Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het geboorte-niveau der Nederlandse rooms-katholieken (1954)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het geboorte-niveau der Nederlandse rooms-katholieken
Afbeelding van Het geboorte-niveau der Nederlandse rooms-katholiekenToon afbeelding van titelpagina van Het geboorte-niveau der Nederlandse rooms-katholieken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.99 MB)

XML (0.54 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/sociologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het geboorte-niveau der Nederlandse rooms-katholieken

(1954)–F. van Heek–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Een demografisch-sociologische studie van een geëmancipeerde minderheidsgroep


Vorige Volgende
[pagina 140]
[p. 140]

IX Besef van grote kwetsbaarheid bij een hoog ambitieniveau en relatief gunstig tijdsperspectief

Inleiding

In het vorig hoofdstuk beschouwden wij een aantal sociaal-historische en sociologische factoren, die tot het ontstaan van een specifieke mentaliteit bij de Nederlandse katholieken hebben bijgedragen.

Thans zullen wij enige krachten analyseren, die bovengenoemd verschijnsel eveneens beïnvloeden, doch die, daar zij zich hoofdzakelijk in de 20ste eeuwse Nederlandse samenleving laten gelden, beter in een afzonderlijk hoofdstuk kunnen worden behandeld. Wij doelen hier op een tweetal merkwaardige eigenschappen der groepsmentaliteit van de Nederlandse katholieken, n.l. het besef van grote kwetsbaarheid bij een hoog ambitieniveau. Enerzijds doet zich bij hen, niettegenstaande hun emancipatie, een grote bezorgdheid voor, verband houdende met problemen zoals die van elite-vorming, geloofsafval en groepsheterogeniteit. Anderzijds kenmerkt zich de door ons bestudeerde groep door hoge toekomstverwachtingen, berustende ten dele op rationele en ten dele op irrationele overwegingen.

Hoe verschillend genoemde twee eigenschappen ook zijn, beide bevorderen zij een krachtige ‘frontmentaliteit’. De gevoelens van kwetsbaarheid verhogen de waakzaamheid, begunstigen een straffe organisatie en vergroten de belangstelling voor de quantitatieve ontwikkeling van de groep. De hooggestemde toekomstverwachtingen activeren eveneens de groepsgeest, mits uiteraard de feitelijke ontwikkeling met dit hoge ‘level of aspiration’ in overeenstemming blijft.

Onvoldoende groei der katholieke elite-groepen

Sinds vele jaren bestaat in verantwoordelijke katholieke kringen ernstige bezorgdheid omtrent de z.g. intellectuele achterstand der Nederlandse katholieken, d.w.z. dat in de grote behoefte, die deze groep na haar emancipatie heeft aan uitbreiding van haar leiding-

[pagina 141]
[p. 141]

gevende élites, niet in voldoende mate kan worden voorzien. Zeegers merkt dienaangaande op:

‘Het blijkt dan, dat wij in belangrijke geledingen van de maatschappij uiterst kwetsbaar zijn, dat wij voor de maatschappelijke competitie onvoldoende zijn toegerust en dat wij achterstand tellen en zullen blijven tellen, wanneer wij niet met inspanning van al onze kwalitatieve en kwantitatieve krachten zullen pogen onze positie te verbeteren’Ga naar voetnoot1.

Het duidelijkst komt dit bij de academisch gevormden tot uiting. In het jaar 1947 telde het totale protestantse volksdeel in Nederland 47.5 % der academisch gevormden naast een aandeel in de totale beroepsbevolking van 44.5 %. De katholieken daarentegen telden slechts 19.1 % der academisch gevormden (evenals bij de protestanten exclusief de theologen) naast een percentage van 37.8 in de totale beroepsbevolking. De zwakke en zich te langzaam verbeterende positie van de katholieken onder de academici, aldus Zeegers, is slechts een symptoom van hun achtergebleven aanpassing aan het geheel der ontwikkelingsmogelijkheden in onze maatschappij.

De katholieke gezinshoofden met beroep vormden in 1947 33.4 % der beroepsbevolking. Hiervan telden de leraren en hoogleraren 25.5 %, de beoefenaars der vrije beroepen 25.2 %, de hogere militairen en politie 18.7 %, de ambtenaren 27.1 % en het administratief personeel 25.2 % van deze beroepsgroepen in de totale bevolking. In de lagere sociale lagen zijn de katholieken dan ook sterker vertegenwoordigd.

In een andere uiteenzetting merkt Zeegers opGa naar voetnoot2:

‘Uit een statistische analyse van de ontwikkeling in de afgelopen 30 jaar is mij namelijk gebleken, dat ondanks de oprichting van de R.K. Universiteit en de Katholieke Economische Hogeschool de achterstand aan katholieke intellectuelen practisch niet is ingelopen. D.w.z. dat zonder de oprichting van deze Katholieke instellingen van hoger onderwijs de achterstand waarschijnlijk nog groter zou zijn geworden.
De bottle-neck van dit alles ligt in belangrijke mate bij het middelbaar onderwijs, waarheen de katholieke ouders nog onvoldoende de weg bereiden voor hun kinderen.
Het blijkt, dat de achterstand aan intellectuelen diepe wortels heeft en dat men zich daarvan bij het tot ontwikkeling brengen van het Katholieke hoger onderwijs nog meer bewust moet zijn.’
[pagina 142]
[p. 142]

Volgens Zeegers is het duidelijk, dat de quantitatieve toename der katholieken voor hun sociale invloed slechts dan betekenis heeft, wanneer deze toename een stimulans is voor qualitatieve expansie, die bewust en planmatig tot stand zal moeten komen.

In een recente publicatie geeft de protestant Kuiper een nadere analyse van dit voor de Nederlandse katholieken zo ernstige probleemGa naar voetnoot1. Hoewel bij Kuiper ietwat meer de nadruk valt op het inhalen van de achterstand, die heeft plaats gevonden, blijkt toch ook uit zijn studie, dat de situatie voor de katholieken nog steeds aanleiding tot zorg geeft.

Hij merkt op, dat de katholieken dikwijls ondervertegenwoordigd zijn in beroepen, wier beoefenaren de laatste tientallen jaren relatief sterk in aantal zijn toegenomen in verband met de steeds grotere betekenis van de techniek en het gecompliceerder worden van onze samenleving. Als zodanig vermeldt Kuiper o.a. de bedrijfshoofden in de categorieën verkeer, verzekerings-, bank- en credietwezen, vrije beroepen, hogere technici, ambtenaren, administratief personeel. Genoemde auteur wijst in navolging van Weber, Kruijt en Kempe op de betrekkelijke lage plaats, welke het economisch leven in de waarderingsscala der katholieken inneemt. Op grond van vergelijking der resultaten der volkstellingen van 1930 en 1947 valt ongetwijfeld te constateren, dat de katholieken de bestaande achterstand in vele gevallen hebben verkleind. Zo is hun percentage in de vrije beroepen van 22.4 in 1930 tot 25.4 in 1947 gestegen. Volgens Kuiper is hier sprake van een geleidelijke aanpassing aan de moderne economische beroepsstructuur, een inhalen van een achterstand, die deels aan achterstelling maar vooral aan een andere beroepswaardering moet worden toegeschrevenGa naar voetnoot2.

Merkwaardig is hier, dat wat het percentage academisch gegradueerden betreft, genoemde achterstand niet in gelijke mate genivelleerd wordt. Terwijl het percentage katholieke academisch gegradueerden ver beneden het percentage katholieken van de beroepsbevolking ligt, is weliswaar vergeleken met de volkstelling van 1930 belangrijke vooruitgang behaald, doch de katholieken blijven zeer ongelijk verdeeld over de diverse studievakken. Zo bereiken zij in de studie der natuurkunde, scheikunde, biologie, indologie, veeartsenijkunde, alle technische wetenschappen en de landbouwwetenschappen een belangrijk lager percentage dan zij gemiddeld behalen. Een en ander doet vermoeden, dat bovengenoemde achterstand slechts ten dele aan achterstelling kan worden geweten, doch

[pagina 143]
[p. 143]

dat zij voornamelijk haar oorzaak vindt in een voorkeur voor bepaalde vakken. Geconstateerd moet worden, aldus Kuiper, dat de nivellering van de voorkeur voor bepaalde beroepen niet hand in hand is gegaan met een nivellering van de voorkeur voor de studierichtingen. Het aanpassingsproces schijnt aldus volgens hem bij de academici te stagnerenGa naar voetnoot1. Dit geldt vooral bij bepaalde studierichtingen zoals de B faculteiten, Delft en Wageningen.

Het percentage katholieke studenten in diverse studierichtingen van het hoger onderwijs in 1930 en 1947Ga naar voetnoot2

Studierichting 1930 1947 Studierichting 1930 1947
Rechtsgeleerdheid ... 15.9 20.0 Indologie .....   10.0
Geneeskunde ..... 15.9 18.7 Soc. Geografie ... 14.0 20.7
Tandheelkunde .... 14.6 18.4 Economie ..... 15.2 23.2
Wis- en Natuurkunde . 10.5 15.0 Veeartsenijkunde .. 14.8 15.9
w.o. wiskunde ....   17.9 Techn. wetenschap . 14.0 15.5
natuurkunde...   15.3 w.o. civiel .....   14.5
scheikunde ...   13.5 werktuigk. ..   14.6
biologie .....   11.1 electrotechniek.   16.8
pharmacie....   17.4 scheikunde ..   13.0
Letterkunde en Wijsbegeerte ...... 19.4 29.1 Landbouwwet.... 15.7 15.4
w.o. moderne talen ..   25.2 Totaal ....... 15.2 19.1
oude talen ....   33.3      
geschiedenis ...   22.5 Beroepsbevolking ..   36.6

Het ligt buiten het kader van onze probleemstelling om nader op de oorzaken van de achtergebleven groei der leidende elites bij de katholieken in te gaan. Wij kunnen volstaan met te constateren, dat zich hier voor de Nederlandse katholieken een ernstig probleem voordoet, dat het gevoel van kwetsbaarheid van de door ons bestudeerde groep vergroot.

Toenemende onkerkelijkheid

Al kenmerken de Nederlandse katholieken zich, in vergelijking met hun buitenlandse geloofsgenoten, door een intensievere beleving van

[pagina 144]
[p. 144]

sommige specifiek katholieke ethische normen en een sterkere frontmentaliteit, dit verschijnsel neemt het feit niet weg, dat ook zij, gelijk de meeste godsdienstige groepen in de Westerse samenleving, een sterke geloofsafval tonen (zij het dan ook minder sterk dan bij de meeste katholieke groepen buiten onze landsgrenzen).

In Nederland heeft de toename van het percentage onkerkelijken ten koste van de Ned. Hervormden het meest de aandacht getrokken, daar bij de katholieken in ons land de geloofsafval gemaskeerd wordt door bevolkingsaanwas, ten gevolge van een hoog geboorte-niveau. De geloofsafval is voor de Nederlandse katholieken echter eveneens een ernstig probleem. Kruijt heeft het verlies van de R.K. Kerk in ons land gedurende de periode tussen de beide volkstellingen van 1930 en 1947 op 80.000 geschat; een meer recente publicatie van het C.B.S. noemt zelfs een nog hoger cijfer, n.l. 117.000Ga naar voetnoot1.

Het is interessant om genoemde gegevens te vergelijken met de berekende groei der Nederlandse bevolking, voortvloeiend uit het relatief hogere geboorte-niveau der Rooms-Katholieken. Deze groei bedroeg ± 875.000 voor de periode 1905-1947. Zonder deze groei zou de bevolking op 31 Mei 1947 8.750.000 hebben bedragen en het percentage Rooms-Katholieken niet 38.5 doch ruim 32. Dit percentage is lager dan dat voor 1909 (35 %), waaruit - wederom met de nodige voorbehouden - enige indruk van de afval onder de katholieken is verkregen en tevens blijkt, dat het hoge geboorte-niveau onder de katholieken niet alleen het relatieve aandeel van deze groep onder de totale bevolking van 35.0 % tot 38.5 % heeft doen toenemen, doch bovendien een niet onbelangrijke teruggang heeft opgevangenGa naar voetnoot2.

Dat de quantitatieve groei, ja zelfs de quantitatieve handhaving der katholieken in Nederland van een betrekkelijk hoog geboorteniveau van deze groep afhankelijk is, kan het hierboven geconstateerde gevoel van kwetsbaarheid der katholieken in ons land slechts verhogen.

De heterogene sociaal-structurele samenstelling van de katholieke bevolkingsgroep

Terwijl de katholieke volksgroep worstelt met het probleem van de recrutering van haar élites en de geloofsafval bij haar leden, doet zich voor haar ook de grote moeilijkheid gelden van een heterogene

[pagina 145]
[p. 145]

sociale samenstelling. Deze heterogeniteit brengt ongetwijfeld ook voordelen met zich mede. Terecht ziet Zeegers het als een verheugend feit, dat de katholieken in Nederland nog altijd een ‘volkskerk’ vormenGa naar voetnoot1, d.w.z. dat in deze groep alle sociale geledingen (behalve de intellectuele élite-groepen) doorgaans vrij representatief zijn vertegenwoordigd. Behalve het feit, dat deze toestand uit een oogpunt van godsdienstbeleving de meest gewenste is, brengt deze in politiek opzicht beschouwd de zekerheid, dat de Katholieke Volkspartij - de door het Episcopaat gesteunde politieke organisatie waarin de meeste katholieken verenigd zijn - in het krachtenspel der politieke partijen een middenpositie kan innemen, zodat bij de thans bestaande politieke verhoudingen in Nederland in feite geen regering tot stand kan komen zonder haar steun.

In de Maasbode van 12 Juni 1948 worden deze voordelen der middenpositie zeer realistisch uiteengezet. Het blad wijst er op, dat de katholieken achtereenvolgens met de Liberalen een coalitie hebben gesloten om een eigen kerkregering in ons land te verwezenlijken; daarna met de protestantse partijen zijn samengegaan om gelijkstelling voor het bijzonder onderwijs te verkrijgen en tenslotte na de tweede wereldoorlog hoofdzakelijk met de Partij van de Arbeid een regering vormden om de sociale ordening en het Indonesische vraagstuk op de meest doelmatige wijze te kunnen oplossenGa naar voetnoot2.
Gerard Brom merkt dienaangaande op:
‘Zij lieten zich de opwachting van de een na de ander welgevallen, verwaardigden zich ieders diensten te gebruiken, ....’Ga naar voetnoot3

Genoemde relatief grote sociale heterogeniteit der katholieken blijkt bij een vergelijking van de sociaal-structurele samenstelling van deze groep met die der gereformeerden.

Procentuele verdeling der katholieke en gereformeerde beroepsbevolkingGa naar voetnoot* naar positie in het bedrijfGa naar voetnoot4

Kerk-genootschap Bedrijfs-hoofden Medew. gezinsl. Hoofd-arbeiders Hand-arbeiders Totaal
Rooms-Katholieken 18.9 13.9 19.7 47.5 100
Gereformeerden .. 22.7 13.1 23.7 40.5 100

[pagina 146]
[p. 146]
Uit het bovenstaande valt af te leiden, dat de leden van bovengenoemde twee kerkgenootschappen in Nederland, die als zodanig tevens grotendeels politiek georganiseerd zijn, een verschillende sociaal-structurele opbouw vertonen. Terwijl bij de gereformeerden de handarbeiders kennelijk in de minderheid zijn, vertegenwoordigen zij bij de katholieken bijna de helft van de totale godsdienstgroep. Indien wij bovendien nog rekening houden met het feit, dat de doorgaans meer links georiënteerde industriearbeiders bij de katholieken oververtegenwoordigd zijnGa naar voetnoot1, dan behoeft het geen verwondering te wekken, dat de politieke partij der gereformeerden (de Anti-Revolutionaire Partij) een conservatief beleid kan voeren zonder veel weerstand bij haar leden te ontmoeten, terwijl daarentegen bij de katholieken een sterkere wrijving tussen de politieke vleugels valt waar te nemen.

Deze sociaal-structurele en politieke situatie heeft ‘les défauts de ses qualités’. Het blijkt - en de uitslagen van de in 1952 gehouden Tweede Kamer verkiezingen hebben het nog eens duidelijk getoond - moeilijk om de partijeenheid te bewaren ten gevolge van de middelpuntvliedende krachten, die door de conservatieve Katholieke Nationale Partij enerzijds en door de katholieke groep in de Partij van de Arbeid anderzijds op de politieke eenheid van de Katholieke Volkspartij worden uitgeoefend.

De provinciale verkiezingen van 1954 toonden in dit opzicht een verbetering voor de K.V.P.; niettemin blijkt uit het bij het ter perse gaan van dit werk verschenen Bisschoppelijk Mandement, welke sociale spanningen heersen in de politieke organisatie der Nederlandse katholiekenGa naar voetnoot2.

De wijze waarop voortdurend katholieke stemmen verloren gaan aan de socialisten of aan de afzonderlijk georganiseerde katholieke partijen, die zich in de loop der jaren hebben afgescheiden, moge uit het onderstaande overzicht blijken. (Bij beschouwing hiervan dient men uiteraard rekening te houden met de hierboven besproken groei der Nederlandse katholieke bevolking gedurende de laatste halve eeuw.)

Percentage der Nederlandse kiezers, dat sinds 1918 op de R.K. staatspartij, na de oorlog op de Katholieke volkspartij heeft gestemdGa naar voetnoot3

Jaar.... 1918 1922 1925 1929 1933 1937 1946 1948 1952 1954
R.K.... 30.03 29.86 28.63 29.64 27.87 28.84 30.81 31.04 28.67 31.5

[pagina 147]
[p. 147]

Het merkwaardige van bovenstaande cijfers is, dat het aantal kiezers, dat op de door het Episcopaat gesteunde partij stemt, vrijwel constant gebleven is in de laatste 40 jaar en dus niet de geleidelijke stijging van het percentage katholieken in de loop van de laatste halve eeuw heeft gevolgd.

Hoe deze ontwikkeling, die voor de politieke en sociale toekomst van ons land van het allergrootste gewicht is, zich verder zal voltrekken, kan slechts worden gegist. In ieder geval vergroot de hierboven geconstateerde politieke afsplintering van de door het Episcopaat gesteunde katholieke politieke partij wederom het gevoel van kwetsbaarheid bij de door ons onderzochte groep.

Niettemin een hoog ambitieniveau bij een betrekkelijk gunstig tijdsperspectief

Het begrip ambitieniveau (‘level of aspiration’) is in de laatste decennia een van de belangrijkste hulpmiddelen der sociale psychologie geworden. Met behulp van dit begrip wordt o.a. de betekenis weergegeven, welke het tijdsperspectief heeft voor het moreel en de prestaties van individu en groepGa naar voetnoot1. Lewin demonstreert de betekenis van een gunstig tijdsperspectief en goed aangepast ambitieniveau met het volgende duidelijke voorbeeld.

De grote meerderheid der Duitse Joden, die zich met het Duitse volk wensten te assimileren, hadden vóór de aanvang van het Hitlerregime niet geloofd, dat de progroms van het Czaristische Rusland ook in Duitsland zouden kunnen plaatsvinden. Toen het nationaal-socialisme in Duitsland zijn anti-semitische terreur aanving, stortten vrijwel alle toekomstverwachtingen voor genoemde Joodse groep ineen; een wanhoopsstemming overheerste. Daarentegen bleek de psychische ontwikkeling van de veel kleinere groep Zionisten in Duitsland onder deze omstandigheden anders te zijn. Voor hen was het tijdsperspectief van grote betekenis. Tientallen jaren hadden zij de sociologische problemen van hun groep grondig bestudeerd en op basis hiervan een politiek program voor de verwezenlijking van een eigen Joods vaderland opgesteld. Hoe gedurfd dit plan ook was, voor hen betekende dit een realiseerbare mogelijkheid, zij het in de verre toekomst: een tijdsperspectief en een ambitieniveau, dat hun groepsmoreel handhaafde, niettegenstaande zij aan dezelfde vervolgingen waren blootgesteld als de overige Duitse Joden. Het is opvallend,

[pagina 148]
[p. 148]

merkt Lewin op, hoeveel de goede groepsgeest van de Zionisten er toe heeft bijgedragen het groepsmoreel van vele der niet-Zionistische Joden in Duitsland op peil te houden. ‘Time perspective seems, indeed, to be sufficiently important for morale to warrant a more thorough analysis’Ga naar voetnoot1.

Deze nadere analyse leidt Lewin tot de volgende conclusies: een goede groepsgeest vereist een hoog gesteld, boven het alledaagse leven verheven doel en daarnaast een groepsinspanning tot het bereiken van dit verre doel door middel van handelingen, die met voldoende werkelijkheidszin worden uitgevoerd, om een geleidelijke vooruitgang in de richting van dit doel te verwezenlijken. Derhalve zijn kennelijk onbereikbare zowel als zeer gemakkelijk te realiseren doeleinden voor het groepsmoreel niet bevorderlijkGa naar voetnoot2.

Verder constateert hij een wisselwerking: een hoog maar niet irreëel ambitieniveau bevordert het groepsmoreel; omgekeerd leidt een hoog groepsmoreel tot een tijdsperspectief over lange afstand met voor de groep belangrijke doeleindenGa naar voetnoot3.

Het bovenstaande impliceert, dat de tendenties in de ontwikkeling van groepsmoreel en groepsprestaties gedurende het nabije verleden van grote betekenis zijnGa naar voetnoot4. Heeft een groep voor korte of langere tijd met succes haar doeleinden nagestreefd, dan zal zij haar volgend doel betrekkelijk hoog stellen, immers, zij heeft vertrouwen gekregen in eigen kunnen. De curve van haar succes wordt als het ware in de toekomst doorgetrokken. Experimenteel onderzoek heeft aangetoond, dat hierbij een duidelijk referentie-kader van groot belang is, d.w.z. een schaal waaraan groep of individu hun prestaties kunnen toetsen, of zich althans kunnen oriënteren bij hun streven naar het hoogst gestelde doelGa naar voetnoot5.

Samenvattend kunnen wij opmerken, dat door het Amerikaanse experimentele onderzoek is vastgesteld, dat de volgende factoren het groepsmoreel en de groepsprestatie onder bepaalde omstandigheden gunstig kunnen beïnvloeden:.

 

1.Een hoog gesteld einddoel, mits
2.De overtuiging aanwezig is, dat dit einddoel, zij het in de verre toekomst, gerealiseerd kan worden. Bevorderlijk voor deze uiteindelijke realisering is het feit, dat
[pagina 149]
[p. 149]
3.Geleidelijke vooruitgang in de richting van het doel in de naaste toekomst waarschijnlijk wordt geacht.
Verder, dat
4.In het recente verleden vooruitgang heeft plaats gevonden, welke getoetst kan worden aan een duidelijk referentie-kader.

 

In verband met de probleemstelling van ons onderzoek is het gewenst nog wat nader in te gaan op het tweede punt van bovenstaande samenvatting: het geloof in het bereiken van het gestelde einddoel. De betekenis van deze factor kan moeilijk onderschat worden. Merton citeert in dit verband de woorden van Thomas: ‘If men define situations as real, they are real in their consequenses’Ga naar voetnoot1. Merton analyseert de werking van een dergelijke ‘self-fulfilling prophecy’ aldus: wanneer in een samenleving een bepaalde overtuiging heerst, die objectief beschouwd niet juist behoeft te zijn, kunnen er niettemin onder suggestie van deze overtuiging sociale krachten gaan werken, die deze overtuiging realiteit geven of haar mate van realiteit gaan vergrotenGa naar voetnoot2. Het meest bekende voorbeeld hiervan zijn de vooroordelen, die in de Ver. Staten omtrent de capaciteiten en de moraliteit van de negers in dit land bestaan. Immers, ten gevolge van deze vooroordelen omtrent veronderstelde luiheid, geringe intelligentie en criminele aanleg van deze groep, worden de negers dikwijls gedwongen onder maatschappelijke omstandigheden te leven, welke het ontstaan van deze eigenschappen bevorderen.

Gelijk het woord ‘prophecy’ reeds aangeeft, heeft het begrip ‘self-fulfilling prophecy’ bijzondere betekenis voor de dynamiek van het sociale leven: een voorspelling, die thans geacht wordt een juist beeld te geven van de toekomst, kan de toekomstige ontwikkeling in de richting gaan beïnvloeden, waarheen deze voorspelling wijst.

In hoever hebben Lewin's en Merton's onderzoekingen betekenis voor het door ons gestelde probleem, de bijzondere, van hun geloofsgenoten elders afwijkende, mentaliteit der Nederlandse katholieken?

Hiertoe zullen wij eerst de vier hoofdpunten van de in het voorgaande gegeven samenvatting aan de bestaande sociale situatie in Nederland toetsen.

1. Een hooggesteld einddoel.

Bij de bespreking van het ambitieniveau van de Nederlandse katholieken als groep dient uiteraard het religieus en maatschappelijk ambitieniveau duidelijk onderscheiden te worden. Iedere Christelijke groep heeft als hoogste religieuze einddoel

[pagina 150]
[p. 150]

naar krachten bij te dragen tot de verwezenlijking van het Koninkrijk Gods. Het spreekt vanzelf, dat dit doel buiten onze beschouwing valt. Naast en in verband met deze religieuze doelstelling doet zich echter een maatschappelijk ambitieniveau voor, dat betrekking heeft op het streven van iedere godsdienstige groep, haar groepsverhoudingen zodanig te doen zijn, dat zij haar godsdienstige gevoelens het meest intens collectief kan beleven en uiten. Voorwaarde hiertoe is dikwijls een volledige emancipatie. Nu is het merkwaardig, dat vooraanstaande leiders der Nederlandse katholieken deze volledige emancipatie niet bereikt achten alvorens de katholieken een grote meerderheid van de Nederlandse bevolking uitmaken. Prof. Romme, de leider der katholieke Tweede Kamer fractie, merkt dienaangaande op:

‘Er is een andere Katholieke emancipatie, waarvan met ernst moet worden betwijfeld, of zij binnen een enigszins afzienbare tijd in Nederland zal worden bereikt - met name vóórdat ons volk in overgrote meerderheid Katholiek zal zijn geworden. Dat is die emancipatie, waarbij de individuele Katholiek niet meer behoeft te overwinnen de reserve, dikwijls het wantrouwen, soms ook de tegenzin, waarmede de anderen hem tegemoet treden wegens het enkele simpele feit van zijn Katholiek-zijn; de ‘anderen’, die hoe onderling verschillend ook, in dit opzicht zich merkwaardig ver één gevoelen’Ga naar voetnoot1.

Volledige emancipatie en quantitatieve meerderheid worden aldus in nauw verband gebracht; het laatste wordt een belangrijk onderdeel van het maatschappelijk ambitieniveau.

2. De overtuiging, dat verwezelijking van het einddoel - zij het in de verre toekomst - mogelijk is.

Reeds in het jaar 1925 gaf het R.K. Dagblad ‘De Maasbode’ naar aanleiding van de derde Nederlandse Katholiekendag in een soort wensdroom een schets van ons land in het jaar 1975, waarin o.a. de volgende beelden naar voren kwamenGa naar voetnoot2.

a.De Rooms-Katholieke Kerk als de draagster van het Christendom door de meerderheid van ons volk aanvaard en door het overblijvende gedeelte geëerd.
b.De Utrechtse Domkerk (nu een protestantse kerk) in handen van de Rooms-Katholieken; een Nederlandse Kardinaal-Aartsbisschop, omgeven door 12 Nederlandse bisschoppen en de 20 Abten der Rooms-Katholieke orden en congregaties ‘in al de glorie van onze liturgie in de Utrechtse Dom’.
[pagina 151]
[p. 151]

Deze wensdroom is niet gegeven als een profetie. Kenmerkend is echter dat in protestantse kringen niet ‘gedroomd’ wordt van een vergadering der Generale Synode in de St Janskerk te 's Hertogenbosch.

In dezelfde tijdsperiode schreef hetzelfde blad in het kader van een meer op de werkelijkheid betrekking hebbende uiteenzetting: ‘Wij bezitten de toekomst’Ga naar voetnoot1. Bij vele katholieke auteurs valt deze overgang van wens naar gedachte waar te nemen. Reeds in de twintiger jaren sprak Borromeüs de Greeve, ‘de grote rhetor van het triomferende kerkbesef der Katholieken’, over ‘het vroegere Protestante Nederland’Ga naar voetnoot2, dit terwijl nog in 1947 de protestantse groepen in Nederland de katholieken in aantal overtroffen. C.F. Pauwels O.P. merkt op:Ga naar voetnoot3 ‘Daar is op de eerste plaats het vooruitzicht of minstens de mogelijkheid, dat de Nederlandse volk over enige tientallen jaren in meerderheid katholiek zal zijn. Protestanten vragen zich nu al af, wat hun dan te wachten staat.’

Inderdaad, de verwachtingen van katholieke zijde geuit, worden op merkwaardige wijze ondersteund door nog zekerder uitspraken van gezaghebbende protestanten omtrent dit onderwerp, die in de zelfde richting wijzen. (Men vergete hierbij niet, dat terwijl het percentage katholieken in de laatste halve eeuw steeg, het percentage protestanten, ten gevolge van geloofsafval, die meestal niet door hoge geboortecijfers werd gecompenseerd, van 60.1 tot 41.9 % daalde.)

Zeer opvallend is de tegelijk pessimistische en agressieve uitlating van Prof. Miskotte naar aanleiding van het Katholieke Maria-Congres, gehouden in 1947 te MaastrichtGa naar voetnoot4. Prof. Miskotte schrijft:

‘Wij zijn als protestantse christenen, als gereformeerde belijders geroepen allereerst om dit te verstaan als innerlijke noodwendigheid van deze vreemde religie; maar daarna zullen we moeten weten, wat ons te doen staat, als deze religie de staat overmeestert (langs de trappen der democratie, door de kracht van de grote aanwas binnenshuis en de zoveel geringere werfkracht op humanistische gemoederen, die ontledigd raakten) - ik zeg: er zal vroeg of laat maar één dilemna zijn: het land verlaten of het land verdedigenGa naar voetnoot5, zich onttrekken aan de verantwoordelijkheid of zich verzetten uit hoofde van onze hoge verantwoordelijkheid, welverstaan niet allereerst voor onze kerk, neen voor ons volk, ter wille van zijn vrije toegang tot God en tot de troon Zijner genade, óók om zijn historie, zijn roeping, zijn gemeenschap en zijn toekomst’Ga naar voetnoot6.
[pagina 152]
[p. 152]

De persoon van de spreker is hier van niet minder belang dan zijn woorden. Hier is geen radicale staatkundig gereformeerde aan het woord, die op min of meer bizarre wijze Nederland tegen de duister machinaties van het perfide Rome ten strijde roept, neen, het betreft hier een zeer vooraanstaande figuur in de Nederlands-Hervormde Kerk, het grootste protestantse kerkgenootschap in ons land. Wat Prof. Miskotte hier weloverwogen in een hoofdartikel van een belangrijk theologisch tijdschrift naar voren brengt, is, 1) dat de Rooms-Katholieke meerderheid in de toekomst onvermijdelijk komen zal, 2) dat deze meerderheid met onderdrukking van andersdenkenden gepaard zal gaan en, 3) dat deze onderdrukking slechts door vlucht of door strijd buiten de normale parlementaire verhoudingen om voorkomen kan worden.

De ethische en theologische problemen, welke de uitdaging van Miskotte met zich brengt, liggen buiten onze probleemstelling, al willen wij niet nalaten op te merken, dat het onverantwoord is zo te spreken op basis van zo weinig feitenmateriaal. Het advies van Kruijt aan de Nederlandse protestanten om de expansie van het Katholicisme te beantwoorden met grotere religieuze toewijding en offers in eigen kring komt ons juister voorGa naar voetnoot1.

In het kader van onze studie is het van belang, dat voor een invloedrijk protestants woordvoerder de komst der katholieke meerderheid thans reeds zo vast staat, dat hij practisch geen andere uitweg ziet dan geweld.

Verder moge hier aan de uiteenzetting van Merton worden herinnerd omtrent de ‘self-fulfilling prophecy’. Immers, uitingen gelijk hierboven vermeld kunnen vele orthodoxe protestanten, even beginselvast als Miskotte maar minder agressief, stimuleren het land te verlaten en aldus tot een spoediger komst van een katholieke meerderheid bij te dragen. In dit opzicht is het merkwaardig, dat de gereformeerden - van de overige orthodox-protestanten zijn geen cijfers beschikbaar - zeer sterk en blijvend oververtegenwoordigd zijn onder de Nederlandse emigrantenGa naar voetnoot2, al dient dit verschijnsel uiteraard ook met andere factoren in verband te worden gebracht, gelijk b.v. de oververtegenwoordiging van genoemde groep in de Nederlandse agrarische bevolking, de vermoedelijk grotere ondernemingslust der gereformeerden en hun relaties met de afstammelingen van hun geloofsgenoten, die reeds in de 19de eeuw emigreerden.

[pagina 153]
[p. 153]

Het gemiddelde percentage gereformeerden onder de Nederlandse emigranten bedroeg gedurende de periode 1948-1952 25.45 bij een aandeel der gereformeerden in de totale Nederlandse bevolking van 9.5 %Ga naar voetnoot1.

Andere protestanten uiten zich niet op zo radicale wijze als Miskotte, doch trachten zich door een bespreking met katholieke theologen voor alle zekerheid reeds een beeld te vormen van het standpunt dat de Katholieke Kerk ten aanzien der verdraagzaamheid zal innemen, ‘wanneer er in ons land een R.K. meerderheid over zoveel jaar is’. Vooral met dit doel heeft voor enige jaren in het klooster te Witmarsum een conferentie tussen protestantse en katholieke theologen plaats gevondenGa naar voetnoot2.

Het ligt voor de hand, dat deze twijfel van vele Nederlandse protestanten aan eigen toekomst het vertrouwen der Nederlandse katholieken versterkt, dat zij eens de meerderheid van ons volk zullen uitmaken. Hier blijkt een duidelijk ‘referentie-kader’, een duidelijke maatstaf voor de beoordeling van eigen vorderingen aanwezig te zijn. Niet alleen in de vorm van hun relatieve toename ten opzichte van de protestanten in ons land, maar vooral ook in de vorm van de twijfel aan eigen toekomst en zelfs de angst, die bij vele Nederlandse protestanten ten aanzien van de katholieke machtsontwikkeling tot uiting komt. Ds Goudzwaard spreekt in dit verband over de protestantse ‘angst’ en Roomse glorieGa naar voetnoot3.

Dat het ontzag voor de politieke expansie van het Katholicisme niet geringer is dan voor de hierboven besproken godsdienstige penetratie, moge blijken uit onderstaand citaat uit ‘Vrij Nederland’Ga naar voetnoot4:

‘Wie zich nl. niet al te oppervlakkig in het Nederlandse rooms-katholieke leven verdiept, stuit immers, bij alle wrijving en controverse die men ook daar kan aantreffen, op een indrukwekkend zelfbewustzijn en een even indrukwekkende eenheidsdrang, die wel verre van aan verzwakking onderhevig te zijn juist in kracht toenemen, naarmate dat katholicisme zich kwalitatief en kwantitatief in het land een definitieve en beslissende plaats verovert. Op het proces van emancipatie, tegen de helft van de vorige eeuw begonnen, is dat der consolidatie, gevolgd; die consolidatie luidde vervolgens een periode van expansie in, waar wij ons thans midden in bevinden.’

Het desbetreffende artikel werd geschreven in de periode juist voor de Tweede Kamer verkiezingen van 1952, een periode die een hoogte-

[pagina 154]
[p. 154]

punt in de politieke ontwikkeling van het Katholicisme in Nederland, vertegenwoordigde. Hierop is weliswaar een terugslag gevolgd, die echter bij de volgende verkiezingen ten dele weer te niet werd gedaan. Bovenstaande uitlating van politieke tegenstanders omtrent het élan van het huidige Nederlandse Katholicisme behoeft gezien onze voorgaande uiteenzettingen geen nader commentaar.

 

3. Geleidelijke vooruitgang in de richting van het doel wordt voor de naaste toekomst waarschijnlijk geacht.

4. Geleidelijke vooruitgang heeft in de voorgaande tijdsperiode plaats gevonden.

 

De demografische prognose van Nederland geeft alle reden om aan te nemen, dat de derde der door ons genoemde factoren volledig zijn invloed uitoefent. Het is een volkomen rationele verwachting, dat het percentage katholieken in Nederland in de naaste toekomst zal stijgen. Zeegers en Godefroy, die aan de hand van uitvoerige becijferingen trachten de voor de quantitatieve groei der katholieken bevreesde andersdenkenden gerust te stellen, tonen toch cijfers, die een geleidelijke groei der katholieken voor de naaste toekomst duidelijk aangevenGa naar voetnoot1.

 

In de wisselwerking van de door Lewin vermelde factoren, die in samenhang staan met het groepsmoreel, neemt de geleidelijke vooruitgang in de richting van het doel gedurende het recente verleden een belangrijke plaats in. Wij zagen in het voorgaande, dat een gezaghebbend katholiek woordvoerder het verkrijgen van de meerderheid als een sluitstuk voor de katholieke emancipatie van ons land beschouwt. Vooruitgang ten aanzien van dit doel kan gedurende de laatste decennia ongetwijfeld geconstateerd worden. De meest voor de hand liggende maatstaf is hier uiteraard de reeds besproken stijging van het percentage katholieken in ons land van 35.5 tot 38.5 gedurende de laatste halve eeuw. Spectaculair is dit cijfer niet, maar de tendentie is onmiskenbaar. Opvallender is reeds het percentage leerlingen van het gewoon lager onderwijs, dat de R.K. bijzondere scholen bezoekt.

Dit cijfer bedroeg in 1943 niet minder dan 43.4 %Ga naar voetnoot2. Men dient bij de beoordeling van dit gegeven rekening te houden met de op latere leeftijd plaatsvindende geloofsafval onder een deel der katholieken. Niettemin wordt bovenvermeld feit door vele protestanten als een dreigende indicatie van een komende katholieke meerderheid gezien.

[pagina 155]
[p. 155]

Sommige protestanten nemen, gelijk wij zagen, zelfs aan, dat deze meerderheid spoedig en zeker komen zal. In hoever staan wij hier tegenover een rationele gedachtengang, gebaseerd op empirisch onderzoek, of is hier slechts sprake van een mythe? Het gedeeltelijk rationele, gedeeltelijk mythische van deze opvatting komt tot uiting, wanneer wij haar trachten te classificeren op basis van Talcott Parsons' bekende tweedeling in ‘empirical’ en ‘non empirical beliefs’. Laatstgenoemde categorie betreft ‘subjects which are defined as beyond the reach of the methodology of empirical science or its equivalent in the culture in question’Ga naar voetnoot1.

Empirisch onderzoek toont aan, dat het ontstaan van een katholieke meerderheid in Nederland redelijkerwijs vermoed kan worden. Bovendien zijn de katholieken de enige godsdienstgroep in Nederland ten aanzien waarvan een dergelijk vermoeden kan bestaan. Hier staat tegenover dat deze katholieke meerderheid waarschijnlijk niet spoedig komen zal, terwijl bij de bestaande geloofsafval en geboortedaling onder de katholieken geenszins de zekerheid bestaat, dat genoemd verschijnsel zich ooit zal voordoen. Hoewel dus de bezorgdheid, waarmede vele niet-katholieken de onmiskenbare groei van het katholieke volksdeel gadeslaan, niet irrationeel genoemd kan worden, behoort de zekerheid waarmede genoemde meerderheid tegemoet wordt gezien ongetwijfeld tot de ‘non-empirical beliefs’.

De verwachte groet van het % katholieken in Nederland volgens Zeegers en Godefroy

Percentage katholieken (vrouwen) Toegepast op bevolkingsprognose v.h.C.B.S. (zgn. werkgemiddelde)Ga naar voetnoot*
      Totale bevolking (vrouwen) Kath. bevolking (vrouwen)
1930 36.53      
1947 38.52      
1950 38.95 geëxtrapoleerde 5.029.000 1.959.000
1960 40.23 groeisnelheid 5.592.000 2.250.000
1970 41.56 constant als 6.038.000 2.509.000
1980 42.93 tussen 1930 en 6.462.000 2.774.000
2028 50.00 1947    

[pagina 156]
[p. 156]

Bovenstaande globale schattingen van Zeegers en Godefroy, waaraan ook door demografen buiten het Katholiek Sociaal-Kerkelijk Instituut waarde wordt toegekend, (al zijn het gezien de vele onzekere toekomstfactoren uiteraard zeer arbitraire prognoses) geven een indicatie van de vermoedelijk zeer langdurige periode waarin de eventuele quantitatieve meerderheid der katholieken zal ontstaanGa naar voetnoot1, een langdurigheid, welke dit ontstaan zelf in gevaar brengtGa naar voetnoot2.

 

De mythe, dat de Nederlandse katholieken snel en zeker een quantitatieve meerderheid in ons volk zullen behalen, wordt door de twee volgende factoren gestimuleerd, die wij reeds in ander verband bespraken:

1.De politieke middenpositie der Nederlandse katholieken heeft veel tot hun machtsontwikkeling in de laatste eeuw bijgedragen. Vooral in de laatste decennia berust deze situatie op het feit, dat Nederland, bij de bestaande politieke verhoudingen, zonder medewerking van de door ons bestudeerde groep, practisch gesproken niet meer geregeerd kan worden. Ten onrechte wordt deze machtsontwikkeling dikwijls in verband gebracht met de quantitatieve groei der katholieken.
2.Verder is hier de omstandigheid van belang, dat de katholieken in sommige delen van het hoger onderwijs, o.a. de juridische en economische studie, in vrij snel tempo hun achterstand aan academisch gevormden inhalen. Aldus is het voor hen mogelijk tal van vooraanstaande posities in het ambtelijk leven te bekleden, waarvoor zij vroeger niet de nodige academisch gevormden ter beschikking konden stellen. Terwijl zich dus hier grotendeels een inhalen van achterstand voordoet, wordt dit verschijnsel toch dikwijls weer gezien als een gevolg van de demografische ontwikkeling.

Naast deze quantitatieve problemen is het qualitatieve aspect van de ontwikkeling der maatschappelijke positie van de katholieken in ons land van betekenis. Moulijn merkt op, dat de qualitatieve invloed der katholieken veel groter is dan hun bevolkingsaantal zou doen vermoedenGa naar voetnoot3. Wij hebben in dit verband reeds in het voorgaande op de bijzondere machtspositie gewezen van de katholieken als politieke middengroep. Moulijn wijst op een eveneens belangrijk

[pagina 157]
[p. 157]

aspect, n.l. de sterke concentratie van krachten der katholieken in het orde- en gestichtswezen, ‘waar zich in de laatste eeuw Rome's stootkracht heeft samengebald.’ Hij merkt op: ‘In 1820 werd in ons land geen enkele verplegende orde aangetroffen, ja het kloosterwezen was toen in geheel Nederland bijna uitgestorven’Ga naar voetnoot1. Thans telt ons land 129 orden of congregaties met naar schatting 25000 leden.

Opvallend is de grote activiteit der katholieken op het gebied van de ziekenhuisbouw. In 1825 bestond er in geheel Nederland geen enkel ziekenhuis, door zusters bediend. Thans telt ons land 118 R.K. ziekenhuizen. Deze hebben 1 bed op 247 katholieke inwoners van ons land. Dit cijfer bedraagt voor de protestantse ziekenhuizen 1 bed op 1091 protestantse inwoners. Merkwaardig is hierbij het relatief veel groter aantal katholieke ziekenhuisbedden in overwegend protestantse streken. In Groningen en Drente is 1 katholiek ziekenhuisbed aanwezig per 67 katholieke inwoners; in Brabant en Limburg 1 katholieke ziekenhuisbed op 288 inwonersGa naar voetnoot2.

‘Men moet wel vrij naïef zijn hieruit niet de missionaire bijbedoeling af te lezen’ merkt Moulijn opGa naar voetnoot3.

Behalve sociale zorg effent economische expansie de weg voor de missie in de eertijds vrijwel uitsluitend protestantse gebieden. In zijn bekende studie omtrent dit onderwerp geeft Kruijt het volgende welsprekende overzicht:

‘In onze tijd, nu de R.K. een groter geboorte-overschot hebben, zijn vele van deze dorpenGa naar voetnoot4 uitstralingspunten van verdere verroomsing, hetzij van het dorp zelf, hetzij van de omliggende. Dan begint de geestelijke strijd een economische te worden: strijd om boerderijen, om middenstandszaken, om openbare ambten. In dit stadium verkeren een aantal Noordhollandse dorpen. Friesland is in het beginstadium: in enige dorpen zijn nieuwe kloosters of kerkjes gesticht, waar omheen zich geleidelijk een kleine R.K. groep vestigt, die langzaam groeit. Onafwendbaar gaat dit proces door, zolang het verschil in geboorte-overschot tussen R.K. en Protestanten blijft bestaan. Het is tragisch voor ons land, dat op deze wijze een geestelijke strijd grotendeels tot een economische wordt herleid’Ga naar voetnoot5.

Geen wonder, dat Moulijn opmerkt:

‘Terwijl in vele landen, waar de R.K. Kerk de meerderheid heeft of gehad heeft, de virulentie van het R.Katholicisme tot op het sterfpunt
[pagina 158]
[p. 158]
afgenomen is, oefent het ten onzent sedert het begin van de vorige eeuw een steeds intensiever invloed uit.’Ga naar voetnoot1.

Wij bespraken reeds de factoren, welke de specifieke mentaliteit der Nederlandse katholieken gevormd hebben en zullen van deze mentaliteit in een volgend hoofdstuk nog een aantal indicaties vermelden. In dit verband kan echter nog geconstateerd worden, dat de R.K. Kerk in ons land een onmiskenbaar groter élan vertoont, dan in vele West- en Zuid-Europese landen, wier geringe religieuze activiteit door Zeegers becritiseerd wordtGa naar voetnoot2. Een élan, dat zich niet alleen kenbaar maakt door een krachtige missie-activiteit binnen onze landsgrenzen, maar ook door een relatief sterke deelname aan de veel offers vragende missie in overzeese gebieden, ook buiten IndonesiëGa naar voetnoot3.

 

Het ligt geheel in het kader van het bovenstaande, dat de Paus de Nederlandse katholieken enkele jaren geleden een voorbeeld voor de gehele wereld noemdeGa naar voetnoot4.

Twee soorten van sociale beheersing: Directe en indirecte beïnvloeding van het geboorte-niveau

Gezien het in dit hoofdstuk vermelde verband, dat door vooraanstaande katholieken gelegd wordt tussen volledige emancipatie en quantitatieve meerderheid van deze groep, doet zich de vraag voor of het hoge katholieke geboorte-niveau een gevolg is van een bewuste en directe beïnvloeding van de Nederlandse katholieken door hun geestelijke en politieke leiders, ten doel hebbende genoemde quantitatieve meerderheid te bereiken. Van Holk spreekt over de ‘verzwegen propagandistische bijbedoeling “to outbreed” de Protestanten’Ga naar voetnoot5. Genoemde auteur zegt openlijk wat de meeste Nederlandse nietkatholieken, met wie wij dit probleem bespraken, over dit vraagstuk denken.

De katholieken zullen hierop antwoorden, dat vooral in de laatste jaren er herhaaldelijk in hun kring op gewezen is, dat het ter wereld brengen van kinderen, die niet de vereiste verzorging en leiding kunnen verkrijgen om hen tot goede Christenen op te voeden,

[pagina 159]
[p. 159]

Kerkelijke gezindte der Nederlandse emigrantenGa naar voetnoot1



illustratie

[pagina 160]
[p. 160]

afkeurenswaardig is. Zo merkt Pater Bartels op ten aanzien van het verwekken van kinderen:

‘.... Wanneer men zich daarbij niet zou bekommeren om de gezondheid van de moeder, om de vraag of moeder en gezin niet overbelast worden, om de vraag of men die kinderen een passende opvoeding zal kunnen geven: dan zou hier hoogstens een vermetel vertrouwen op God zijn want dan schiet men in het dragen van zijn eigen verantwoordelijkheid tekort ....’Ga naar voetnoot1.

Hier staat tegenover, dat nog in 1929 door een katholiek geestelijke op een Nederlands katholiek congres met instemming van de congresleiding het stichten en opvoeden van zeer grote gezinnen als zodanig als een God welgevallige levenstaak werd geschetstGa naar voetnoot2. In de laatste jaren wordt van katholieke zijde weliswaar meer de nadruk er op gelegd, dat de gezondheid van de vrouw of economische gezinsomstandigheden aan de gezinsafmetingen zekere grenzen kunnen stellen, maar het begrip ‘verantwoord ouderschap’ wordt onder katholieken kennelijk nog steeds ruimer geïnterpreteerd dan bij andersdenkenden, daar het ook met de ‘echtelijke kuisheid’ in verband wordt gebrachtGa naar voetnoot3.

Naar het ons voorkomt, stelt men het probleem echter niet juist, wanneer men zich afvraagt of de Katholieke Kerk in Nederland een algemene, bewuste en directe bevolkingspolitiek voert, op vergroting van haar aantal aanhangers gericht.

Een indicatie, dat zich een dergelijke extreme situatie niet voordoet, is het feit, dat onder de stimulerende leiding van katholieke kerkelijke instanties de emigratie van katholieken gedurende de laatste jaren sterk is toegenomen, zodat de katholieken thans in de groep der Nederlandse emigranten bijna niet meer ondervertegenwoordigd zijn. (Zie statistiek op voorgaande blz.).

De vraag of en zo ja op welke wijze de Katholieke Kerk in Nederland een bevolkingspolitiek voert, op vergroting van het aantal van haar aanhangers gericht, vereist een nadere studie van het sociologisch begrip maatschappelijke beheersing.

Het begrip maatschappelijke beheersing (‘social control’) duidt het geheel van middelen aan, waarmede een evenwichtstoestand tot

[pagina 161]
[p. 161]

stand wordt gebracht tussen de normen van de groep en die van de afzonderlijke individuën, welke van genoemde groep deel uitmaken. Een dergelijk evenwicht kan op verschillende wijzen worden bereikt, n.l. enerzijds direct en doelgericht door middel van dwang of overreding, anderzijds op indirecte wijze en niet doelgericht, in de vorm van een beïnvloeding van het algemene cultuurpatroon, welke beinvloeding al of niet gewild toch hetzelfde gevolg kan hebben als een directe sociale beheersing.

De definities, die door Fairchild en Gurvitch van het begrip ‘social control’ worden gegeven, tonen deze twee vormen van maatschappelijke beheersing op duidelijke wijze. Fairchild omschrijft dit begrip als volgtGa naar voetnoot1:

‘The sum total of the practices whereby society, or any sub-group within society, secures conformity to expectation on the part of its constituent units, individual or groups. It exhibits two main forms:
1)coercive control, and
2)persuasive control.
Coercive control emanates from the agencies of law and government and is accomplished bij force or the threat of forces....
Persuasive control operates through all the various agencies and instrumentalities that induces the individual to respond to the schedules, wishes and imperatives of the larger social group’.

De definitie van Gurvitch luidt aldusGa naar voetnoot2:

‘Social control can be defined as the sum total or rather the whole of cultural patterns, social symbols, collective spiritual meanings, values, ideas and ideals, whereby collective society, every particular group, and every participating individual member overcome tensions and conflicts within themselves through temporary equilibria and take steps for new creative efforts.’

Een vergelijking van bovenstaande twee definities van het begrip maatschappelijke beheersing toont aan, dat de opvatting van Gurvitch veel ruimer is. Bij Fairchild ligt de nadruk meer op de directe en doelgerichte beïnvloeding, te constateren door het bestuderen van het waarneembare gedrag van de ‘controlerende’ samenleving of groep. Genoemde definitie is dan ook sterk ‘behavioristisch’ getint. Geheel anders is de opvatting, die Gurvitch omtrent de maatschappelijke beheersing heeft. Cultuurpatronen worden volgens hem doorgaans niet door een bepaalde ‘institution’ gevormd en ge-

[pagina 162]
[p. 162]

realiseerd. Zij ontwikkelen zich in wisselwerking met talloze krachten, waarbij een volledig geplande, centraal geleide, sociale beheersing meestal uitgesloten is.

In aansluiting hierop kunnen wij het volgende opmerken. Hoewel vooral in het verleden door katholieke geestelijken het grote gezin is gepropageerd, is het daarom nog niet bewezen, dat door de Katholieke Kerk in Nederland thans een directe en algemene sociale controle wordt uitgeoefend met het doel om het geboorte-niveau van haar leden te verhogen. Een indirecte sociale beheersing in deze richting oefent de Katholieke Kerk, gewild of ongewild, echter ongetwijfeld uit, doordat zij idealen, denkbeelden en gezindheden versterkt, die indirect, de bevolkingsgroei der katholieken in hoge mate stimuleren. De bewijzen hiervoor zijn de volgende:

1.Het afwijzen van conceptie verhinderende middelen zonder dat een bruikbaar alternatief verschaft wordt, dat overschrijding van het sociaal of medisch gewenste kindertal met redelijke zekerheid voorkomt. Als een dergelijk alternatief kan de door de kerk toegestane methode van geslachtsverkeer tijdens de onvruchtbare periode niet worden beschouwd. Immers naar het oordeel van deskundigen brengt zij dikwijls het risico van mislukking met zichGa naar voetnoot1, terwijl tevens het vermoeden voor de hand ligt, dat deze methode voor velen een te grote zorgvuldigheid en beheersing vereist.
2.Het is bekend, dat de Katholieken voorstanders zijn van een kinderbijslagregeling, die de grote gezinnen sterker ondersteunt dan een politieke partij gelijk de Partij van de Arbeid, die toch de belangen van de economisch zwakkeren zeker niet verwaarloost, wenselijk achtGa naar voetnoot2.
3.Van belang is in dit verband ook het wetenschappelijke standpunt van vele Katholieke economen, dat de Nederlandse bevolkingsgroei niet zodanige economische en sociale risico's voor ons land met zich mee brengt, dat een ernstige bezinning omtrent de katholieke moraaltheologie ten aanzien van het geboortevraagstuk noodzakelijk isGa naar voetnoot3.
4.De afkeer der katholieke geestelijkheid om de factor bevolkingsdruk op welke wijze dan ook enige betekenis toe te kennen bij het
[pagina 163]
[p. 163]
geven van adviezen omtrent de meest gewenste gezinsgrootte. Adviezen, die uiteraard geenszins het gebruik van conceptieverhinderende middelen behoeven te impliceren. De moraaltheologische adviseur bij de besprekingen gewijd aan het bevolkingsvraagstuk te Tilburg gaf als zijn mening te kennen, dat geen enkel echtpaar zedelijk verplicht is door vrijwillige geboortebeperking rekening te houden met de bestaande bevolkingsdruk in ons landGa naar voetnoot1. Hij voegt bovendien hieraan toe, dat ‘die echtgenoten, die geen conceptie verhinderende middelen toepassen, het laatst tot andere geoorloofde wijzen van geboortebeperking dienen over te gaan, omdat zij bij uitstek de opvoeders zullen zijn van een zedelijk hoogstaand jong geslacht, waaraan onze huidige samenleving op de allereerste plaats behoefte heeft’. Hier staat de indirecte beïnvloeding wel heel dicht bij de directe, welke motieven hier ook mogen gelden.

voetnoot1
Vergl. ‘De sociale positie van de Katholieken in Nederland’, inleiding van Prof. G.H.L. Zeegers op de Olof-dagen te Well, opgenomen in ‘Viking’, Tilburgs Studenten-Weekblad van 18 October 1952, 19e jaargang, No. 5. Voor vroeger verschenen literatuur over dit probleem zie blz. 116 voetnoot 2.
voetnoot2
‘Onze taak als Katholiek intellectueel’, Feestrede uitgesproken door Prof. G.H.L. Zeegers, bij gelegenheid van de 28ste Dies Natalis van het Nijmeegse Studentencorps ‘Carolus Magnus’ op 13 Juni 1952. Vergl. ‘Katholiek Archief’, 7e jaargang no 28, blz. 549
voetnoot1
Vergl. G. Kuiper, ‘Beroep en Kerkgenootschap’ in ‘Mens en Maatschappij’ 1953, blz. 36 e.v.
voetnoot2
Kuiper, t.a.p., blz. 38.
voetnoot1
Kuiper, t.a.p., blz. 40.

voetnoot2
Publicatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek 12e Volkstelling annex woningtelling, 31 Mei 1947 Serie A, Rijks- en provinciale cijfers, Deel 5, Statistiek der academisch gevormden, p. 48 en 49.

voetnoot1
Vergl. J.P. Kruijt ‘De gegevens betreffende de kerkelijke gezindten van de volkstelling 1947’, Sociologisch Bulletin 1949, blz. 83, en Publicatie Centraal Bureau voor de Statistiek, volkstelling 1947, Serie B, deel 5, Kerkelijke gezindten, 1950, blz. 22.
voetnoot2
De teruggang komt uiteraard nog sterker tot uiting indien men van het katholieke criterium, de paschantiecijfers, uitgaat. Gegevens hieromtrent ontbreken ons echter.

voetnoot1
Vergl. G.H.L. Zeegers ‘De sociale positie van de Katholieken in Nederland’, t.a.p.
voetnoot2
Geciteerd door Goudzwaard t.a.p., blz 55.
voetnoot3
G. Brom ‘Romantiek en Katholicisme in Nederland’, 1926, deel II, blz. 308.

voetnoot*
Excl. tijdelijk niet-werkenden en beroep onbekend.
voetnoot4
Vergl. deel II Beroepstelling t.a.p., blz. 87.
voetnoot1
Vergl. deel II Beroepstelling t.a.p., blz. 87. De industrie-arbeiders zijn bij de gereformeerden onder vertegenwoordigd.
voetnoot2
‘De Katholiek in het Openbare Leven van deze Tijd’, Bisschoppelijk Mandement 1954. Zie in het bijzonder blz. 37.

voetnoot3
Bronkhorst t.a.p., blz. 122.

voetnoot1
Vergl. Kurt Lewin ‘Resolving Social Conflicts, Selected Papers on Group Dynamics’, Hoofdstuk ‘Time perspective and Morale’, New-York 1948, blz. 103 e.v. en van dezelfde auteur ‘Field theory in Social Science’, New York 1951, blz. 289.
voetnoot1
Lewin ‘Social Conflicts’, t.a.p., blz. 105.
voetnoot2
Lewin ‘Social Conflicts’, t.a.p., blz. 119.
voetnoot3
Lewin ‘Social Conflicts’, t.a.p., blz. 118.
voetnoot4
Lewin ‘Social Conflicts’, t.a.p., blz. 117.
voetnoot5
Gardner ‘The relation of certain personality variables to level of aspiration’, Journal of Social Psychology 9, 1940, besproken in A.M.J. Chorus ‘Grondslagen der Sociale Psychologie’, Leiden 1953, blz. 106.
voetnoot1
R.K. Merton ‘The Self-Fulfilling Prophecy’ in ‘Social theory and social structure’, Glencoe 1951, blz. 179.
voetnoot2
Vergl. Merton t.a.p., blz. 181.
voetnoot1
Vergl. ‘De Volkskrant’, 25 October 1951.
voetnoot2
‘De Maasbode’ 3 Augustus 1925, geciteerd bij F. Goudzwaard ‘De R.K. Kerk in Nederland’, Brochurereeks uitgegeven door de Hervormde Mannenorganisatie ‘In dienst der Kerk’, 1949, blz. 32.
voetnoot1
‘De Maasbode’ 13/5 1921, geciteerd door Goudzwaard t.a.p., blz. 36.
voetnoot2
Vergl. De Rooy in Rogier en De Rooy, blz. 688/689.
voetnoot3
C.F. Pauwels O.P. ‘Godsdienstvrijheid en gewetensvrijheid’ opgenomen in ‘Het Schild’ Januari 1949, blz. 145.
voetnoot4
Dr K.H. Miskotte, ‘Het Maria-Congres, een opgericht teken’, opgenomen in ‘In de Waagschaal’ 26 September 1947, blz. 1/4.
voetnoot5
Cursivering van de auteur.
voetnoot6
Miskotte t.a.p., blz. 4.
voetnoot1
Kruijt ‘Katholieken en Protestanten’ t.a.p., blz. 4.
voetnoot2
Rijksbegroting voor het Dienstjaar 1953, Hoofdstuk XII Sociale Zaken en Volksgezondheid, Brief van de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid No. 8. (Cijfers Nederlandse Emigratiedienst). De desbetreffende statistische gegevens zijn in ons werk opgenomen op blz. 159.
voetnoot1
Zie voorgaande voetnoot.
voetnoot2
Goudzwaard t.a.p., blz. 66 en 67. Zie ook verslag N.R.Crt 11 Mei 1949.
voetnoot3
Goudzwaard t.a.p., blz. 21. Genoemde auteur plaats ‘angst’ tussen aanhalingstekens, omdat hij angst begrijpelijkerwijs een slechte raadgeefster acht. Het verschijnsel zelf wordt echter door hem niet ontkend.
voetnoot4
‘Vrij Nederland’ 26 April 1952.
voetnoot1
Zie blz. 155 in dit werk.
voetnoot2
J.P. Kruijt ‘Rooms-Katholieken en Protestanten’ t.a.p., blz. 13.
voetnoot1
Talcott Parsons ‘The social system’, Glencoe, Ill., 1951, blz. 328 e.v.

voetnoot*
Centraal Bureau voor de Statistiek, ‘Berekeningen omtrent de toekomstige loop der Nederlandse bevolking’, Utrecht 1951.
voetnoot1
Zeegers en Godefroy t.a.p., blz. 41.
voetnoot2
Het is zeer wel mogelijk, dat het katholieke geboorte-niveau minder snel zal dalen dan Godefroy en Zeegers aannemen, zodat de inhaalperiode korter kan zijn. Echter ook bij een mogelijk sneller inhalen blijft onzekerheid bestaan.
voetnoot3
Vergl. C.D. Moulijn ‘Rooms-Katholieke Cultuurpenetratie’ in ‘Wending’, Januari 1948, blz. 720.
voetnoot1
Moulijn t.a.p., blz. 721.
voetnoot2
Moulijn t.a.p., blz. 721.
voetnoot3
Moulijn t.a.p., blz. 721. Vele van deze gegevens zijn door genoemde auteur ontleend aan het artikel van Drs A.J. Wessels S.J. in het Katholiek Cultureel Tijdschrift ‘Streven’, December 1945.
voetnoot4
Bedoeld worden de door middel der 17de-eeuwse missie weer katholiek geworden dorpen in ons land.
voetnoot5
Kruijt ‘R. Katholieken en Protestanten’ t.a.p., blz. 5.
voetnoot1
Moulijn t.a.p., blz. 721.
voetnoot2
Zie in dit werk blz. 124.
voetnoot3
Vergl. G.H.L. Zeegers ‘Onze taak als Katholieke intellectueel’ t.a.p., kolom 549, en voor verdere gegevens hoofdstuk X in dit werk.
voetnoot4
De Volkskrant 19 Mei 1952.

voetnoot5
L.J. van Holk ‘Moreel Beraad’, deel I, Delft 1952, blz. 57.

voetnoot1
Rijksbegroting voor het Dienstjaar 1953, Hoofdstuk XII Sociale Zaken en Volksgezondheid, Brief van de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid No. 8.
voetnoot1
Vergl. ‘Huwelijk in opspraak’, een serie causerieën voor de K.R.O. gehouden door Pater H. Bartels O.P., Najaar 1952, blz. 11/13. Deze inleiding wordt in dit werk nader besproken op blz. 181.
voetnoot2
Pater H. de Greeve S.J., ‘De gruwel der verwoesting’, opgenomen in het Verslag van het R.K. Landelijk Congres tegen het Neo-Malthusianisme, gehouden door de Nederlandsche R.K. Bond voor Groote Gezinnen te Nijmegen, 25, 26 en 27 Augustus 1929. Genoemde inleiding wordt in dit werk uitvoerig geciteerd en besproken op blz. 177 e.v.
voetnoot3
Bartels t.a.p., blz. 11/13. Zie in dit werk het citaat uit Bartels op blz. 181.
voetnoot1
Vergl. ‘Dictionary of Sociology’, New York 1944, blz. 279.
voetnoot2
Vergl. G. Gurvitch ‘20th Century Sociology’, artikel ‘Social Control’, New York 1945, blz. 291.
voetnoot1
De arts P.J.F. Dupuis, merkt ten aanzien van genoemde methode op: ‘Er zijn beslist een aantal gevallen, waar de methode faalt zonder dat een oorzaak ervoor aan te wijzen is. Dit is niet vreemd, maar een kenmerk van nagenoeg iedere biologische methode’. Vergl. P.J.F. Dupuis ‘Uw deel in dit leven’, Amsterdam 1950, blz. 140.
voetnoot2
Vergl. de beschouwingen van de Heer Berger bij de behandeling der begroting van het Departement van Sociale Zaken en Volksgezondheid 1953. Verslag blz. 3346.
voetnoot3
Vergl. o.a. de in hoofdstuk III behandelde opvattingen van J.L. Mey en J.G.M. Delfgaauw.
voetnoot1
Vergl. Verslagboek der Economische en Sociale Studiedagen, gewijd aan het bevolkingsvraagstuk, gehouden te Tilburg onder auspiciën van de Senaat der Kath. Econ. Hogeschool op 10 en 11 Jan. 1952, blz. 98.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken