| |
| |
| |
5
Wanneer een koe kopziekte heeft wordt de veearts gebeld, desnoods uit zijn bed gelicht. Onder de ogen van de bezorgd toekijkende boer tracht hij met alle middelen het beest nog levend in het abattoir te krijgen, want dan kan de boer nog een behoorlijke slachtprijs innen.
De koe, liggend op een zij op de harde stalvloer, wacht met angstogen op het moment dat het oordeel zal worden uitgesproken.
Met priemende koppijn keek ik naar een ijshockeywedstrijd op de televisie. De puck kon ik niet zien, ook niet wanneer er vertraagde herhalingen werden gedraaid. De vierkante lichamen bonkten tegen de omheining, maar de commentator verzekerde de kijkers voor de zoveelste maal dat het er niet ruw aan toeging, want er viel nauwelijks roos uit de haren van de spelers.
Toen gaf Jos mij een brief. Zij had hem kennelijk uit de morgenpost gevist en achtergehouden. De envelop zat er niet bij, een datum ontbrak.
‘Geachte heer,
Hoewel ik u niet ken, heb ik veel over u gehoord van Martin. U was een vriend van hem, vandaar dat ik u schrijf, omdat ik ook niet precies weet hoe zijn familie te bereiken. Zijn vrouw bijvoorbeeld, als hij getrouwd was. Daar sprak hij nooit over en ik heb hem er niet naar gevraagd.
Tijdens een gezellig avondje bij de Nederlandse ambassadeur thuis ontmoetten wij een man, een Nederlander van geboorte, maar al jaren in Praag wonend. Hij vertelde ons interessante dingen over hoe alles in Tsjechoslowakije reilde en zeilde en over de geschiedenis van dit land. Omdat ik hier piano studeer wist ik er wel het een en ander van af, maar ik miste toch wel het historisch verband. Martin vroeg hem iets over het antisemitisme. Ik
| |
| |
wist dat dat in Polen sterk aanwezig was en dat het ook in Tsjechoslowakije zo nu en dan kansen kreeg, zelfs na de Tweede Wereldoorlog. De man antwoordde dat sommige Joden het er dan ook naar gemaakt hadden. Martin ergerde zich verschrikkelijk aan deze woorden, hoewel hij van de historische situatie beslist niet volledig op de hoogte kon zijn. Voor mij geldt dat je zulke feiten nu maar moet vergeten, zeker wanneer je hier te gast bent. Je kunt niet aan de gang blijven. Martin wilde met mij weggaan, maar het begon juist gezellig te worden. Er was een strijkje dat rustige muziek speelde, uiteraard. Je kon er romantisch op dansen.
Tijdens een Engelse wals kondigde Martin plotseling luidkeels aan dat hij zelfmoord zou plegen. Hij had zo goed als niets gedronken. Ik schrok wel van zijn aankondiging. Maar de anderen lachten. Er was ook geen enkele reden voor om zoiets te doen. Dat stelde mij gerust.
De volgende morgen nam hij zijn foto-apparatuur mee. Hij zei dat hij wat detailfoto's ging maken van de beelden op de Karlsbrug. Ik ging als gewoonlijk naar het conservatorium.
Toen ik 's middags thuiskwam was Martin nog niet terug. Ongeveer een half uur later belde een agent aan. Hoe hij aan mijn adres gekomen was, wist ik niet. Hij vertelde mij dat de Hollander Martin zich, met fotostatieven verzwaard, van de brug had gestort. Een man was hem nog nagesprongen, maar hij was een slecht zwemmer. Zonder resultaat dus.
Gistermorgen is dit gebeurd. Ik begrijp er niets van. Wij zouden samen naar Holland gaan. Zag hij daar tegen op, vanwege misschien toch een vrouw? Ik belde de ambassadeur. Hij beloofde mij alles te zullen regelen. Het lijk zou gekist en per spoor naar Nederland gezonden worden.
| |
| |
In Praag is het nu wel heel koud, hoewel alles weer bij het oude is. De tijd was tekort om echt van iemand te gaan houden. Toch zou ik nu meer over Martin willen weten. Misschien kom ik met Pasen naar Nederland. Hoogachtend, Kirsten.’
Het is in sommige gevallen moeilijker nuchter te blijven dan een dranktor te worden. En de slaaptabletten waren weer eens op.
Toen ik bij Martins ouders op de stoep stond, tingelde het miniklokkenspel van het pas gerestaureerde dorpskerkje. Zoiets is nooit toevallig. Een vredig plaatje, met sneeuw op de daken. Zou een aanzegger (aalmoezenier, agent, dominee), in zulke gevallen ook plots oog krijgen voor de natuur en het stedeschoon? Zijn ouders bleken op de hoogte gebracht door een ambtenaar van een ministerie. Voor het lijktransport waren nog wat faciliteiten nodig. Ogen met rode barstjes staarden voor zich uit. De moeder zette ongevraagd koffie. Ik voelde mij ergens schuldig aan en zocht een vluchtweg. ‘Mag ik Martins kamer nog een keer zien?’ Ik kreeg toestemming.
Te klein voor een fotograaf. Chaos van spoelbakken, dozen papier, waslijntjes waaraan met knijpers rollen negatieven vast zaten, flessen ontwikkelaar, twee vergrotingsapparaten, een glansapparaat en op het grote platte bureau foto's in diverse formaten. Een fotoreportage over Israël (de klaagmuur), de bewegende Praagse torens, een kerkhof met aan een boom een bord: Dr. Franz Kafka. Daaronder een pijl. Een boek:
‘La révolution introuvable’ van Raymond Aron. Dat nam ik mee naar beneden. De ouders vonden het goed dat ik het leende. Ik had alles wel mee kunnen nemen, ze zouden alles goed vinden. De vader klaagde over zijn stijfgeopereerde been. Natuurlijk een fout van de dokter. Het was niet zijn idee om naar het ziekenhuis
| |
| |
te gaan. De vrouw: ‘Jij had makkelijk praten, maar ik zat maar met dat gekreun de hele dag. Het doet nu toch niet meer pijn?’ De man: ‘Jij hebt makkelijk praten. Maar ik kan niet meer lopen. Ik kan zelfs niet meer op de weecee zitten. Die pot zit te laag, meneer, ik kan mijn been niet meer strekken.’
De vrouw: ‘Op de begrafenis hoef je niet snel te lopen. Heel langzaam, ik houd je wel vast.’
Ik dronk de zeer slappe koffie met een teveel aan suiker en een te weinig aan koffie op. Dat ontnuchterde, na de dialoog van het echtpaar, extra. De begrafenis zou in alle stilte geschieden. Het dorp hoefde het niet te weten en mijn afwezigheid zou hen niet onwelkom zijn. De mogelijkheid dat ik er bij wílde zijn werd niet overwogen. Toen ik dit zei deelden zij mee dat alles al met de dominee was besproken. Ik wist van Martin dat de dorpspredikant blind was en als ik mij nu achteraf hield, had ik van niemand wat te duchten.
Op het kerkhof dat aan een snelweg lag waarover bijna zonder onderbreking auto's raasden, stonden aan Martins kuil zijn ouders. De vrouw hield haar man met twee handen onder de linkeroksel vast, zodat hij een scheef beeld vertoonde. De dominee stak als enige het hoofd in de lucht. De doodgraver, de bezorger en de dragers keken in de kuil. Ik stond achter de ouders. Het was helder weer, guur vanwege een scherpe wind, maar toch niet met de trieste regens die ik bij begrafenissen gewend was. De dominee die met zijn stem zo nu en dan over het verkeerslawaai heen kon komen citeerde uit de toespraak van Martin Luther King: ‘I had a dream this afternoon.’ Ik zag het verband niet, afgezien dan dat er verwantschap was tussen de beide lijken in hun voornamen. Martins ouders verstonden geen Engels, dat wist ik bijna
| |
| |
zeker. Zij lieten gebukt, nu bij beiden de hoofden wat uit de schouders gevallen als de koppen van aasgieren, de klanken over zich heen gaan.
Toen het Onze Vader gesproken werd schokten de hoofden wat op als blijk van herkenning.
Een jonge vrouw in glanzend, strak om de mooie kuiten gespannen zwarte kousen liep, toen de eerste aarde op de kist werd geworpen vlak langs de drassige kuil en spoedde zich toen naar de uitgang. Ik had haar niet eerder opgemerkt. Een jonge weduwe die ergens bloemen had gelegd en zich vergiste in het pad?
Martins moeder schreef een kort briefje in ouderwetse spelling dat er ‘een pakket met persoonlijke goederen van Martin gebracht was door een postauto.’ En of ik eens langs wilde komen om te zien of er iets voor mij als herinnering bij was. Het was definitief, als de tekst van een uitverkoopadvertentie. Martin is afgeschreven.
Weer reed ik naar het dorp. Bij het kerkhof werd ik aangehouden door een gehelmde politieagent die mij heel vriendelijk meedeelde dat ik de snelheidsbeperking had overschreden. Dat agenten zo vriendelijk konden praten, maar betalen moest ik toch. Hoewel ik het wist vroeg ik hem toch de weg naar Martins ouderlijk huis en liet het hem twee keer vertellen, om maar te laten voelen hoe argeloos ik in de snelheidsval gereden was en dat dit toch te wijten was aan de onbekendheid met het terrein, maar vooral om de man ook iets te laten doen voor mijn geld.
Op Martins kamer lagen de spullen uitgestald op het bureau. Een paar kleine camera's, kleren, scheergerei, drie dozen met fotopapier en foto-afdrukken en negatieven, twee pijpen, een
| |
| |
stapeltje papieren. De vrouw, klein, rond en dik, het hoofd draaiend als een papegaai, zonder nek, ging weer naar beneden om koffie te zetten. Tegen het licht van het raam bekeek ik de negatieven. Op één ervan waren duidelijk krasjes aangebracht. Het was het negatief van de foto van Polanens doelwit. Had Martin opzettelijk mij op een dwaalspoor of in verwarring willen brengen inzake de pruik? Ik achtte dit niet onmogelijk omdat Martin graag van zelf ontworpen avonturen hield (zoals ik Polanen in mijn schrijfavontuur had betrokken), maar in Praag had ik met deze eigenschap geen rekening gehouden. Het stapeltje papier omvatte rekeningen, een plattegrond van Praag, een hotelgids, een lijstje aantekeningen over verstuurde foto's.
‘En wat zou u willen hebben?’, vroeg de vrouw, terwijl ze weer die allemachtige slappe koffie inschonk. Dat zag je zonder te proeven.
‘Dat is de kwestie niet, ik bedoel, het is uw eigendom allemaal.’ ‘Wat dacht u van de pijpen?’
Ik keek ernaar. Ze waren volledig uit- en doorgerookt. De stelen pasten niet bij de koppen. Martin had de gewoonte een pijp op de hak van een schoen of op een paaltje of tegen een muur leeg te kloppen, waarbij menige steel het leven liet. Het hout van de koppen was flink door het vuur weggevreten. De pijpen waren zo stukgerookt, dat er onder aan de koppen gaatjes kwamen. Martin had ze wat groter gemaakt en ze vervolgens dichtgestopt met moertjes en schroefjes.
‘Och, ik heb zelf pijpen genoeg. En... eh... ik rook uit een ander soort pijp.’
‘Nou, zegt u het maar, wat dan. Een toestel?’
‘Eerlijk gezegd ben ik hier niet gekomen om iets te halen. Ik dacht dat ik u ergens mee kon helpen.’
| |
| |
‘Martin is dood. Zijn vader en ik begrijpen het niet. Maar het heeft geen zin naar het waarom te blijven vragen. En hier, een fototoestel.’
Zij drukte de camera in mijn handen. Ik wist niets anders te doen dan dank-u-wel te zeggen. Het klonk lullig.
Ik gaf de vrouw een hand en liep de trap af. De koffie liep ik zo mis. Dit keer zou zij het misschien merken hoe ik ervan gruwde, zoals van gekookte melk met vellen.
Martins dood annexeren voor mijn boek. De man op de ambassade kan dan Polanen zijn, die op een of andere manier het ontbrekende briefvelletje aan Kirsten heeft gegeven. Hoe precies is van later zorg. En het brieffragment was nu bij Martins nalatenschap. Ik kreeg het van zijn moeder en vertaalde het moeizaam. Dat kon ook niet anders met alleen maar een Tsjechisch-Duits woordenboekje en daar de eerste regel van de brief onvolledig was had ik bovendien moeite om in het begin het verband tussen de woorden te ontdekken. Uiteindelijk kwam ik tot het volgende: ‘...gekomen ben. En hier ligt de wortel van het eeuwendurend misverstand. De joden wordt zoveel verweten, maar in de eerste plaats de dood van de Messias. Je schijnt niet te hebben geweten dat ik een jood was, Vera. Ik heb er ook nooit met je over gepraat. Dat verweet Polanen mij. Maar ik ben niet orthodox opgevoed en mijn doen en laten staat ver af van wat de othodoxe joden willen.
Ik ben ver van hen weggedreven. Als ik de Shylock zou hebben moeten spelen zou ik er nooit aan gedacht hebben dat ik die rol kreeg omdat ik jood was. Ik was een Tsjech, ik hield van het land, van Praag, van jou.
Toen jij ergens je werk deed en poëzie las en berichten, ontmoet- | |
| |
te ik Polanen. Ik kan niet zeggen dat ik hem niet mocht. Wij hadden nooit zoveel gespreksstof en daarbij kwam dat hij een vreemdeling bleef. Maar Polanen, de Ysengrim bleek mij te haten. Ik ontmoette hem in het trappehuis van jouw woning. Hij zei dat ik moest vluchten, omdat de okkupanten het vooral op joden voorzien hadden omdat zij de schuld van alles waren, nu en altijd. En als Vera eens wist dat ik een Jood was... Waarom en hoe wist Polanen dit wel en jij niet? Voor Polanen was ik het vuil van de aarde. Hij schold mij uit en duwde mij de straat op. Als ik van je hield moest ik maken dat ik wegkwam, want anders bracht ik jou in moeilijkheden.
Ik weet niet meer wat ik moet geloven. Ik herinner mij het Slanskyproces met de vele joodse slachtoffers. Zou zoiets terugkomen? Op zo'n moment ben ik er een beetje trots op een jood te zijn. Dat is natuurlijk stom, want ik graaf zo mijn eigen graf. Ik had je nog willen spreken, Vera omdat ik niet wil lijken op een hond die met de staart tussen zijn benen wegloopt. Er moet toch over te praten zijn?
Als het niet waar is wat Polanen zei... Toch twijfel ik. In dat geval kun je het zien als verraad aan onze liefde. Maar dat moet toch weer goed kunnen komen. Nu weet ik het niet meer. Waren wij maar samen. We...’
Polanen dus. Ysengrim dus.
Ysengrim sprak tot de beer:
‘Wel wat zegt gij?’ Bruin sprak weer:
‘'k Zit toch liever in het veld
Dan in d'ijzers hier gekneld.’
Dat was nu wel duidelijk. Noch de afzender noch de ontvanger
| |
| |
kende ik. Polanen kon geen van beiden zijn, omdat het juist over hem ging. De afzender kon wel de kale man zijn, die blijkbaar teveel wist van Polanen. Vandaar dat ik naar hem uit moest kijken. Zo komt het verhaal rond.
‘Laat ons tot de koning gaan;
'k Neem zijn offers dankbaar aan!’
|
|