Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Snikken en grimlachjes (ca. 1906)

Informatie terzijde

Titelpagina van Snikken en grimlachjes
Afbeelding van Snikken en grimlachjesToon afbeelding van titelpagina van Snikken en grimlachjes

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.54 MB)

ebook (3.03 MB)

XML (0.11 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Snikken en grimlachjes

(ca. 1906)–François Haverschmidt–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 41]
[p. 41]

Des zangers min.

 
De morgendamp hangt over 't veld
 
En kleurt den herfstdraad wit.
 
Voor 't venster op de Hoogewoerd
 
Een minnedichter zit.
 
 
 
Een dichter, die gewoon is om,
 
Na d' afloop van 't ontbijt,
 
Een lied te tokklen op de harp,
 
Zijn liefje toegewijd.
 
 
 
Niet, dat hij echt een liefje heeft;
 
Hij stelt het zich maar voor.
 
Dat doen de minnedichters meer;
 
Daar zijn ze dichters voor.
[pagina 42]
[p. 42]
 
Ook nu weer is hij aan den gang.
 
Ook nu weer zingt de snaar
 
Zijns instruments een minnelied,
 
Zoo zoet, zoo wonderbaar.
 
 
 
‘Als ik u staar in 't blauwend oog,
 
O Mina, Mina mijn!
 
Dan krimpt mijn jong studentenhart
 
Ineen van minnepijn.
 
 
 
En drinkt mijn oor uw zilvren stem,
 
O Mina, Mina mijn!
 
Dan zet zich dat studentenhart
 
Uiteen van minnepijn!
 
 
 
En proeft mijn mond uw liefdekus,
 
O Mina, Mina mijn!
 
Dan berst datzelfde jonge hart
 
Vaneen door minnepijn!’
[pagina 43]
[p. 43]
 
Nauw sterft de laatste harptoon weg
 
Dier englenmelodij,
 
Of raatlend rijdt de diligence
 
Naar Woerden 't huis voorbij.
 
 
 
De jongling werpt zijn dichtersblik
 
't Raam uit en 't rijtuig in,
 
En hemel, hoe toevallig! - juist
 
In 't oog van een Friezin;
 
 
 
Van een der liefste meisjes uit
 
Die landstreek, ‘in wier lijn’
 
Reeds Starter heeft gezongen dat
 
‘De schoonste vrouwen zijn.’
 
 
 
't Oorijzer fonkelt bij het licht
 
Eens lucifers, dien vlak
 
Voor 's dichters huis een passagier,
 
Die rooken wou, ontstak.
[pagina 44]
[p. 44]
 
Maar meer dan goud, meer dan 't juweel
 
Op 't blanke voorhoofd, gloeit
 
Haar oog, dat als met tooverkracht
 
Des zangers blikslag boeit,
 
 
 
Het hart hem zet in laaie vlam
 
En, met een rauw ‘o jé!’
 
Met harp en al hem neersmijt op
 
Zijn dichterscanapé.
 
 
 
Want ja! het is dát zielvol oog,
 
Dat in den laatsten tijd
 
Hem voor den geest stond, als hij zong
 
Na d' afloop van 't ontbijt.
 
 
 
't Is de verwezenlijking van
 
Het lieflijk droombeeld, dat
 
Zijn ziel zich had geschapen, die
 
Daar in dien wagen zat.
[pagina 45]
[p. 45]
 
o Zoete smart! o smartlijk zoet!
 
Zoo leeft dan die hij mint!
 
Maar wie staat borg, dat hij haar ooit!
 
Op aarde wedervindt?
 
 
 
Want, lacy, eer van d' ergsten schrik
 
De jongling is hersteld,
 
Is reeds de diligence met
 
De schoone heengesneld.
 
 
 
Wat zal hij doen? Naar Woerden gaan?
 
Desnoods nog verderop,
 
Tot weer zijn oog haar oog ontmoet,
 
Zijn hart haar harteklop?
 
 
 
En, moet het, dwars door sneeuw en ijs
 
Naar Frieslands barren grond
 
Haar volgen, tot zijn dichterswang
 
Den kus voelt van haar mond?
[pagina 46]
[p. 46]
 
Hij aarzelt, - neen, hij aarzelt niet, -
 
Ten minste niet heel lang: -
 
‘'t Verloorne zoeken - dat 's geen werk
 
Voor zonen van den zang!
 
 
 
Maar treuren om 't verlorene
 
Met roerend-teer gekweel
 
En hout- of tortelduifgekir,
 
Dat is des zangers deel!
 
 
 
De daad is proza, maar de klacht,
 
De traan is poëzij.
 
Zoo vaar dan heen, o Mina mijn!
 
En gij, mijn hart, breek vrij!’
[pagina 47]
[p. 47]
 
En als de morgenzon weer gloort,
 
Zit hij aan 't vensterglas,
 
En wacht de diligence en schreit
 
Een brakken tranenplas.
 
 
 
En als de diligence passeert,
 
Dan grijpt hij woest de snaar
 
Der harp en heft een klaagzang aan,
 
Zóó allerijslijkst naar
 
 
 
Dat niet slechts menig passagier
 
In droef gepeins verzinkt,
 
Maar dat de conducteur zich zelfs
 
Een traan uit de oogen pinkt.
 
 
 
‘Kent gij het land,’ zoo zingt hij, ‘waar
 
De kleiaardappel groeit?
 
Waar trouw aan vorst en mannenwoord
 
En waar de veeteelt bloeit?
[pagina 48]
[p. 48]
 
Kent gij het land, waar Mina toeft?
 
Kent gij het wel? Daarheen!
 
Daarheen richtte ik zoo eeuwig graag,
 
Geliefde, 't linkerbeen!
 
 
 
Kent gij het huisje?’ zingt hij weer,
 
‘Op palen rust zijn dak,
 
En Friesche schoonen bieden u
 
Een smakelijk gebak,
 
 
 
En zien u aan, en vragen u
 
Een glaasje pons. Daarheen!
 
Daarheen richtte ik zoo eeuwig graag,
 
Geliefde, 't rechterbeen!’ enz.

1851.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken