stelen.Ga naar voetnoot9

Niemand geve zooveel weg, dat hij daarna zelf bedelen moet.Ga naar voetnoot10

Zuinig gezien is genoeg gebedeld.Ga naar voetnoot11 (Zie de Bijlage.)

Bedenken.

Beschikken gaat voor bedenken.Ga naar voetnoot12 (Zie de Gijlage.)

Gij moet u beter bedenken.Ga naar voetnoot13

Bederven.

Daar is weinig aan te bederven.Ga naar voetnoot14

Goed getrouwd is half bedorven; Slecht getrouwd is heel verkorven.

Niemand bederft zich om een ander.Ga naar voetnoot15

Bedillen.

Hij kan 't al bedillen, wat er komt.Ga naar voetnoot16

Bedoen.

Men zou zich bedoen!Ga naar voetnoot17

Bedreigen.

Dien 't misvalt, men bedreigt hem gaarne.Ga naar voetnoot18 (Zie de Bijlage.)

Bedriegen.

Bij zien is menigeen bedrogen.Ga naar voetnoot19 (Zie de Bijlage.)

Die altijd gedwee verdraagt, Wordt bedrogen en geplaagd.

Die anderen meent te bedriegen, bestiere eerst zich zelven.Ga naar voetnoot20 (Zie de Bijlage.)

Die goed gemeten heeft en gewogen, Zal zelden missen of worden bedrogen.

Die ligt gelooft, wordt ligt bedrogen.Ga naar voetnoot21 (Zie de Bijlage.)

Die te hoog zijn gevlogen, Vonden zich ligt bedrogen.Ga naar voetnoot22

Die trouwelijk mint, vindt zich somtijds bedrogen.Ga naar voetnoot23

Die verre gaat vrijen, bedriegt of wordt bedrogen.Ga naar voetnoot24

Die zich valsch voordoet, bedriegt zich zelven 't meest.

Hij meent een ander te bedriegen, en hij wordt zelf bedrogen.Ga naar voetnoot25

Met schoon voordoen wordt er veel bedrogen.Ga naar voetnoot26

Niemand wordt bedrogen, dan die betrouwt.Ga naar voetnoot27 (Zie de Bijlage.)

Om hem te bedriegen, moet gij vroeger opstaan.Ga naar voetnoot28

Te hoog Bedroog.

Zie om, zoo wordt ge niet bedrogen.Ga naar voetnoot29

Bedrijven.

Hij slaapt genoeg, die niets bedrijft.Ga naar voetnoot30

Bedruipen.

Het beregent den een en bedruipt den ander.

[In gelijken zin zegt men van dingen, die aan verschillende menschen een gelijk nadeel veroorzaken: De regen valt op den een, en druipt op den ander.]

Hij kan zich zelven wel bedruipen.Ga naar voetnoot31

Beduiden.

Het hangt al aan een goed beduiden.Ga naar voetnoot32

Het heeft daartegen niet te beduiden.Ga naar voetnoot33

Bedwingen.

Hij is genoeg bedwongen, die niet pissen kan.Ga naar voetnoot34

Beethebben.

Hij heeft hem beet.Ga naar voetnoot35

[Dat wil zeggen: hij is ergens aan vastgeraakt, 'tzij in zijn voor-, 'tzij in zijn nadeel. Men bezigt het dus, wanneer iemand een ander onder zijne magt heeft, of wanneer iemand onder den invloed van het geestrijke vocht is gekomen. ‘'t Is ontleent,’ zegt tuinman, ‘van een visch, die aan een hengelaars aas byt, en dus aan den angel vast geraakt.’]

Begapen.

Hij begeert meer, dan hij begapen kan.

Hij wil alles begapen.Ga naar voetnoot36

Begeeren.

Al begeerd, al verloren.Ga naar voetnoot37

Begeer genoeg; gij zult toch niet veel krijgen.Ga naar voetnoot38 (Zie de Bijlage.)

Die meer begeert, dan hem betaamt, Mist dikwijls, wat hij had geraamd.Ga naar voetnoot39

Die niets dan begeeren geleerd heeft, dien is het kwalijk geven te leeren.Ga naar voetnoot40

[pagina 6]
[p. 6]

Het begeeren is meer dan het hebben.

Hij begeert meer, dan hij begapen kan. (Zie begapen.)

Hoe meer men heeft, hoe meer men begeert.

[Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord drommel aldus: Hoe meer de drommel heeft, hoe meer hij hebben wil.]

Hoe min gezien, hoe meer begeerd.Ga naar voetnoot1

Van alles, wat men begeeren zou.Ga naar voetnoot2

Wat duur geveild wordt, is meest begeerd.

Wensch aan niemand erger, dan gij zelf begeert.Ga naar voetnoot3

Begekken.

Die gekt, wordt begekt.Ga naar voetnoot4

Begieten.

Hij is begoten.

[Nl. met geestrijk vocht. Men past dit dus op den dronkaard toe.]

Beginnen.

Al is het begonnen, Het is nog niet gesponnen.Ga naar voetnoot5

Beginnen is nog geen eindigen.

Beginnen is wat; maar volhouden is meer.Ga naar voetnoot6

Beter onbegonnen dan ongeëind.Ga naar voetnoot7

Beter wel verbeiden, dan dwaaslijk beginnen.Ga naar voetnoot8

Die veel beginnen, eindigen weinig.Ga naar voetnoot9

Eerlijk: wel beginnen; heerlijk: wel eindigen.Ga naar voetnoot10

Half verzonnen Is lomp begonnen.

Het is al goed, Wat hij doet, Dien men bemint; Het is al kwaad, Dien men haat, Wat hij begint.Ga naar voetnoot11

Het moet eenmaal begonnen zijn.Ga naar voetnoot12

Hij heeft niet gedaan, die eerst begint.Ga naar voetnoot13

Kwalijk begonnen, kwalijk geëindigd.Ga naar voetnoot14

Kwalijk begonnen, kwalijk geslaagd.

Verzint, Eer gij begint.Ga naar voetnoot15

Vroeg begonnen, Veel gewonnen.

Wel begonnen, Haast gesponnen.Ga naar voetnoot16

Wel begonnen, Half gewonnen.Ga naar voetnoot17

Begrazen.

Hij zal hem nu wel goed laten begrazen.Ga naar voetnoot18 (Zie de Bijlage.)

[Als grazen is: in 't gras weiden, dan zal begrazen willen zeggen: rondom of de gansche weide rond het gras tot op den laatsten stengel afeten, en niet, zoo als weiland zegt: ‘met gras bedekken.’ Ook toont dit spreekwoord aan, dat dezelfde taalkundige te veel zegt, als hij beweert, dat van het werkwoord begrazen ‘alleen het verled. deelw. begraasd in gebruik is.’ Men bezigt het spreekwoord van iemand, die niet gemakkelijk zijn vertrouwen schenkt, althans niet, voor hij de bewijzen ervoor in handen heeft.]

Begrijpen.

Dat kan je begrijpen!

Hij heeft het niet op hem begrepen.

Wat hij begrijpt, begrijpt hij.

Behagen.

Dat moeijelijk is, behaagt ons 't meest.

Elk wil, wat hem behaagt.

[Men bezigt dit spreekwoord, wanneer er verschillende wenschen over het weder worden geuit, en de een bijvoorbeeld regen wil op denzelfden tijd, als de ander helderen zonneschijn verlangt.]

Wat veroorloofd is, mishaagt; wat verboden is, behaagt.Ga naar voetnoot19

Zij behaagt niemand, die zich zelve te veel behaagt.Ga naar voetnoot20

[Ofschoon de overige verzamelaars dit spreekwoord op den man toepassen, bezigt cats, en mij dunkt teregt, het alleen van de jonge dochter.]

Behalen.

Ik wil er niet in behaald zijn.Ga naar voetnoot21

Behalsteren.

Hij moet nog behalsterd worden.Ga naar voetnoot22

[Dat is: hij moet, gelijk het veulen, het halster omhebben, opdat hij zich aan orde en tucht leere gewennen.]

Behelpen.

Behelp u, met hetgeen gij hebt.Ga naar voetnoot23

Behelp u met u zelven.Ga naar voetnoot24

Wij moeten ons behelpen, zoo wij best kunnen, niet, zoo wij willen.Ga naar voetnoot25

Behoeven.

Al wat men niet behoeft, dat is te duur gekocht.Ga naar voetnoot26

Die aan een ander wat geeft, behoeft zijns.

[Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord hulp aldus: Die den ander wat geeft, behoeft zijne hulp.]

Die ze minst behoeft, is er best aan.Ga naar voetnoot27

[Hij heeft de meeste rust, die zich zelven kan helpen, en niet van anderen behoeft af te hangen. Er is hier sprake van dienstboden.]

Hij behoefde wel iemand, die hem troostte.Ga naar voetnoot28

Behooren.

Het is, zoo als het is, maar niet, zoo als het behoort.Ga naar voetnoot29

[pagina 7]
[p. 7]

Het staat te verdienen, wat verdiend behoort te zijn.Ga naar voetnoot1

[Men zegt dit van luiaards en ledigloopers, die den schijn aannemen, alsof zij wonder wat uitvoeren.]

Men behoort voor een ander als voor zich zelven te zijn.Ga naar voetnoot2

Behouden.

Behoud dat zelf.Ga naar voetnoot3

Hij is behouden.

Ik behoud, wat ik heb: het krijgen is moeijelijk.

[Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord kunst aldus: Ik houd, wat ik heb: krijgen is de kunst.]

Niet te veel betrouwen, Heeft er veel behouën.Ga naar voetnoot4

Beiden.

Beiden is dikwijls onprofijtelijk.Ga naar voetnoot5

Beter vroeg geworpen dan te laat gebeid.Ga naar voetnoot6

[Dat wil zeggen: liever de hand vroeg aan 't werk geslagen, dan te beiden, dat is: te vertoeven of te wachten, tot het te laat is. Daar v. hall zegt, dat dit spreekwoord ‘door de kooplieden, zeevarenden en visschers en de kustbewoners der Nederlandsche gewesten nog dagelijks gebezigd en alom verstaan wordt,’ gis ik, dat men hier aan het tijdig uitwerpen van het anker te denken hebbe; ofschoon hij mede zegt, dat het spreekwoord ‘tot het regt kan worden gebragt.’]

Het verdriet iemand zeer, als hij lang beiden moet.Ga naar voetnoot7

Hij beidt lang, die niet komt.Ga naar voetnoot8

Bekakken.

Hij meende te vijsten, en hij bekakte zich.Ga naar voetnoot9

[‘Hoewel dit spreekwoord,’ zegt tuinman, ‘van den besten geur niet is, hebben veele dat in den mond, om uit te drukken, dat ymand in zyne meining gefeilt heeft.’]

Bekennen.

Wie bekent, heeft half geboet.Ga naar voetnoot10

Bekijken.

Van voren bezien en van achteren bekeken, is het toch mis.

Beklagen.

Beter benijd dan beklaagd.

[Op het woord god komt deze spreekwijze reeds als deel voor van het spreekwoord: Zoo als het God behaagt: Beter benijd dan beklaagd.]

Beklemmen.

Te ruim maakt beklemd.Ga naar voetnoot11

[Men past dit toe op slenteraars, die met hunnen ledigen tijd geen' weg weten.]

Beklijven.

Blijven Doet beklijven.Ga naar voetnoot12 (Zie de Bijlage.)

Die niet en blijft, Ook niet beklijft.Ga naar voetnoot13

Beknikkeren.

Hij heeft het beknikkerd.

Bekomen.

Het zal hem kwalijk (of: niet wel) bekomen.Ga naar voetnoot14

[Men zegt, in denzelfden zin, van iemand, die de wrange vruchten van zijnen arbeid plukt: Het zal hem zuur (of: bitter) opbreken.]

Vóór gedaan en na berouwd, is menigeen kwalijk bekomen.Ga naar voetnoot15

Bekoopen.

Na lang loopen, Moet men 't toch bekoopen.Ga naar voetnoot16

Bekoren.

Zoo gij iets vindt, laat u dat niet bekoren; Maar geef het weêr aan hem, die 't heeft verloren.Ga naar voetnoot17

Bekuipen.

Hij zal het bekuipen.Ga naar voetnoot18

Belanden.

Waar zal hij ten laatste nog belanden?Ga naar voetnoot19

Belasten.

Aan veel belast, wordt 't minst gedaan; Want de een laat 't op den ander staan.Ga naar voetnoot20

Beleggen.

Houd vast en beleg.Ga naar voetnoot21

Niet veel zeggen; Maar houden en beleggen.Ga naar voetnoot22

Beletten.

Belet, Wat u ontzet.Ga naar voetnoot23

Beliegen.

Die hem prijst, beliegt hem leelijk.Ga naar voetnoot24

Believen.

Wat het ons alzoo belieft.Ga naar voetnoot25

Bellen.

Klop of bel, eer gij binnentreedt.Ga naar voetnoot26

Beloonen.

Die al zittende werkt, wordt al steunende beloond.

Die kampt, wordt niet terstond gekroond; Maar kampt hij regt, hij wordt beloond.

Voor wel gedaan, kwalijk beloond.Ga naar voetnoot27

Wieden en delven Beloont zich zelven.Ga naar voetnoot28

Beloopen.

Daar men naar tracht, dat moet men beloopen.Ga naar voetnoot29

Dat men beloopt, mag men dat bezitten?Ga naar voetnoot30

Beloven.

Dat ik u beloof, zal ik houden.Ga naar voetnoot31

De een geeft, en de ander belooft.Ga naar voetnoot32

Hij belooft veel, maar houdt weinig.Ga naar voetnoot33

Beluijen.

Ik zal hem nog wel beluijen.

Bemantelen.

Hij bemantelt het.Ga naar voetnoot34

Beminnen.

Bemin zoowel vóór als achter.Ga naar voetnoot35

Beter bemind dan gevreesd.Ga naar voetnoot36

[pagina 8]
[p. 8]

Die om weinig haat, heeft nooit veel bemind.Ga naar voetnoot1

Die wel wil zijn bemind, Laat het al, gelijk hij 't vindt.

[Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord ding aldus: Die wil wezen wel bemind, Laat een ding, gelijk hij 't vindt (of: Brengt de dingen, waar hij ze vindt).]

Die zeer bemint, spade vergeet.Ga naar voetnoot2

Het is al goed, Wat hij doet, Dien men bemint; Het is al kwaad, Dien men haat, Wat hij begint. (Zie beginnen.)

Het is al te veel bemind, als men daarvan sterft.Ga naar voetnoot3

Schenden of beminnen scheelt veel.Ga naar voetnoot4

Bemoeijen.

Die weleer heeft leeren roeijen, Laat dien zich met varen moeijen.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.)

Laat hem bakken en brouwen; bemoei u niet met hem. (Zie bakken.)

Zoo elk zich met het zijne bemoeide, zoude het goed zijn.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.)

Benadeelen.

Hij benadeelt wel, die niet zou kunnen helpen.Ga naar voetnoot7

Benemen.

Het hollen is hem al benomen.Ga naar voetnoot8

Benijden.

Beter benijd dan beklaagd. (Zie beklagen.)

Die mij benijden En niet geven, Moeten mij lijden En laten leven.Ga naar voetnoot9

Dien het welgaat, die wordt benijd.Ga naar voetnoot10

Die wel gedijt, Die wordt benijd.Ga naar voetnoot11

Het is beter, benijd te worden dan te benijden.Ga naar voetnoot12

Men kan niet welvaren, zonder benijd te worden.Ga naar voetnoot13

Niet hebben doet benijden.Ga naar voetnoot14

Beproeven.

Wie kan het weten, voor hij het beproefd heeft!Ga naar voetnoot15

Beraden.

Eerst beraân, Dan bestaan.Ga naar voetnoot16

Beraken.

Gij moogt het niet beraken.Ga naar voetnoot17 (Zie de Bijlage.)

[Gij begint eene zaak, die gij niet ten einde zult brengen.]

Beregenen.

Het beregent den een en bedruipt den ander. (Zie bedruipen.)

Beregten.

Hij zal wel een ander beregten.Ga naar voetnoot18

Bergen.

Hij is geborgen.

Berispen.

Het valt ligter (of: is eerder) te berispen dan te verbeteren.Ga naar voetnoot19

Berouwen.

Beter verkocht en berouwen, dan gehouden en berouwen.Ga naar voetnoot20 (Zie de Bijlage.)

Haast getrouwd, Lang berouwd.Ga naar voetnoot21 (Zie de Bijlage.)

Men doet haast (of: Het is haast gedaan), wat lang berouwt.Ga naar voetnoot22

Veel betrouwd, Ligt berouwd.Ga naar voetnoot23

Vóór gedaan en na berouwd, is menigeen kwalijk bekomen. (Zie bekomen.)

Vroeg getrouwd, Vroeg berouwd.Ga naar voetnoot24 (Zie de Bijlage.)

Weldoen berouwde nooit.Ga naar voetnoot25

Zwijgen heeft nooit iemand berouwd.Ga naar voetnoot26

Beschamen.

Die hooger klimmen wil, dan hem betaamt, Wordt eindelijk door een elk beschaamd.Ga naar voetnoot27

Beschansen.

Wij lagen wel beschanst.Ga naar voetnoot28

Beschieten.

Dat beschiet niet veel.Ga naar voetnoot29

De een beschiet, Maar de aâr geniet.Ga naar voetnoot30

[De een bereikt het doel, en komt met moeite zoo ver, dat hij eene zaak verkrijgt, terwijl de ander er het genot van heeft.]

Beschijten.

Beter een ander bespogen dan zelf bescheten.Ga naar voetnoot31

Die ze beschijten, hebben zooveel, als die ze schoonmaken.Ga naar voetnoot32

Hij is bescheten uitgekomen.Ga naar voetnoot33

Beschikken.

Beschikken gaat voor bedenken. (Zie bedenken.)

Het is een ander toegedacht, en mij beschikt.Ga naar voetnoot34

Het was mij beschikt, al krijgt het een ander.Ga naar voetnoot35

Beschouwen.

Het is alles heel goed; maar men moet het niet van achteren beschouwen.

Beschuldigen.

Beschuldigen doet vrijgen.Ga naar voetnoot36

Die zich verontschuldigt, beschuldigt zich.Ga naar voetnoot37

Beschutten.

Die planten wil, moet beschutten.Ga naar voetnoot38 (Zie de Bijlage.)

Hij doet veel, maar luttel beschut hij.Ga naar voetnoot39

Beslabben.

Gij zult u daaraan niet beslabben.Ga naar voetnoot40

Hij heeft zich zelven beslabd.Ga naar voetnoot41

Beslapen.

Ik zal er mij eens op beslapen.Ga naar voetnoot42 (Zie de Bijlage.)

[pagina 9]
[p. 9]

[Dat wil zeggen: alvorens ik tot de zaak besluit, zal ik mij rijpelijk daarop bedenken. Zoo deed ook frederik hendrik, gelijk blijkt uit het spreekwoord: Hij zal er zich met Frederik Hendrik een nachtje op beslapen.]

Wil u hier niet op beslapen.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.)

[Dat is: hier geldt het eene zaak, die geen uitstel kan lijden; maar waar door eene dadelijke handeling alleen eene goede uitkomst te verkrijgen is.]

Besmetten.

Daar men bijzit, wordt men mede besmet.Ga naar voetnoot2

Daar men mede omgaat, wordt men mede besmet.

Besnappen.

Hij mag het al besnappen, dat daar is.Ga naar voetnoot3

Bespugen.

Beter een ander bespogen dan zelf bescheten. (Zie beschijten.)

Bestaan.

Eerst beraân, Dan bestaan. (Zie beraden.)

Wat heerlijks bestaan, Is veel gedaan.Ga naar voetnoot4

Wel bestaan, Half gedaan.Ga naar voetnoot5

Besteden.

Het is aan hem besteed.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.)

Besterven.

Hij is mooi bestorven.Ga naar voetnoot7

[Dat is: hij heeft eene rijke erfenis nagelaten. Dr. j.h. halbertsma zegt in de Gids van Febr. 1856: ‘Er wordt hier gespeeld met den dubbelen zin der spreekwijze. In sommige lijken misvormen zich de gelaatstrekken schier onherkenbaar voor de naastbestaanden; deze dooden zijn leelijk bestorven; anderen, kalm en geheel onveranderd, vertoonen zich in de kist even natuurlijk, of zij er liggen te slapen; deze dooden zijn mooi bestorven. De doode echter, die zijne erven een paar tonnetjes nalaat, is altijd mooi bestorven, al had zijn gelaat de gelijkenis van den levendigen satan in de doodkist aangenomen.’]

Bestevenen.

Men kan niet altijd bezeilen, hetgeen men bestevende.Ga naar voetnoot8

Wat men bestevent, mag men bezeilen.Ga naar voetnoot9

[‘Daer de voor-steven na toestreckt, als het schip met uitgespannen zeilen vlot is,’ zegt witsen, ‘daer kan men met de zelfde wint na toe zeilen; te verstaan by goet weer en geen groote zee.’ Het spreekwoord geeft dus te kennen, dat men zijn oogmerk bereikt, en niet, zoo als v. eijk wil, dat ‘men zoekt te verkrijgen, wat men bedoelt.’ Ondertusschen toont de voorwaarde, door witsen gesteld, dat men niet altijd bezeilen kan, hetgeen men bestevende, dat is: de zaken komen niet altijd zoo uit, gelijk men die had berekend; daar de bijomstandigheden daarin grootelijks kunnen tegenwerken.]

Bestieren.

Die anderen meent te bedriegen, bestiere eerst zich zelven. (Zie bedriegen.)

Bestuiven.

Hij is mooi bestoven!Ga naar voetnoot10

[‘Om dit wel te verstaan,’ zegt v. eijk, ‘moet men zich een vaartuig voorstellen, dat in een' holle zee of op een' onstuimige rivier zwaar zeilt, zoo dat het water over het dek stuift, en al, wat zich daarop bevindt, door en door nat maakt. Oogenblikkelijk vindt men er dan het beeld van een' beschonken man in.’ Het ligt evenwel nog niet zoo geheel voor de hand, om, met v. eijk, het genoemde beeld te vinden. Als men 't er niet zoo parforce in zoeken wil, komt men al ligt langs eenvoudiger weg tot het doel. De drinkebroêrs nemen het althans zoo hoog niet op, als zij hun verlangen naar den sterken drank aldus te kennen geven: Laat het komen, al was het zoo digt als stofregen.]

Betalen.

Als het lang geborgd is, moet het ten laatste betaald worden (of: Die borgt, moet ook betalen).Ga naar voetnoot11

Betaal, en gij zult weten, wat gij hebt.Ga naar voetnoot12

Die niet te betalen is, regt fatsoenlijk.

Die noode trekt, betaalt wel.Ga naar voetnoot13

Die wat geeft, wil betalen.Ga naar voetnoot14

Die wel betaalt, mag weder borgen.Ga naar voetnoot15

Eens betaalt het al.Ga naar voetnoot16

Greppen en delven Betaalt zich zelven.Ga naar voetnoot17 (Zie de Bijlage.)

Het eene halen, Het andere betalen.

Het is al betaald, dat daaraan is.Ga naar voetnoot18

Het is al eens, waar men 't krijgt, als 't betaald wordt.Ga naar voetnoot19

[Men legt dit spreekwoord aan hem in den mond, die er weinig om geeft, hoe hij aan geld komt.]

Het is ligter te koopen dan te betalen.Ga naar voetnoot20

Het is net afgerekend en wel betaald. (Zie afrekenen.)

Het zal hem nog eenmaal betaald worden.Ga naar voetnoot21

Hij heeft betaald, wat hij schuldig was.Ga naar voetnoot22

Hij is ruim van halen, Maar slecht van betalen.

[Dit halen ziet op de winkelwaren. Als soortgelijke klanten, als hier bedoeld worden, de gewoonte hebben, om hunne vorige schuld eerst af te doen, maar tevens weder nieuwe schuld maken, zegt men: Het eene halen, Het andere betalen.]

Hij leent van den een, om den ander te betalen.Ga naar voetnoot23

Ik zal het hem wel betaald zetten.Ga naar voetnoot24

[pagina 10]
[p. 10]

Misrekenen is geen betalen.Ga naar voetnoot1

[Dat wil zeggen: de zaak komt al heel gek uit. Men bezigt het van iemand, die hoog van zich zelven opgeeft, en daardoor groote verwachtingen doet ontstaan, terwijl het op niets uitloopt. Tuinman zegt: ‘'t Word echter dikwyls voor goede betaling aangerekent door eene Blankenbergsche rekening, aan die den regel Falsi en de Kasserekening in 't gebroken niet verstaan.’]

Naauw te dingen, en wel te betalen, dat is niemand verboden (dat kan wel, of: dat schikt wel, ook: dat is goed).Ga naar voetnoot2

Wat men heeft afgedongen, heeft men 't eerst betaald. (Zie afdingen.)

Zoet gedronken, zuur betaald.Ga naar voetnoot3

[Dat wil zeggen: de zonde is zoet; maar derzelver gevolgen zijn zuur.]

Betamen.

Die hooger klimmen wil, dan hem betaamt, Wordt eindelijk door een elk beschaamd. (Zie beschamen.)

Die hooger klimt, dan hem betaamt, Valt lager, dan hij had geraamd.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.)

Die meer begeert, dan hem betaamt, Mist dikwijls, wat hij had geraamd. (Zie begeeren.)

Beteren.

Als het op zijn ergst is, zal het beteren.Ga naar voetnoot5

Die misdaan heeft, moet zich beteren.Ga naar voetnoot6

Het moet eerst erger worden, zal het beteren.

Het zal wel beteren, als het overgaat.

In het sterven zal het wel beteren.Ga naar voetnoot7

Kwalijk leeft hij, die zich niet betert.Ga naar voetnoot8

Met slapen zal het wel beteren.Ga naar voetnoot9

Weinig gezegd is haast gebeterd.Ga naar voetnoot10

Betrappen.

Eéns betrapt, negen- (of: tien-) maal gedaan.Ga naar voetnoot11 (Zie de Bijlage.)

Betrouwen.

Betrouw niet, dat al hurkende pist.Ga naar voetnoot12

Betrouw u niet aan dengenen, dien gij kwaad gedaan hebt.Ga naar voetnoot13

Niemand wordt bedrogen, dan die betrouwt. (Zie bedriegen.)

Niet te veel betrouwen, Heeft er veel behouën. (Zie behouden.)

Te veel betrouwen, heeft het naloopen.Ga naar voetnoot14

Veel betrouwd, Ligt berouwd. (Zie berouwen.)

Bevallen.

Het beviel mij daar niet; daarom draaide ik er mij spoedig weder uit.Ga naar voetnoot15

Het moet hem daar zeker goed bevallen, hij blijft zoo lang uit.Ga naar voetnoot16

Wie kan aan allen Altijd bevallen.Ga naar voetnoot17

Bevelen.

Die moet leeren bevelen, moet eerst leeren gehoorzamen.

Gij hebt veel te bezorgen, maar weinig is u bevolen.Ga naar voetnoot18

Heel, en beveel, niemand te heelen.Ga naar voetnoot19

Ik heb vergeten, dat ik u niet beval, dat gij spoedig zoudt terugkomen.Ga naar voetnoot20

Revinden.

Hij is gewogen, maar te ligt bevonden.Ga naar voetnoot21

[Dit spreekwoord is genomen uit Dan. v: 27.]

Bewaren.

Dat is er een, die het zwijgen bewaart.Ga naar voetnoot22

Het is kwaad bewaren, daar velen op uit zijn.Ga naar voetnoot23

Het is kwaad bewaren, dat zich zelven niet bewaren wil.Ga naar voetnoot24

Hij is voor het stutten bewaard.

[Hij is rijk genoeg, en behoeft geene ondersteuning.]

Men kan hem niet te wel bewaren.Ga naar voetnoot25

Men moet iets niet te lang sparen, noch te wel bewaren.Ga naar voetnoot26

Bewegen.

Stil staan beweegt.Ga naar voetnoot27

Bewijzen.

Die te veel bewijst, bewijst niets.

Die zegt, moet bewijzen.Ga naar voetnoot28

Wat men niet bewijzen kan, daar mag men wel van zwijgen.Ga naar voetnoot29

Bewimpelen.

Hij bewimpelt het.Ga naar voetnoot30

[Een wimpel is eene lange, smalle strook vlaggedoek, veelal in twee punten uitloopende; bewimpelen beteekent dus: met wimpels versieren, omhangen, bedekken, dat te scheep bij feestelijke gelegenheden wordt gedaan. In overdragtelijken zin wil bewimpelen niets anders dan bedekken of verbloemen zeggen, ofschoon het vroeger meermalen in den eigentlijken zin van omwinden of omsluijeren gebezigd werd.]

Hij komt er onbewimpeld voor uit.Ga naar voetnoot31

[Dat wil zeggen: hij draagt de zaak voor, zoo als ze heeft plaats gehad, zonder iets te verbergen. Onbewimpeld wil oorspronkelijk niet anders zeggen dan ongesluijerd. Men zegt in gelijken zin: Hij spreekt onbewimpeld, en in beide gevallen wil men niet anders te kennen geven dan: Hij windt er geene doekjes om.]

Hij spreekt onbewimpeld.

Bezeeren.

Veel kraauwen zeert, Veel spreken deert.Ga naar voetnoot32 (Zie de Bijlage.)

Bezeilen.

Hij heeft het bezeild.Ga naar voetnoot33

Men kan niet altijd bezeilen, hetgeen men bestevende. (Zie bestevenen.)

Wat men bestevent, mag men bezeilen. (Zie bestevenen.)

[pagina 11]
[p. 11]

Bezien.

Bezie eerst u zelven.Ga naar voetnoot1

Dat zal te bezien staan.Ga naar voetnoot2

Die het niet gelooven wil, moet het bezien.Ga naar voetnoot3

Of men het van voren of van achteren beziet, het blijft toch hetzelfde.

Onbezien, het zal u rouwen.

[Op het woord handel komt deze spreekwijze reeds als deel voor van het spreekwoord: Koop onbezien, het zal u rouwen, En meest in handel met de vrouwen.]

Van voren bezien en van achteren bekeken, is het toch mis. (Zie bekijken.)

Bezigen.

Beter kwalijk getrouwd dan wel gebezigd.

Bezinnen.

Kent en bezint, Eer dat gij mint.Ga naar voetnoot4

Bezitten.

Dat men beloopt, mag men dat bezitten? (Zie beloopen.)

Hij bezit niet meer, dan hij om en aan heeft.

Niemand zonder dat, Dan die 't al bezat.Ga naar voetnoot5

[Geen mensch is zonder gebreken; God alleen is volmaakt.]

Bezoeken.

Bezoeken is 't naauwst.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.)

Bezoeten.

Dat gij bezoet, heeft een ander bezuurd.Ga naar voetnoot7

Die wil bezoeten, moet bezuren.Ga naar voetnoot8

Wat men niet bezuurt, bezoet men niet.Ga naar voetnoot9

Bezorgen.

Gij hebt veel te bezorgen, maar weinig is u bevolen. (Zie bevelen.)

Gij hebt veel te bezorgen, maar weinig uit te regten.Ga naar voetnoot10

Hij is bezorgd.

[Men zegt dit zoowel van den bezitter van aardsche goederen, als van hem, die zich vol gedronken heeft.]

Men kan het kwalijk al bezorgen.Ga naar voetnoot11

Bezuren.

Dat gij bezoet, heeft een ander bezuurd. (Zie bezoeten.)

Die wil bezoeten, moet bezuren. (Zie bezoeten.)

Hij zal het moeten bezuren.Ga naar voetnoot12

Wat men niet bezuurt, bezoet men niet. (Zie bezoeten.)

Bezweren.

Hoe vaster bezworen, hoe eerder gebroken.Ga naar voetnoot13

Bidden.

Bedrukt gezien, is half (of: haast genoeg) gebeden.Ga naar voetnoot14 (Zie de Bijlage.)

Bidden en koopen.Ga naar voetnoot15

Bid en werk.Ga naar voetnoot16

Daar valt niets aan te doen, dan hard voor te bidden.

Dat heeft hij met bidden niet gekregen.

Dat met bidden verkregen wordt, is duur gekocht.Ga naar voetnoot17

Die bidt, dat niet te geven is, ontzegt zich zelven.Ga naar voetnoot18

Die redelijk bidt, behoort niet ontzegd te zijn.Ga naar voetnoot19

Goed gebeden is half gearbeid. (Zie arbeiden.)

Hij laat er zich niet tweemaal om bidden.

Hij wil erom gebeden wezen.Ga naar voetnoot20

Zie, waak en bid.Ga naar voetnoot21

Biechten.

Kwalijk gebiecht, kwalijk geabsolveerd. (Zie absolveren.)

Bieden.

Als men ervoor staat, moet men waar bieden.

Hij biedt spot.Ga naar voetnoot22

Ik bied u meer dan vol.Ga naar voetnoot23

Bijboeten.

Er moet bijgeboet worden.Ga naar voetnoot24

[Dat is: er moeten nieuwe bijdragen voor deze of gene zaak of inrigting gedaan worden, om haar in stand te houden. v. Eijk zegt, dat deze spreekwijze ‘afkomstig is van het herstellen, digten en aanvullen der verscheurde en onbruikbaar gewordene netten.’ Het is ligt mogelijk, ofschoon het even zoowel zijn kan, dat men hier aan doode planten te denken hebbe, waarvoor andere in de plaats gezet worden, mede bijboeten genoemd.]

Bijbrengen.

Daar schuilde niet: ik was bijgebragt.Ga naar voetnoot25

[Dit spreekwoord legt men den persoon in den mond, die in zijne hoop bedrogen wordt: groote dingen verwachtende, en slechts beuzelingen vindende.]

Dat is nog bij te brengen.Ga naar voetnoot26

Die veel heeft, kan meer verliezen, dan die niet bij kan brengen.Ga naar voetnoot27

Die wat bijbrengt, mag meê spelen.Ga naar voetnoot28

Het brengt niet bij.Ga naar voetnoot29

Men moet alles bijbrengen, waardoor men zich lief kan maken.Ga naar voetnoot30

Bijdraaijen.

Hij draait bij.Ga naar voetnoot31

[Bijdraaijen heet te scheep: onder den wind draaijen, met een marszeil vol en een tegen, ten einde een schip te doen stil liggen. Men past deze spreekwijze toe op den persoon, die niet meer in zijne meening blijft volharden, maar zich bij die van partij voegt.]

Bijkomen.

Waar afgaat en niet bijkomt, dat mindert. (Zie afgaan.)

[pagina 12]
[p. 12]

Bijleggen.

Wij zullen moeten bijleggen.Ga naar voetnoot1

[Men spreekt te scheep van bijleggen, als de wind zeer hard waait en tegen is. Om dan te zorgen, dat het tuig niet van boven neder of het schip uit elkander gewerkt wordt, houdt men, onder klein zeil met digt gereefde zeilen en aangebraste ra's, het schip zoo na mogelijk aan den wind. Dit heet bijleggen. Wanneer het schraal omkomt, en men zich dus met eene kleine portie eten dient te vergenoegen, dan zegt de een tegen den ander: Wij zullen moeten bijleggen. Zoo verstaan het ook winschooten en tuinman. v. Eijk houdt bijdraaijen en bijleggen voor synoniem, en wil daarom de spreekwijzen dezer beide woorden, doch voorzeker met weinig redelijken grond, op dezelfde wijze verklaard hebben.]

Bijlichten.

Ik zal u bijlichten.Ga naar voetnoot2

Licht eens bij, dan kan men zien, wat het worden moet.

[Men zegt dit van den vlasbaard.]

Licht hem eens bij, om te kunnen zien, wat hij zeggen wil.

Bijloeven.

Hij loeft scherp bij.Ga naar voetnoot3

Bijslapen.

Dat zij mij een bijslapen schuldig ware, ik wilde het haar wel kwijtschelden.Ga naar voetnoot4

Die niet bijslapen kan, moet zich laten scheren.

Bijspelen.

Hij speelt links bij.Ga naar voetnoot5

[Al wat niet op de regte wijze geschiedt, heet averegts of links; daarom zegt men van iemand, die in zijne affaire allerlei dwaze stappen doet, door verkeerde inkoopen, schadelijke verbindtenissen en wat dies meer zij: Hij speelt links bij.]

Hij speelt ook niet slim bij.Ga naar voetnoot6

Bijspijkeren.

Dat spijkert weêr wat bij.

Bijstaan.

Hij moet hebben, wat er bijstaat.Ga naar voetnoot7

Hij wordt verkocht, daar hij bijstaat.Ga naar voetnoot8

Laat bijstaan.Ga naar voetnoot9

Van het bijstaan krijgt men ligtelijk wat mede.Ga naar voetnoot10

[Door zich in den twist der strijders te mengen, blijft men zelf niet ongedeerd.]

Bijten.

Al is men gebeten, Men is niet gegeten.Ga naar voetnoot11

[Al is het op het uiterste gekomen, moet men daarom den moed nog niet opgeven; immers kan de kans spoedig keeren, en ligt, dat het nog eens beter worde. Te regt zegt dus het spreekwoord: Die onderligt, kan wel eens bovenkomen.]

Als men slaapt, bijt men niemand.

Het keft wel, maar bijt niet.

Hij bijt, aleer hij nog geslagen wordt.Ga naar voetnoot12

Hij heeft te bijten noch te breken.Ga naar voetnoot13

Hij komt er met krabben en bijten.Ga naar voetnoot14 (Zie de Bijlage.)

[Men zegt dit, als iemand ja vorderingen in de eene of andere zaak maakt, maar deze zoo gebrekkig zijn, dat ze dien naam niet verdienen.]

Hij wil daar niet aan bijten.Ga naar voetnoot15

Hij zou kussende bijten.Ga naar voetnoot16

[Dit is het beeld van menschen, die handelen als joab en judas.]

Iemand eruit bijten.Ga naar voetnoot17

Leelijk zien bijt niet.Ga naar voetnoot18

Of 't walgt, of 't bijt.Ga naar voetnoot19

[Er is hier sprake van de pluimstrijkerij.]

Op iemand gebeten zijn.Ga naar voetnoot20

Wat niet bijt, geneest ook niet.

Wijd gapen bijt niet; Fel blazen smijt niet.Ga naar voetnoot21

Bijzen.

Hij gaat bijzen.Ga naar voetnoot22

[Bijzen, biezen of bissen, voor het togtig zijn van koeijen gebruikelijk, beteekent eigentlijk: een blazend geluid geven; daarom zegt men van iemand, die zich uit de voeten maakt, als blaasde hij den aftogt, en bestaat er geene kans, dat hij immer zal terugkomen: Hij gaat bijzen.]

Bijzetten.

Die winnen (spelen, dobbelen, troeven, wedden, of: minnen) wil, moet bijzetten.Ga naar voetnoot23

Hij heeft niet meer, om bij te zetten.Ga naar voetnoot24

Bijzitten.

Daar men bijzit, wordt men mede besmet. (Zie besmetten.)

Daar men bijzit, wordt men mede gerekend.Ga naar voetnoot25

Bikken.

Daar is niet te bikken.Ga naar voetnoot26

Binnentreden.

Klop of bel, eer gij binnentreedt. (Zie bellen.)

Bladeren.

Hij zal er nog al wat van bladeren.

[Dat wil zeggen: hij zal er nog al vrij wat voordeel van weten af te halen.]

Blameren.

Die een ander blameert, condemneert zich zelven.Ga naar voetnoot27

Niemand genoemd, niemand geblameerd.Ga naar voetnoot28 (Zie de Bijlage.)

Blaten.

Daar valt niet tegen te blaten.

[pagina 13]
[p. 13]

Blazen.

Het is toeten en blazen.

[Dat is: niet dan praats maken.]

Het zal wel koelen zonder blazen.Ga naar voetnoot1

[Men zegt dit van malle liefdedrift en andere dwaze bejagingen.]

Hij is geblazen.

[Hij is dood.]

Hij kan poffen en blazen.Ga naar voetnoot2

[Dat is: hij kan van alles. Die blaast, brengt een geluid voort, dat met het woord pof overeenkomt, en die in het dammen blaast, zegt pof.]

Hij weet van toeten noch blazen.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.)

[Dat wil zeggen: hij is een mensch, die tot niets bruikbaar is. Tuinman zegt: ‘Het toeten op hoornen, en blaazen op trompetten dient, om eenig teken te geven. Onwetende verstaan dat niet.’]

Hij wil te gelijk slorpen en blazen.Ga naar voetnoot4

Ik heb wel hooren pogchen en blazen.Ga naar voetnoot5

Kan je dammen, dan kan je ook blazen.

Slorpen en blazen komt niet overeen.Ga naar voetnoot6

Toeten is zoo goed als blazen.

Wat u niet brandt, blaas dat niet.

[Dat wil zeggen: maak geen' nutteloozen omslag of ongegronde aanmerkingen. Het spreekwoord is van heete spijs of drank afgeleid.]

Wijd gapen bijt niet; Fel blazen smijt niet. (Zie bijten.)

Blijken.

Laat het hier eens blijken, wat gij kunt.Ga naar voetnoot7

Laat 't hier blijken, Eer ze ons ontwijken.Ga naar voetnoot8

Blijven.

Als het al geloopen is, moet men stil blijven.Ga naar voetnoot9

[Dit ziet, zegt v. alkemade, ‘opde sterffelijkheijd.’]

Als men niemand roert, zal men ongeroerd blijven.Ga naar voetnoot10

Blijven Doet beklijven. (Zie beklijven.)

Daar men 't goed heeft, moet men blijven.

Dat niet zijn mag, moet blijven.Ga naar voetnoot11

Die gaarne blijft, is ligt te trekken.Ga naar voetnoot12

Die niet en blijft, Ook niet beklijft. (Zie beklijven.)

Elk blijv' bij 't zijn, Om wel te zijn.

Hier gezegd en hier gebleven.Ga naar voetnoot13

Hij moet er blijven.Ga naar voetnoot14

Ik ben hem niets schuldig gebleven.Ga naar voetnoot15

Laat hem blijven: hij wil niet volgen.Ga naar voetnoot16

Laat het bij u blijven.Ga naar voetnoot17

Laat het onder u niet blijven.Ga naar voetnoot18

[Toon u erkentelijk.]

Of men het van voren of van achteren beziet, het blijft toch hetzelfde. (Zie bezien.)

Onder ons gezegd en gebleven.

Wat er verboden wordt, kakken en trouwen blijft altijd geoorloofd.

Wat te hoog of te vast of te diep is, dat moet men laten blijven.Ga naar voetnoot19

Wij hebben het zoo gevonden, wij moeten het ook zoo laten blijven.Ga naar voetnoot20

Wij willen het er maar bij laten blijven.Ga naar voetnoot21

Blikken.

Hij weet van blikken noch blozen.Ga naar voetnoot22

[Blikken is verbleeken, dat is: bleek worden, en blozen is een' blos krijgen, dat is: rood worden. Ontroering doet bleek worden, en schaamte maakt rood. Hij weet van blikken noch blozen, zegt dus: hij is in de ondeugd zoo geoefend, dat hij erdoor verhard is, en daarom draagt hij de gewone kenteekenen, aan het kwaaddoen verbonden, niet meer in het aangezigt.]

Blinken.

Die heeft, wat er blinkt (of: klinkt), Krijgt, wat er springt.Ga naar voetnoot23

[Die blinkend of klinkend geld heeft, kan alles krijgen, wat hij verlangt.]

Wat blinkt, Dat wringt.Ga naar voetnoot24

Bloeden.

Dat zal wel dood bloeden.Ga naar voetnoot25

[Dat wil zeggen: die zaak zal uit zich zelve wel ten einde komen en te niet gaan. Wien het bloed uit de aderen vloeit, die neemt in krachten meer en meer af, en sterft.]

Hij zal ervoor moeten bloeden.Ga naar voetnoot26

[Dat is eigentlijk: hem staat straf te wachten, en wel door roede of zwaard. Men past het evenwel meesttijds alleen toe op het betalen van zware geldelijke offers.]

Bloeijen.

Ik kan groeijen noch bloeijen, omdat gij mij zoo lastert.Ga naar voetnoot27

Blozen.

Hij weet van blikken noch blozen. (Zie blikken.)

Blusschen.

Dat u niet brandt, blusch dat niet.Ga naar voetnoot28

Boegseren.

Hij is erbinnen geboegseerd.Ga naar voetnoot29

[Hij is er half dronken binnengekomen. Boegseren is door middel van de boot van plaats veranderen; en dat gaat een weinig schuins.]

Boeten.

Wat men zelf doet, Wat men zelf boet.Ga naar voetnoot30

Wie bekent, heeft half geboet. (Zie bekennen.)

Wie misdoet, Die boet.Ga naar voetnoot31

Boffen.

Hij is weêr aan 't boffen.

[pagina 14]
[p. 14]

[Dat wil zeggen: hij heeft weêr een voordeel behaald. Men zegt het van iemand, wien 't geluk altijd mede is.]

Bogchelen.

Het bogchelt mij niet (of: Wat kan 't mij bogchelen); ik doe het toch.

Bollen.

Dat bolt hem.Ga naar voetnoot1

Bommelen.

Hij moet bommelen.

[Dat is: vallen, in den zin van ten verderve komen.]

Boren.

Hij weet er wel doorheen te boren.

Zij zochten hem te boren.Ga naar voetnoot2

Borgen.

Als het lang geborgd is, moet het ten laatste betaald worden (of: Die borgt, moet ook betalen). (Zie betalen.)

Borgen Maakt (Geeft, of: Verwekt) zorgen.Ga naar voetnoot3

Die borgen wil, zal niet lang dingen.Ga naar voetnoot4

Die wel betaalt, mag weder borgen. (Zie betalen.)

Hij zal alles horgen en lortsen.Ga naar voetnoot5

[Dat is: hij koopt maar, alsof hij daartoe in staat was; maar de wijze hoe? is verre van eerlijk te zijn. Zie verder het spreekwoord: Sint Lors eene kaars ontsteken.]

Laat ze zorgen, Die ons borgen.Ga naar voetnoot6

Lang borgen is niet kwijtgescholden.

Lang borgen is nog geen schenken.

[De beide laatste spreekwoorden vindt men reeds op het woord schuld aldus: Met lang te borgen scheldt men de schuld niet kwijt.]

Tap ze, maar borg ze niet.Ga naar voetnoot7

Bouwen.

Daar is niet op te bouwen.Ga naar voetnoot8

Veel bouwen Doet rouwen.Ga naar voetnoot9

 

Goed gebouwd is beter dan slecht gemest.Ga naar voetnoot10

Hij bouwt achteruit.Ga naar voetnoot11

Bovenhouden.

Hij houdt het met pompen boven.Ga naar voetnoot12

Bovenkomen.

Die onderligt, kan wel eens bovenkomen.Ga naar voetnoot13

Braden.

Zij schaffen ons gezoden en gebraden.Ga naar voetnoot14

Branden.

Beter te trouwen dan te branden.

[Dit spreekwoord is genomen uit 1 Cor. vii: 9.]

Dat u niet brandt, blusch dat niet. (Zie blusschen.)

Die zelden uitgaat, wascht of brandt zich.

[Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord gatten (i. bl. lxvi) aldus: Die zelden uitgaat, die wascht het gat, of die brandt het.]

Eens gebrand, haast gevlamd.Ga naar voetnoot15

Het brandt er.Ga naar voetnoot16

Het is hangen en branden.

Hij heeft zich daar leelijk aan gebrand.Ga naar voetnoot17

Hij warmt zich te na, die zich brandt.

[Men zegt dit, wanneer iemand zich te groote gemeenschap met groote heeren heeft veroorloofd, en daardoor in ongenade is gevallen.]

Ik heb mij eens gebrand.Ga naar voetnoot18

[Dat is: ik heb daar ondervinding van. In gelijken zin zegt men: Ik heb mij daar eenmaal aan gestooten en Ik heb mij eens geklemd.]

Wat u niet brandt, blaas dat niet. (Zie blazen.)

Wat u niet brandt, dat koelt niet.Ga naar voetnoot19

Brandmerken.

Iemand brandmerken.Ga naar voetnoot20

Breijen.

Men moet praten en breijen te gelijk.Ga naar voetnoot21

Breken.

De een maakt, de ander breekt het.Ga naar voetnoot22

Het buigt wel, dat niet breekt.Ga naar voetnoot23

Het is beter buigen dan breken.Ga naar voetnoot24

Het moet buigen of breken.Ga naar voetnoot25

Hij heeft te bijten noch te breken. (Zie bijten.)

Hij heeft te eten noch te breken.

[Dat is: hij heeft volkomen gebrek. bilderdijk verklaart deze spreekwijze, in zijne Aant. op c. huygens' Koren-bloemen, vi. bl. 258. ‘'t Eerste,’ zegt hij, ‘ziet op de schotelspijs, 't laatste op het brood, als hetgeen in overouden tijd niet gesneden, maar doorgebroken werd,’ Hij heeft te bijten noch te breken, wil volmaakt hetzelfde zeggen.]

Hij houdt nog iets over voor het breken.

Hoe vaster bezworen, hoe eerder gebroken. (Zie bezweren.)

Met scheuren en breken komen wij er.

Speel daarmede, maar breek het niet.Ga naar voetnoot26

[Dat is, met een ander spreekwoord: Men moet jokken zonder zeer doen.]

Zij hebben gebroken.Ga naar voetnoot27

Brengen.

Het is haal op en breng meer.Ga naar voetnoot28 (Zie de Bijlage.)

Hij brengt, daar 't niet noodig is.Ga naar voetnoot29

Hij heeft het met strijken en flikflooijen al ver gebragt.

Niemand komt in lijden, of hij brengt er zich zelven in.

Op alle lijden brengen.Ga naar voetnoot30

[pagina 15]
[p. 15]

Broeijen.

Het broeit vroeg, dat netelen zal.

[In de jeugd wordt de grond voor het volgende leven gelegd.]

Brokken.

Brok niet meer, dan gij eten wilt.Ga naar voetnoot1

Gij hebt het erin gebrokt, en zult het ook zelf eten.Ga naar voetnoot2

Ik heb het gebrokt, En een ander geschokt.Ga naar voetnoot3

[De zin van dit spreekwoord is: een ander heeft zijn voordeel gehad aan mijn verlies. Schokken is zooveel als tassen, ophoopen. In denzelfden zin bezigt men het spreekwoord: Ik heb het varken gemest, en hij is met het spek onder het bed.]

Zij koken en brokken, gelijk zij het eten willen.Ga naar voetnoot4

Brommen.

Hij zit te brommen.

[Men zegt dit van hem, die op de eene of andere wijze van zijne vrijheid is beroofd.]

Brouwen.

Daar wordt wat gebrouwen.Ga naar voetnoot5

Hij heeft het hem gebrouwen.

Laat hem bakken en brouwen; bemoei u niet met hem. (Zie bakken.)

Men moet het in hem brouwen.Ga naar voetnoot6

Buffelen.

Hij kan goed buffelen.

[Men zegt dit van den gragen eter. Ik gis, dat men hier aan den lompen, onbeschoften buffel te denken hebbe.]

Buigen.

Beter te buigen dan te barsten. (Zie barsten.)

Het buigt wel, dat niet breekt. (Zie breken.)

Het is beter buigen dan breken. (Zie breken.)

Het is voort een buigen.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.)

Het moet buigen of barsten. (Zie barsten.)

Het moet buigen of breken. (Zie breken.)

Buitendijken.

Hij is buitengedijkt.Ga naar voetnoot8

[Dat wil zeggen: hij doet niet meê; men heeft hem van de verbindtenis uitgesloten. Tuinman zegt: ‘Dit word overgebragt van landen, die men binnen den gemeenen dijkring niet bevat, maar afzondert.’]

Bukken.

Als men overheerd wordt, moet men wel bukken.Ga naar voetnoot9

[Men zegt hier hetzelfde als in het spreekwoord: Die overheerd wordt, moet lijden.]

voetnoot10
Gruterus III. bl. 148. Tuinman II. bl. 201.

voetnoot11
Campen bl. 101. Gheurtz bl. 36. Winschooten bl. 179. Tuinman I. bl. 291. v. Moerbeek bl. 242. Meijer bl. 47. v. Waesberge Vrijen bl. 58.

voetnoot12
Campen bl. 47. Meijer bl. 22.
voetnoot13
Tuinman I. bl. 364, nal. bl. 28.
voetnoot14
Sartorius sec. V. 29.

voetnoot15
v. Eijk I. nal. bl. 26. v. Lennep bl. 20.

voetnoot16
v.d. Venne bl. 68. de Brune bl. 121. Tuinman II. bl. 201. Everts bl. 344.
voetnoot17
Tuinman I. bl. 149, II. bl. 201. v. Moerbeek bl. 243. Gales bl. 26. Wassenbergh III. bl. 100. v. Waesberge Wijn bl. 15. v. Eijk III. bl. IV. Modderman bl. 134.
voetnoot18
Campen bl. 69.
voetnoot19
Campen bl. 57. v. Moerbeek bl. 271.
voetnoot20
Sancho-Pança bl. 47.

voetnoot21
Gruterus III. bl. 156. Meijer bl. 107.
voetnoot1
Mergh bl. 54. Sel. Prov. bl. 172. v. Alkemade bl. 52.

voetnoot2
Campen bl. 48. Witsen 296. Winschooten bl. 341. Tuinman I. bl. 172, 346. v. Zutphen II. 30.
voetnoot3
Sartorius tert. III. 96. Euphonia bl. 514.
voetnoot4
Campen bl. 41.
voetnoot5
Prov. seriosa bl. 45.

voetnoot6
Gruterus II. bl. 135. Mergh bl. 11. Tuinman I. bl. 349, II. bl. 33. Meijer bl. 83. Modderman bl. 115.
voetnoot7
Sartorius sec. I. 58, tert. VII. 58. Tuinman I. bl. 86.
voetnoot8
v. Moerbeek bl. 243, 270.

voetnoot9
Hoeufft bl. 55.
voetnoot10
Gruterus III. bl. 163. Meijer bl. 103.
voetnoot11
Tuinman I. bl. 311, II. bl. 101. Everts bl. 347.

voetnoot12
13 Dec. (Gruterus I. bl. 94. Harrebomée IV. bl. 340.
voetnoot13
Servilius bl. 200*.

voetnoot14
v. Moerbeek bl. 243.
voetnoot15
v.d. Venne bl. 57.

voetnoot16
Campen bl. 34.

voetnoot17
Tuinman I. bl. 232, nal. bl. 20.

voetnoot18
v.d. Bergh bl. 270.

voetnoot19
Hoffmann bl. XXXVIII.
voetnoot20
Gruterus III. bl. 134. Meijer bl. 109.
voetnoot21
Prov. seriosa bl. 19. Servilius bl. 66. Campen bl. 2. Zegerus bl. 17. 8 Febr. Gruterus I. bl. 99, II. bl. 167. de Brune bl. 144, 189, 494. Mergh bl. 44. Witsen 156. v. Alkemade bl. 35. Tuinman I. bl. 247. Adag. Thesaurus bl. 12. B. Studeerk. II. 5. Magazijn 68. Wijsheid bl. 135. Everts bl. 346. Willems VIII. 159. Hornstra 22. Meijer bl. 73. Hoffmann bl. XXXVIII. Schrant bl. 277. Modderman bl. 95. 8 Febr. 53. Veeteelt bl. 111.
voetnoot22
Cats bl. 511.
voetnoot23
Gruterus III. bl. 139.
voetnoot24
Tuinman II. bl. 56. Modderman bl. 101.
voetnoot25
Motz bl. 77.
voetnoot26
Cats bl. 466. Sel. Prov. bl. 186.
voetnoot27
Motz bl. 32, 49, 61. Gruterus III. bl. 128. Cats bl. 504. Sel. Prov. bl. 111. Richardson bl. 39. Adag. quaedam bl. 13. Adag. Thesaurus bl. 19. Willems III. 25.
voetnoot28
Sartorius sec. X. 100.
voetnoot29
v.d. Venne bl. 12.

voetnoot30
Motz bl. 4.

voetnoot31
Gheurtz bl. 33. Zegerus bl. 31. v. Moerbeek bl. 243.

voetnoot32
2 Febr. Gruterus I. bl. 107. de Brune bl. 476, 482.
voetnoot33
Servilius bl. 85. Sartorius tert. III. 70. Tuinman I. bl. 2. v. Zutphen I. 2.

voetnoot34
Sartorius sec. IX. 97.

voetnoot35
Tuinman I. bl. 296. v. Moerbeek bl. 243.

voetnoot36
Campen bl. 117. Meijer bl. 56.

voetnoot37
Willems III. 39.
voetnoot38
Servilius bl. 195. Gruterus II. bl. 127. Mergh bl. 4.
voetnoot39
Cats bl. 460.
voetnoot40
Willems VIII. 126.
voetnoot1
Gruterus III. bl. 150. de Brune bl. 454. Meijer bl. 92.
voetnoot2
Servilius bl. 36*.
voetnoot3
v.d. Venne bl. 261.

voetnoot4
Gruterus III. bl. 136.

voetnoot5
Gruterus III. bl. 123. Meijer bl. 88.
voetnoot6
Veetselt bl. 113.
voetnoot7
Prov. seriosa bl. 9. Gruterus III. bl. 127.
voetnoot8
Motz bl. 48.
voetnoot9
Zegerus bl. 17. 6 Maart. Gruterus I. bl. 100, II. bl. 137. de Brune bl. 204, 278, 483, 494. Mergh bl. 13. Sel. Prov. bl. 113. Tuinman II. bl. 169. Magazijn 77.
voetnoot10
Cats bl. 541.
voetnoot11
25 Junij. Gruterus I. bl. 110. Cats bl. 459. Sel. Prov. bl. 16. v. Alkemade bl. 7. Tuinman I. bl. 89, 231. Willems VIII. 29. Modderman bl. 101. Bogaert bl. 60.
voetnoot12
Campen bl. 34.
voetnoot13
Motz bl. 36. de Brune bl. 6.
voetnoot14
Servilius bl. 88*. Zegerus bl. 50. Gruterus II. bl. 161. Mergh bl. 37. Tuinman II. bl. 174. Adag. quaedam bl. 54. Adag. Thesaurus bl. 56.
voetnoot15
Campen bl. 3. Zegerus bl. 61. 1 Maart. Gruterus I. bl. 121, II. bl. 165, III. bl. 149. Cats bl. 534. de Brune bl. 288. Mergh bl. 41. Sel. Prov. bl. 55. Sartorius pr. VIII. 60, sec. I. 73, IV. 44, tert. V. 6, IX. 96. v. Alkemade bl. 103. Tuinman bl. 79, I. bl. 357. Adag. quaedam bl. 64, 66. Folqman bl. 127. Adag. Thesaurus bl. 4. Wijsheid bl. 141. Euphonia bl. 525. v. Zutphen II. bl. 69. Everts bl. 346. Willems III. 1. Wassenbergh III. bl. 99. v. Waesberge Vrijen bl. 56. Gulkema II. 2. Spreuk XIV. Sancho-Pança bl. 32. Modderman bl. 43. Bogaert bl. 85. 1 Maart 53. Gent bl. 127. Schaberg bl. 67.
voetnoot16
Wassenbergh bl. 94. Hoeufft LVII. Modderman bl. 107.
voetnoot17
Servilius bl. 2*, 194. Gheurtz bl. 4. Zegerus bl. 61. 7 Maart. Gruterus I. bl. 93, 122. de Brune bl. 182, 184. Sel. Prov. bl. 159. Sartorius pr. II. 83. v. Alkemade bl. 98. Tuinman I. bl. 7, 174, II. bl. 174. Everts bl. 347. Willems VIII. 4. Bruyn bl. 138. Vrijmoedige bl. 86. Bogaert bl. 95. 7 Maart 53.

voetnoot18
Sartorius tert. II. 48.

voetnoot19
Adag. Thesaurus bl. 64.
voetnoot20
Servilius bl. 229*. Zegerus bl. 29. Gruterus II. bl. 158. Cats bl. 470. Mergh bl. 35. Sel. Prov. bl. 22.

voetnoot21
v. Moerbeek bl. 243.

voetnoot22
Veeteelt bl. 134.

voetnoot23
Servilius bl. 17.
voetnoot24
Sartorius tert. VII. 85.
voetnoot25
v.d. Venne bl. 245. Sartorius pr. IX. 11, sec. II. 97. Winschooten bl. 207. Tuinman I. bl. 343.

voetnoot26
Cats bl. 501. Willems VIII. 36.
voetnoot27
v. Alkemade bl. 47.
voetnoot28
Campen bl. 66.

voetnoot29
Gruterus II. bl. 153. de Brune bl. 485. Mergh bl. 29. Tuinman I. bl. 356.
voetnoot1
v.d. Venne bl. 253.
voetnoot2
v.d. Venne bl. 207.

voetnoot3
Campen bl. 65.
voetnoot4
Mergh bl. 54. Sel. Prov. bl. 111. v. Waesberge Vrijen bl. 55.

voetnoot5
Gruterus III. bl. 126.
voetnoot6
v. Hall bl. 308-310.
voetnoot7
Motz bl. 78.
voetnoot8
Gruterus II. bl. 148. Mergh bl. 23. Tuinman II. bl. 200. Mulder bl. 422.

voetnoot9
Servilius bl. 188*. Campen bl. 111. Gruterus II. bl. 138. Mergh bl. 14. Tuinman I. bl. 176.

voetnoot10
Campen bl. 72. Willems VIII. 80. Meijer bl. 33.

voetnoot11
v.d. Venne bl. 209.

voetnoot12
21 Sept. Gruterus I. bl. 123, III. bl. 139. Cats bl. 493. v.d. Venne bl. 110. de Brune bl. 380. Mergh bl. 48. Sel. Prov. bl. 177. v. Moerbeek bl. 244, 247. Meijer bl. 87. Bogaert bl. 107.
voetnoot13
Servilius bl. 31. Gheurtz bl. 7. Gruterus II. bl. 135. de Brune bl. 66. Mergh bl. 12. Sartorius tert. V. 52.

voetnoot14
Sartorius sec. II. 91. Tuinman I. bl. 104.
voetnoot15
Gruterus II. bl. 166.

voetnoot16
Adag. quaedam bl. 50. Bogaert bl. 61.

voetnoot17
Magazijn 45.

voetnoot18
Tuinman I. bl. 252.

voetnoot19
v. Moerbeek bl. 244.

voetnoot20
Cats bl. 509. de Brune bl. 283. Mergh bl. 57. Sel. Prov. bl. 125. Veeteelt bl. 129.

voetnoot21
Cats bl. 458. Winschooten bl. 19. Bogaert bl. 85. v. Lennep bl. 24, 86.
voetnoot22
Cats bl. 458. Sel. Prov. bl. 172. Zeepl. bl. 73-74.

voetnoot23
Adag. quaedam bl. 45.

voetnoot24
Servilius bl. 119. de Brune bl. 188. Sartorius sec. VII. 87. Tuinman I. bl. 205.

voetnoot25
Servilius bl. 227.

voetnoot26
Gruterus II. bl. 154. Mergh bl. 30. Tuinman I. bl. 157.

voetnoot27
v. Hall bl. 250.
voetnoot28
v. Hall II. bl. 2.

voetnoot29
v.d. Venne bl. 247.
voetnoot30
v.d. Venne bl. 244.

voetnoot31
Tuinman I. bl. 78. v. Waesberge Geld bl. 163.
voetnoot32
Motz bl. 45.
voetnoot33
Mergh bl. 24.

voetnoot34
Tuinman I. bl. 11.

voetnoot35
v.d. Venne bl. 237.
voetnoot36
v.d. Venne bl. 57.
voetnoot1
Cats bl. 466.
voetnoot2
Motz bl. 67.
voetnoot3
Motz bl. 11.
voetnoot4
v.d. Venne bl. 180.

voetnoot5
Cats bl. 466. v.d. Venne bl. 159. de Brune bl. 64.
voetnoot6
Gruterus III. bl. 162. de Brune bl. 33. Adag. quaedam bl. 47. Adag. Thesaurus bl. 47. Meijer bl. 110.

voetnoot7
Motz bl. 77.

voetnoot8
Sartorius tert. I. 65. Winschooten bl. 337.

voetnoot9
Tuinman I. bl. 172. Modderman bl. 145. Bogaert bl. 79.
voetnoot10
15 April. Gruterus I. bl. 101.
voetnoot11
Cats bl. 518. Richardson bl. 24.
voetnoot12
Witsen 230.
voetnoot13
Servilius bl. 161. Sel. Prov. bl. 144.
voetnoot14
Sartorius tert. I. 85.

voetnoot15
Gruterus III. bl. 174. Meijer bl. 103.

voetnoot16
Gent bl. 127.

voetnoot17
Sartorius pr. V. 2.

voetnoot18
Sartorius pr. VII. 55.

voetnoot19
Gheurtz bl. 64. Gruterus II. bl. 151. Cats bl. 459. Mergh bl. 28. Witsen 390. v. Alkemade bl. 120. Bogaert bl. 9.

voetnoot20
14 Sept. Gruterus I. bl. 94. v. Alkemade bl. 118. Tuinman II. bl. 123.
voetnoot21
Motz bl. 59. 23 Sept. Gruterus I. bl. 110. de Brune bl. 259. Mergh bl. 28. Sel. Prov. bl. 184. Richardson bl. 32. Tuinman I. bl. 87. Adag. quaedam bl. 66. Mei 15. v. Waesberge Vrijen bl. 56. Modderman bl. 76.
voetnoot22
21 Maart. Gruterus I. bl. 114, II. bl. 151. Sel. Prov. bl. 67. v. Alkemade bl. 103.
voetnoot23
Cats bl. 437. de Brune bl. 144.
voetnoot24
Meijer bl. 81.
voetnoot25
Gruterus II. bl. 167. Mergh bl. 43.
voetnoot26
Campen bl. 26.

voetnoot27
Adag. quaedam bl. 20.

voetnoot28
Winschooten bl. 223.

voetnoot29
Winschooten bl. 230. Tuinman II. bl. 129. v. Moerbeek bl. 246.
voetnoot30
Cats bl. 423. Sartorius pr. IV. 61.

voetnoot31
Zoet bl. 18. v. Alkemade bl. 5.
voetnoot32
Gruterus III. bl. 175.
voetnoot33
Campen bl. 96. Tuinman I. nal. bl. 16.

voetnoot34
Campen bl. 2.
voetnoot35
Campen bl. 2. Meijer bl. 2.

voetnoot36
Campen bl. 53. 23 Sept. Gruterus I. bl. 94. Meijer bl. 25.
voetnoot37
de Brune bl. 316. Harrebomée Esopus bl. 242.

voetnoot38
Motz bl. 56. Gruterus III. bl. 138. Meijer bl. 67.
voetnoot39
Gheurtz bl. 23.

voetnoot40
Winschooten bl. 259.
voetnoot41
Sartorius pr. IV. 16.

voetnoot42
Servilius bl. 70*. Campen bl. 12, 110. Gheurtz bl. 43. Zegerus bl. 36. Idinau bl. 270. Mergh bl. 26. Sartorius sec. III. 17. Winschooten bl. 253. Tuinman I. bl. 41, 173. v. Moerbeek bl. 246. v. Zutphen I. bl. 75.
voetnoot1
Campen bl. 115. Tuinman I. bl. 173. Meijer bl. 55.

voetnoot2
4 Julij. Gruterus I. bl. 95.

voetnoot3
Sartorius pr. V. 90, X. 71.

voetnoot4
Sartorius sec. IX. 31.
voetnoot5
8 Maart. Gruterus I. bl. 94. Sartorius pr. II. 83. Adag. Thesaurus bl. 70. Willems VIII. 5.

voetnoot6
Campen bl. 69. Tuinman I. bl. 242. Meijer bl. 32.

voetnoot7
de Wendt-Posthumus II. bl. 64.

voetnoot8
Sartorius sec. VIII. 63, tert. I. 97. Witsen bl. 501. Winschooten bl. 21. Tuinman I. bl. 143. d'Escury bl. 20. Modderman bl. 65. v. Lennep bl. 26.
voetnoot9
de Brune bl. 462. Sartorius sec. VIII. 63. Witsen bl. 487. Witsen 375. Winschooten bl. 289. v. Moerbeek bl. 246. v. Eijk I. nal. bl. 27.

voetnoot10
Tuinman I. bl. 120. v. Eijk I. nal. bl. 27. v. Waesberge Wijn bl. 18.

voetnoot11
Campen bl. 45. de Brune bl. 101.
voetnoot12
Sel. Prov. bl. 154, 179.
voetnoot13
Motz bl. 64.
voetnoot14
Gruterus III. bl. 139.
voetnoot15
Prov. seriosa bl. 15. Gheurtz bl. 15. de Brune bl. 447. 23 Dec. 53.
voetnoot16
Tuinman I. bl. 25, 161, 243, II. bl. 215. Bogaert bl. 61.
voetnoot17
Tuinman II. bl. 114. v. Hall II. bl. 2. Landbouwer bl. 73.
voetnoot18
Sartorius sec. X. 1.
voetnoot19
Zoet bl. 13. v. Alkemade bl. 15.
voetnoot20
de Brune bl. 334.
voetnoot21
Campen bl. 95.
voetnoot22
Campen bl. 64.
voetnoot23
v. Moerbeek bl. 265.
voetnoot24
v. Alkemade bl. 135.
voetnoot1
Prov. seriosa bl. 32. Gruterus III. bl. 162. Tuinman II. bl. 117.
voetnoot2
Gruterus II. bl. 158. Mergh bl. 34. Tuinman II. bl. 109. Meijer bl. 90.
voetnoot3
de Brune bl. 164. Rabener bl. 16.

voetnoot4
5 Junij. Gruterus I. bl. 99. Cats bl. 511. de Brune bl. 156, 157, 167. 7 Junij 53.

voetnoot5
v. Alkemade bl. 110.
voetnoot6
Gruterus III. bl. 138.
voetnoot7
Sartorius sec. IV. 100.
voetnoot8
Motz bl. 47.
voetnoot9
Sartorius tert. V. 4.
voetnoot10
Richardson bl. 26.

voetnoot11
Gruterus II. bl. 140, III. bl. 144. Mergh bl. 16. Tuinman II. bl. 214. Modderman bl. 111.

voetnoot12
Gruterus III. bl. 127.
voetnoot13
Sel. Prov. bl. 111.
voetnoot14
v.d. Venne bl. 261.

voetnoot15
Campen bl. 61.
voetnoot16
Campen bl. 60.
voetnoot17
de Brune bl. 257, 258. Willems VIII. 65.

voetnoot18
Campen bl. 33. Meijer bl. 16.
voetnoot19
Gheurtz bl. 31.
voetnoot20
Campen bl. 61. Meijer bl. 29.

voetnoot21
Tuinman I. bl. 5. Braakënburg I. 27. Koning bl. 11. v. Eijk bl. 8. v. Sandwijk 2.

voetnoot22
Sartorius sec. I. 51.
voetnoot23
Gruterus III. bl. 155. Meijer bl. 91.
voetnoot24
Gruterus III. bl. 155.
voetnoot25
Gruterus III. bl. 159.
voetnoot26
Tuinman II. bl. 44.

voetnoot27
Adag. quaedam bl. 58.

voetnoot28
v. Hall bl. 310.
voetnoot29
v. Hasselt bl. 6.

voetnoot30
v. Eijk I. bl. 60, nal. bl. 27.
voetnoot31
v. Lennep bl. 28.

voetnoot32
Motz bl. 79. de Brune bl. 105. Willems VIII. 152.

voetnoot33
v. Eijk I. bl. 61. v. Lennep bl. 29.
voetnoot1
Servilius bl. 193*. Gheurtz bl. 4. Gruterus II. bl. 127. de Brune bl. 377. Mergh bl. 4. Witsen 353. Tuinman I. bl. 79.
voetnoot2
v.d. Venne bl. 253. v. Moerbeek bl. 246. Gales bl. 19.
voetnoot3
v.d. Venne bl. 239.

voetnoot4
Cats bl. 464. Adag. quaedam bl. 44. Adag. Thesaurus bl. 42. Bogaert bl. 16, 17, 55. Gent bl. 125.

voetnoot5
Gheurtz bl. 52. Sartorius sec. X. 51, tert. II. 65, IV. 45. v. Duyse bl. 208. 1 Mei 56.

voetnoot6
Prov. seriosa bl. 9. Campen bl. 114. 25 Jan. Gruterus I. bl. 94. Cats bl. 458. Meijer bl. 55.

voetnoot7
Sartorius pr. IV. 98.
voetnoot8
Cats bl. 460, 475. de Brune bl. 135. Sel. Prov. bl. 153. Sartorius pr. VII. 25. Willems III. 151. Modderman bl. 57. Bogaert bl. 89.
voetnoot9
Campen bl. 115. 15 Febr. Gruterus I. bl. 122. Cats bl. 458, 535. Meijer bl. 56. 15 Febr. 53.

voetnoot10
Campen bl. 34.
voetnoot11
18 Maart, 10 Sept. Gruterus I. bl. 111, 114. Cats bl. 522.

voetnoot12
Harrebomée Kind bl. 185.

voetnoot13
Tuinman II. bl. 221.

voetnoot14
Prov. seriosa bl. 26. Campen bl. 98. Gheurtz bl. 44. 30 Sept. Gruterus I. bl. 97, II. bl. 160. Cats bl. 464. de Brune bl. 493. Mergh bl. 36. Meijer bl. 46, 67.
voetnoot15
Gheurtz bl. 4.
voetnoot16
de Brune bl. 133. Magazijn 9. Vrijmoedige bl. 90-91.
voetnoot17
Zegerus bl. 33. 30 Sept. Gruterus I. bl. 110. de Brune bl. 330, 335. Tuinman I. bl. 170. Modderman bl. 82.
voetnoot18
v.d. Bergh bl. 272.
voetnoot19
Gruterus I. bl. 100.
voetnoot20
Campen bl. 39.
voetnoot21
10 Dec. Gruterus I. bl. 124.

voetnoot22
Everts bl. 230.
voetnoot23
Sartorius tert. III. 54.

voetnoot24
v. Eijk III. bl. 74.

voetnoot25
Sartorius pr. IX. 99.
voetnoot26
Sartorius tert. I. 11.
voetnoot27
v.d. Venne bl. 242.
voetnoot28
v.d. Venne Voorb. bl. 11.
voetnoot29
Campen bl. 121.
voetnoot30
Cats bl. 416.

voetnoot31
Scheeps-Spreekw. bl. 133. Kerkhoven bl. 54. v. Eijk I. bl. 71. v. Dam bl. 135. v. Lennep bl. 48.

voetnoot1
Winschooten bl. 24. Tuinman II. bl. 40. v. Moerbeek bl. 249. v. Eijk I. bl. 71.

voetnoot2
Campen bl. 125.

voetnoot3
Tuinman I. bl. 335.

voetnoot4
Campen bl. 79.

voetnoot5
Tuinman I. bl. 263.
voetnoot6
Tuinman I. bl. 263.

voetnoot7
Tuinman I. bl. 263, 296.
voetnoot8
Sartorius tert. I. 54. Adag. quaedam bl. 29, 30.
voetnoot9
Witsen bl. 484. Winschooten bl. 24.
voetnoot10
Sartorius pr. I. 67. Winschooten bl. 24. Tuinman I. bl. 94.

voetnoot11
Gheurtz bl. 2, 3. Gruterus III. bl. 123. Sartorius sec. I. 13. Meijer bl. 91.
voetnoot12
Euphonia bl. 522.
voetnoot13
Campen bl. 83. Tuinman II. bl. 96. de Jager bl. 420.
voetnoot14
Sancho-Pança bl. 21.
voetnoot15
v. Moerbeek bl. 240.
voetnoot16
Tuinman I. bl. 186.
voetnoot17
Tuinman I. bl. 301.
voetnoot18
Campen bl. 41. 16 Junij. Gruterus I. bl. 113. Cats bl. 521. de Brune bl. 320, 321. Tuinman I. bl. 278.
voetnoot19
v. Alkemade bl. 53.
voetnoot20
Tuinman I. bl. 275.
voetnoot21
Cats bl. 521. Mergh bl. 58. Tuinman II. bl. 151.

voetnoot22
Sartorius sec. VI. 92.

voetnoot23
27 Oct. Gruterus I. bl. 101, II. bl. 137. Cats bl. 426, 480. v.d. Venne bl. 96. de Brune bl. 84, 213, 427, 480, 491. Mergh bl. 13, 58. Sel. Prov. bl. 175. Tuinman II. bl. 110. Jan. 5. Wassenbergh IV. bl. 101. v. Waesberge Geld bl. 164, Vrijen bl. 56. Bogaert bl. 98. 25 Oct. 53.
voetnoot24
Campen bl. 54.

voetnoot25
5 Julij. Gruterus I. bl. 95.

voetnoot26
Tuinman I. bl. 334, II. bl. 46. Bogaert bl. 30.

voetnoot27
Motz bl. 73.
voetnoot28
Gruterus III. bl. 163. Tuinman I. bl. 234, II. bl. 74. B. Studeerk. I. bl. 244, II. bl. 134. Bogaert bl. 10.

voetnoot1
Tuinman I. bl. 96, II. bl. 66. Met 23. v. Waesberge Vrijen bl. 54. Modderman bl. 123. Bogaert bl. 36.
voetnoot2
Campen bl. 121.
voetnoot3
Campen bl. 106. Gheurtz bl. 36. Zegerus bl. 30. v. Alkemade bl. 117, 178. Tuinman I. bl. 261. v. Zutphen I. bl. 31. Everts bl. 234. Sancho-Pança bl. 22. Modderman bl. 95.
voetnoot4
de Brune bl. 20. Tuinman I. bl. 186, 187.
voetnoot5
Gheurtz bl. 42.
voetnoot6
Gheurtz bl. 59.

voetnoot7
Servilius bl. 28*. v. Alkemade bl. 85.
voetnoot8
Sartorius tert. V. 95.

voetnoot9
v.d. Venne bl. 95. v. Alkemade bl. 56.
voetnoot10
v.d. Venne bl. 22
voetnoot11
v.d. Bergh bl. 271.
voetnoot12
v.d. Venne bl. 261.
voetnoot13
Servilius bl. 207*. Gales bl. 22.
voetnoot14
Sartorius sec. VIII. 54.
voetnoot15
Sartorius sec. III. 57.
voetnoot16
Campen bl. 30.
voetnoot17
Campen bl. 40.
voetnoot18
Sartorius pr. VIII. 66.
voetnoot19
v.d. Venne bl. 213.
voetnoot20
Campen bl. 31.
voetnoot21
Campen bl. 123.

voetnoot22
de Brune bl. 234. Tuinman I. bl. 311. v. Moerbeek bl. 247. Gales bl. 35. Everts bl. 345. Posthumus I. bl. 88.

voetnoot23
Gheurtz bl. 76. 12 Oct. Gruterus I. bl. 99. de Brune bl. 91. Sel. Prov. bl. 78. Tuinman I. bl. 117, 255. Dec. 8. v. Waesberge Gold bl. 160. v. Eijk III. bl. 104. Mulder bl. 417. Bogaert bl. 103.
voetnoot24
Cats bl. 518. Richardson bl. 29.

voetnoot25
Tuinman I. bl. 281. Adag. quaedam bl. 60, 61. Adag. Thesaurus bl. 64. v. Moerbeek bl. 247.
voetnoot26
Tuinman I. bl. 77, II. bl. 230.

voetnoot27
Campen bl. 42, 69. Meijer bl. 20.

voetnoot28
Bogaert bl. 103.

voetnoot29
v. Lennep bl. 35.

voetnoot30
13 Jan., 8 Junij. Gruterus I. bl. 124.
voetnoot31
13 Jan. Gruterus I. bl. 123. Cats bl. 459. v. Hasselt bl. 5. Willems II. 31. Gent bl. 128.

voetnoot1
Winschooten bl. 31. Tuinman I. bl. 305. v. Moerbeek bl. 248.

voetnoot2
Winschooten bl. 32.

voetnoot3
Gruterus II. bl. 128. Mergh bl. 5. Sartorius pr. VII. 61. Richardson bl. 36. v. Alkemade bl. 147. Tuinman II. bl. 124. Adag. quaedam bl. 8. Winterv. bl. 46. 25 Junij 53. Zwitzers bl. 79.
voetnoot4
Prov. seriosa bl. 15. Gheurtz bl. 77. Gruterus III. bl. 134. de Brune bl. 334.
voetnoot5
Sartorius pr. VIII. 100. Tuinman I. bl. 32.
voetnoot6
Servilius bl. 167*, 250, 262*. Campen bl. 55. Gruterus I. bl. 109. Morgh bl. 31. Sartorius tert. III. 89. Tuinman I. bl. 118, 320, II. bl. 35. Jan. 25. v. Waesberge Wijn bl. 13. Modderman bl. 134. Bogaert bl. 29.
voetnoot7
Gruterus II. bl. 163. Mergh bl. 39. Tuinman II. bl. 138. v.d. Hulst bl. 14. v. Waesberge Geld bl. 165.

voetnoot8
Campen bl. 25.
voetnoot9
Adag. Thesaurus bl. 67.
voetnoot10
Landbouwer bl. 76.
voetnoot11
v. Eijk III. bl. 26.

voetnoot12
v. Eijk I. bl. 111. v. Lennep bl. 167.

voetnoot13
8 Nov. Gruterus I. bl. 100. Sel. Prov. bl. 9. Sartorius sec. I. 13. Tuinman I. bl. 56. Gales bl. 13. Bogaert bl. 94. 1 Nov. 53.

voetnoot14
Winschooten bl. 270.

voetnoot15
Adag. quaedam bl. 25. Bogaert bl. 61.
voetnoot16
Tuinman I. bl. 370.
voetnoot17
v. Moerbeek bl. 254.
voetnoot18
Campen bl. 45.
voetnoot19
19 Aug. Gruterus I. bl. 122. Sel. Prov. bl. 50. Harrebomée IV. bl. 340.

voetnoot20
Tuinman II. bl. 204.

voetnoot21
v.d. Hulst bl. 14. Vrijmoedige bl. 79.

voetnoot22
Gruterus III. bl. 143.
voetnoot23
Gruterus III. bl. 127.
voetnoot24
Motz bl. 35. de Brune bl. 123, 351, 481. Willems III. 143.
voetnoot25
Campen bl. 27. Adag. quaedam bl. 8.
voetnoot26
Gruterus II. bl. 163. Mergh bl. 39. Tuinman II. bl. 15.
voetnoot27
Tuinman II. bl. 205.

voetnoot28
Campen bl. 84.
voetnoot29
Witsen 24.
voetnoot30
Sartorius sec. II. 3.

voetnoot1
Gruterus II. bl. 128. Mergh bl. 5.
voetnoot2
Servilius bl. 186*. Campen bl. 105. Zegerus bl. 9. Idinau bl. 107. Gruterus II. bl. 129. de Brune bl. 368, 495. Mergh bl. 6. Tuinman I. bl. 105. Meijer bl. 50. Modderman bl. 142.
voetnoot3
Sartorius sec. X. 78.
voetnoot4
Campen bl. 105. Tuinman II. bl. 39. Meijer bl. 50. Sancho-Pança bl. 30.

voetnoot5
Tuinman I. bl. 247.
voetnoot6
Campen bl. 83.

voetnoot7
Campen bl. 81.

voetnoot8
Tuinman I. bl. 256. Mulder bl. 427.

voetnoot9
Euphonia bl. 523. Everts bl. 344.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken