1
De koeien hangen aan regendraden langs een poldersloot.
Je kent dit beeld wel, het hoeft niet nog eens gezegd, hoewel, hier is alles anders. Je ziet geen koe in Praag.
Alleen maar mensen, meer mensen dan auto's, in het grijs gekleed, nuances in grijs, uniform grijs, grijzig. Toch niet vervelend. De verveling wordt weggeduwd door een uitdijende melancholie, over de straten, als mist vloeiend uit de schaarse stoplichten en vallend van de transen van het Nationaal Theater. Baldakijnen melancholie, verdriet, of is het vooral heimwee.
Het kan heimwee zijn.
Onze handen zijn nat van liefde, klam vocht. Het kruipt in je poriën, sluipt door, zet geslacht op tegen geslacht, een tranenbal achter je ogen en dan denk je niet meer aan Kafka (wat je je heilig had voorgenomen wèl te doen), dan voel je alleen nog de Moldau, dan hoor je haar golfslag en huil je, midden in de nacht, geen mens op straat, ongelimiteerd, nog nooit zoveel.
Misschien omdat ook deze stad op de waslijst van raketdoelen staat, opgesteld door politici (de dood aan hen allen, de diplomaten, ambassadeurs, kamerleden, burgemeesters en aan de generaals en admiraals).
En je zoekt naar je schaduw, een kind dat gebroken tegen de muur schuift. Je schaduw, ontdekt bij oorlogskaarslicht op de kinderkamer; de schaduw waar je je over verwonderde, omdat je niet alleen was, omdat je een dubbelganger ontdekte.
Vlak in zwijgzaamheid.
Nu en hier mis je de schaduw. De gebouwen, de torens, de Prager Burcht zijn harde decors geworden, omdat de toneelknecht een overdadig gebruik maakt van lichteffekten.