Op deze aarde groeit alleen helm. Geen vogel te zien of te horen. Ik tsjilp.
‘Waar gaan we heen?’, vraagt Jos.
‘Ik weet het niet. We gaan.’
We komen door het dorpje van Martin. Het blikkert in de zon. De daken zijn van sneeuw ontbloot ouderwets rood. We krijgen vaart. Bij het kerkhof rem ik af. De laatste auto van een mogelijk langere rouwstoet draait het kerkhof op. Een oude, doorgeroeste Ford. De glans is eraf. Niemand ziet het, de gordijntjes zijn dichtgeschoven.
Ik zet even de motor af. Als ik een hoed had... Voor ons zweeft laag een zweefvliegtuig. Theodoor zegt dat het vliegtuig kapot is, omdat hij de motor niet hoort. De mijne draait weer.
Matthijs en Theodoor slapen achterin. Het achteruitkijkspiegeltje duw ik zover naar beneden dat ik hun beide kopjes, tegenelkaar, kan zien. Jos houdt mijn rechterknie vast.
‘Ben je gelukkig?’
‘Wat een jongens, Jos. Ze hebben er in ieder geval een paar fijne jaren opzitten. Of niet?’
Ik druk het gaspedaal op de plank. Op de snelweg razen wij alles en iedereen voorbij. Jos glimlacht en sluit haar ogen. Onze auto versmalt tot een klein stipje aan de horizon. Meet the Flintstones.
Waddinxveen, november-december 1967
Hilversum, januari-februari 1969