Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het geboorte-niveau der Nederlandse rooms-katholieken (1954)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het geboorte-niveau der Nederlandse rooms-katholieken
Afbeelding van Het geboorte-niveau der Nederlandse rooms-katholiekenToon afbeelding van titelpagina van Het geboorte-niveau der Nederlandse rooms-katholieken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.99 MB)

XML (0.54 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/sociologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het geboorte-niveau der Nederlandse rooms-katholieken

(1954)–F. van Heek–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Een demografisch-sociologische studie van een geëmancipeerde minderheidsgroep


Vorige Volgende
[pagina 164]
[p. 164]

X Indicaties van een sterkere frontmentaliteit en groter religieus elan bij de Nederlandse katholieken vergeleken met hun buitenlandse geloofsgenoten

Inleiding

In het voorgaande schetsten wij hoe een aantal factoren in onderlinge wisselwerking heeft bijgedragen tot de vorming van een specifieke mentaliteit bij de Nederlandse katholieken. In dit hoofdstuk zullen enige verschijnselen besproken worden, die een indicatie geven van deze gezindheid. De hiernavolgende beschouwingen gaan van de gedachte uit, dat het relatief sterke rigorisme en het élan van de door ons onderzochte groep geenszins alleen ten aanzien van het geboortevraagstuk naar voren komen, doch ook op tal van andere gebieden zich laten gelden met een intensiteit, die dikwijls even groot of soms nog groter is dan bij de door ons onderzochte problemen.

Een straffere organisatie

De aard der organisatie van de katholieken in Nederland blijkt o.a. uit een grotere concentratie van het kerkelijk gezag in ons land. Het Katholiek Sociaal-Kerkelijk Instituut gaf ons hieromtrent onderstaande uiteenzetting. Volgens deze instelling ‘is in bepaalde op zichten de Nederlandse organisatie wel straffer en krachtiger, hetgeen o.a. blijkt uit het feit, dat officiële brieven aan de gelovigen meestal van het gezamenlijke Episcopaat uitgaan; slechts bij uitzondering komt het voor, dat één bisschop een afzonderlijk schrijven richt tot de gelovigen van zijn diocees. In België is deze verhouding juist omgekeerd. Veel meer dan in Nederland bepalen de bisschoppen daar ieder voor zich het beleid in hun bisdom. Slechts in bijzondere gevallen treden zij gezamenlijk op.’

Onze zegslieden leggen verband tussen de relatief straffe organisatie en de emancipatiestrijd der katholieken in ons land. Hier moesten

[pagina 165]
[p. 165]

de katholieken ‘kracht vinden in hun eenheid, waartoe een hechte organisatie noodzakelijk was. Waar in België van ouds het gehele volk katholiek was, hebben de Belgische katholieken een dergelijke strijd nooit behoeven te voeren.’

Naar het ons voorkomt, heeft deze verklaring veel aannemelijks, al kunnen hier ook nog andere historische factoren werken, b.v. de wijze waarop in beide landen de leiders van het centraal kerkelijk gezag van oudsher worden gekozen.

Geen gezamenlijke vakbonden met protestanten

De afzonderlijke organisatie der katholieke arbeidersvakbonden is in Nederland reeds zo traditioneel geworden, dat het ons gemakkelijk ontgaat, dat ook hier een duidelijke indicatie aanwezig is van een specifieke mentaliteit der Nederlandse katholieken.

Voor het verkrijgen van enig inzicht in dit vraagstuk kan naar de verhoudingen in Duitsland worden verwezen, waar van oudsher in de ‘Christliche Gewerkschaften’ protestanten en katholieken eensgezind samenwerken of naar de Angelsaksische landen waar de confessionele scheidingen in de vakbonden zelfs geheel ontbrekenGa naar voetnoot1. Echter slechts door een historische beschouwing van de ontstaansperiode der katholieke vakbonden in Nederland, kan dit voor ons onderwerp indirect zo van belang zijnde verschijnsel, in juiste proporties worden gezien.

Wij zullen ons daarbij beperken tot de geschiedenis van de vakbeweging der katholieke Twentse textielarbeiders, welke naar wij hopen aan te tonen als ‘test case’ kan gelden voor de frontmentaliteit, die het Nederlandse Katholicisme ook op dit gebied heeft getoond. De betekenis van de ontwikkeling der vakbondorganisatie in Twente wordt ons van katholieke zijde op de volgende wijze geschetst. ‘Nooit in de 100 jaar Kerkelijke Hiërarchie hebben de dragers van de Kromstaf zo openlijk en beslissend ingegrepen in deze hoek van de Nederlandse kerkprovincie. Maar hun herhaalde en harde optreden tegenover de jonge bond in Twente is tenslotte voor de gehele Katholieke vakbeweging in Nederland het kompas geweest, waarop zij haar koers in de vaart der ontwikkeling te richten had: voor alles confessionele organisatie’Ga naar voetnoot2.

De weerstanden, die het zegevierende Nederlandse Episcopaat hierbij had te overwinnen, waren niet gering. Een overzicht hiervan

[pagina 166]
[p. 166]

doet de invloed der Nederlandse katholieke geestelijkheid op haar volgelingen des te duidelijker uitkomen.

1.Tegen het einde der 19de eeuw had zich onder invloed van het bondgenootschap tijdens de schoolstrijd bij de Nederlandse katholieken een zekere bereidheid tot sociale samenwerking met de protestantse volksgroepen ontwikkeld. Dit werkte uiteraard de vorming van interconfessionele vakbonden in de hand. Bovendien dreigde het opkomend socialisme meer en meer de kerkelijke arbeiders in haar vakbeweging op te nemen, zodat samenwerking der confessionele richtingen gewenst bleek. Schaepman verklaarde in die tijd: ‘Ik blijf bij mijn mening, dat onze vakverenigingen gerust tot federatieve verbindingen kunnen overgaan, als zij maar goed Katholiek blijven in haar beginselen’Ga naar voetnoot1.
2.Locale factoren begunstigden bovendien in Twente het samengaan van katholieken en protestanten in één vakbond. Van oudsher zijn de confessionele tegenstellingen in deze streek, waar de gereformeerden weinig talrijk zijn, niet sterk geweestGa naar voetnoot2. Bovendien bood een samengaan met de protestanten voor de katholieken vooral in Twente betere onderhandelingsmogelijkheden met de werkgevers, daar deze voor het overgrote deel Nederlands Hervormd zijn.
3.Mede onder invloed van bovengenoemde factoren werd in 1896 opgericht de interconfessionele Twentse Christelijke Katoenbewerkersbond ‘Unitas’, vooral dank zij het inspirerende initiatief van de nobele Enschedese kapelaan Ariëns. Hoewel de samenwerking tussen protestanten en katholieken in de bond in federatief verband plaatsvond, was het bestuur gemengd: de voorzitter een protestant, de secretaris een katholiekGa naar voetnoot3. De uitstekend geleide Unitas-bond stond spoedig zowel bij de katholieke als protestante textielarbeiders in Twente in hoog aanzien.
4.De gedachte van de interconfessionele vakbondorganisatie werd sterk gestimuleerd vanuit het naburige Duitsland. Typerend voor de verhoudingen aldaar was, dat de ‘Berlijnse’ zuiver katholieke richting in de vakbondsbeweging bij voorbaat de staking als uiterste noodmiddel uitsloot en aldus de Duitse katholieke arbeiders huiverig maakte voor kerkelijke invloed op de bondenGa naar voetnoot4. Aldus hield de meer radicale ‘Keulse’ richting, die samenwerking met de protestanten voorstond, de overhand.

De ontwikkeling in Duitsland liet niet na op de katholieken in de Nederlandse oostelijke industriegebieden grote indruk te maken.

[pagina 167]
[p. 167]

Met goedkeuring van het Nederlands Episcopaat sloten zelfs in 1907 de katholieke textielarbeiders in de Nederlandse grensgemeente Losser zich volledig bij de Duitse interconfessionele textielarbeidersbond aan. De leiders van de Duitse vakbonden, enigszins overmoedig geworden, begonnen met meer en meer nadruk het bestuur van Unitas er op te wijzen, dat de hiërarchie ‘niets en minder dan niets over de vakbeweging had te zeggen’Ga naar voetnoot1. Zij kregen echter niet lang gelegenheid om hun ‘ongehoorde vrijmoedigheden’ betreffende het Nederlandse Episcopaat te uiten.

Op Palmzondag 1912 werd in alle Twentse katholieke kerken een aartsbisschoppelijk schrijven afgekondigd, waarbij ‘Unitas’ en zijn orgaan beide voor katholieken verboden werden. De katholieke arbeiders gehoorzaamden, echter op een wijze die overeenkwam met hun aan traditie gehecht Saksisch groepskarakter. Verknocht aan het oude en afkerig van het nieuwe, bedankten zij noodgedwongen voor het lidmaatschap van ‘Unitas’, maar weigerden stug zich bij de katholieke bond St. Lambertus aan te sluitenGa naar voetnoot2.

De situatie was dus precair: de historische ontwikkeling, het streekkarakter der bevolking en de invloed van het naburige Duitsland droegen ertoe bij de weerstanden tegen het besluit van het Episcopaat bijzonder groot te maken. Niet minder dan 4 jaren moest de geestelijkheid haar uiterste krachten inspannen om de afkeer der Twentse katholieke arbeiders van de nieuwe vakbond te doen verdwijnen. Na veel moeite slaagde zij hierin tenslotte volledigGa naar voetnoot3, vooral dank zij de houding van Ariëns, die het bisschoppelijk gezag loyaal ondersteunde, al leed hij ook zwaar onder de vrees, dat de katholieke vroegere leden van ‘Unitas’ van de kerk zouden vervreemden. Deze vrees bleek echter ongegrond. Achteraf constateerde Ariëns verheugd, ‘dat geen ziel door het Unitas-conflict verloren was gegaan’. Volledig kon hij zich met de door het Episcopaat voorgeschreven ontwikkeling van de katholieke arbeidersorganisatie verenigen. Tegen het einde van zijn leven schreef hij aan een vriend: ‘Loopt de weg voor ons naar den hemel niet over Utrecht en Rome?’Ga naar voetnoot4

Relatief groot exclusivisme ten aanzien van niet-katholieke internationale organisaties

De sterkere ‘frontmentaliteit’ der Nederlandse katholieken komt behalve in de structuur der Nederlandse katholieke vakbonden, ook

[pagina 168]
[p. 168]

tot uiting in het grotere exclusivisme ten aanzien van niet-katholieke internationale organisaties. Zijn de Nederlandse katholieken, voorgelicht door hun geestelijkheid, eerder geneigd dan hun geloofsgenoten in andere landen om zich van deelname aan dergelijke instellingen te onthouden?

Naar het ons voorkomt, geeft de Rotary vereniging hiervan een duidelijk voorbeeld. In 1929 werd te Rome door de Congregatie van het Consistorie voor alle katholieken een decreet uitgevaardigd met de strekking, dat het ongewenst is, dat bisschoppen aan de geestelijken toestaan lid te zijn van een Rotary club of althans haar vergaderingen bij te wonen. Het decreet behelsde geen strikt verbod en had uitsluitend betrekking op geestelijken, niet op lekenGa naar voetnoot1. Kort daarna vaardigde het Episcopaat in enkele landen een algemeen verbod uit, soms, gelijk b.v. in Spanje en Mexico, wegens vermoede antikatholieke tendenties van de Rotary. In de meeste overige staten bleven de leken echter vrij om al of niet tot de Rotary toe te treden; in verschillende landen werd aan geestelijken ook na dit decreet toegestaan lid te blijven of te wordenGa naar voetnoot2.

Het is opvallend, dat bovengenoemd, voor alle katholieken geldend decreet in Nederland op meer rigoureuze wijze is toegepast dan elders, echter niet in verband met anti-katholieke tendenties in de Rotary. Een jaar na het ‘Romeinse decreet’ vaardigde het gezamenlijke Nederlandse Episcopaat een algemeen verbod uit voor geestelijken en leken om het lidmaatschap van Rotary te aanvaarden, terwijl de volgende verklaring over de Rotary beweging in de Nederlandse katholieke pers werd gepubliceerdGa naar voetnoot3:

‘Met het oog op de propaganda, die gevoerd wordt ook onder de katholieken van ons land om hen te brengen tot het lidmaatschap van de Rotary, achten Wij Ons verplicht met nadruk te herhalen, wat Wij Onzen onderhoorigen reeds vroeger hebben voorgehouden, n.l.: Het is Onze uitdrukkelijke wensch, dat Onze onderhoorige katholieken zich vereenigen in katholieke organisaties. Deze moeten zijn niet slechts vereenigingen van katholieken, maar inderdaad Katholieke Vereenigingen, waarin de katholieke beginselen tot hun volle recht komen. Wat ook het naaste doel dier vereenigingen zij, het voornaamste en hoogste doel, zoowel van de vereeniging als van den enkelen mensch, is de dienst van God.
De Rotary is een neutrale vereeniging met een economisch en sociaal karakter, die de maatschappij wenst te verbeteren en de leden wenscht op te voeden tot eerlijke, onbaatzuchtige mannen. Het nastreven van dat doel is zeker prijzenswaardig, maar zij wil het bereiken door de beoefening
[pagina 169]
[p. 169]
van ethische beginselen, welke losgemaakt zijn van iederen godsdienst. En om deze reden behoort de Rotary tot de vereenigingen, waarvan de katholieken zich moeten afzijdig houden.
Daarom achten Wij het Onzen plicht uitdrukkelijk te verklaren, dat de toetreding tot de Rotary voor den katholiek niet geoorloofd is’Ga naar voetnoot1.

Merkwaardig is in dit verband ook de nadere explicatie, welke van Kol geeft over dit verbod, n.l. ‘Voor de Katholieken in ons vaderland, die zich door sterke Katholieke organisatie emancipeerden uit de verdrukking, was het standpunt van het Episcopaat zeer begrijpelijk.’ Van Kol merkt verder op: ‘Het eigenlijk motief van het bisschoppelijk verbod is zeker de neutraliteit van de Rotary, maar men dient dit motief te zien tegen de achtergrond van het Katholieke organisatieleven in Nederland..... Welnu, het zoo intense Rotary clubleven laat voor een drukbezet zakenman of een vooraanstaand beoefenaar der vrije beroepen nauwelijks ruimte open voor actieve deelname aan Katholieke organisaties’Ga naar voetnoot2.

Hetzelfde argument geldt blijkbaar niet voor katholieken in andere landen, waar de Rotary voor hen niet verboden is, omdat, gelijk Van Kol het uitdrukt, in ons land het katholieke verenigingsleven veel sterker ontwikkeld en veel beter in staat is de katholieken een maatschappelijke organisatie op katholieke grondslag te bieden dan b.v. in Amerika het geval is.

Strengere toepassing van de vastenwet

Nadat tijdens de oorlogsjaren de vasten- en onthoudingswet buiten werking was gesteld, is bij de vastenbrief 1950 van het Nederlands Episcopaat genoemde kerkelijke wet wederom ingevoerd. Vergelijking met het buitenland, o.a. met België, toont aan, dat de vastenplicht voor de Nederlandse katholieken zwaarder is dan voor hun buitenlandse geloofsgenoten. Vastendagen in Nederland zijn:

 

1.Alle dagen van de veertigdaagse vasten, uitgezonderd de Zondagen en Paas-Zaterdag na 12 uur 's middags.
2.De Quatertemper-Woensdagen, -Vrijdagen en -Zaterdagen door het jaar.
3.De vigiliedagen van Pinksteren, Maria ten Hemelopneming, Allerheiligen en Kerstmis, behalve wanneer zij op een Zondag vallenGa naar voetnoot3.
[pagina 170]
[p. 170]

Wat het vasten in België betreft, hieromtrent werden ons door het Katholiek Sociaal-Kerkelijk Instituut de volgende gegevens verstrekt, ontleend aan het desbetreffende schrijven van Kardinaal Van Roey, volgens welke de vastenplicht in België aldus wordt beperkt:

‘.... Krachtens de macht ons door de Heilige Stoel verleend, ontslaan wij van de wet op het vasten, op alle vastendagen van het jaar, uitgenomen op Aswoensdag, Goede Vrijdag, de Vigiliedag van Allerheiligen en de Quatertemper Zaterdag van de Advent’Ga naar voetnoot1.

Een katholiek geestelijke gaf ons bij deze tekst de volgende toelichting:

‘In Nederland verplicht de vastenwet op bijna alle dagen van de z.g. 40-daagse vasten, de 12 Quatertemper dagen en 4 vigiliedagen. In België echter zijn de gelovigen nog slechts 4 dagen in het jaar door deze wet gebonden.’

De strengere formulering in Nederland is onmiskenbaar.

Relatief grote missie-activiteit van Nederlandse geestelijken buiten onze landsgrenzen

De relatief grote missie-activiteit, welke door de Nederlandse katholieken in overzeese gebieden ontwikkeld wordt, moge door sommige protestanten met een meer of minder grote aversie worden beschouwd, zij blijft als uiting van opvallende religieuze opofferingsbereidheid een aantrekkelijk aspect van de ‘frontmentaliteit’ der door ons bestudeerde groep. Het is uiteraard moeilijk exact aan te geven in hoeverre de missie-activiteit der Nederlandse katholieken die van hun geloofsgenoten elders overtreft; enkele cijfers kunnen hiervan slechts een indicatie geven.

Nederland telt thans bijna 7000 missionarissen en religieuzen in overzeese missies, dat is 1 missionaris per 600 Nederlandse katholieken. Voor België en Frankrijk, waar het Christelijk geloof hoofdzakelijk door het Katholicisme vertegenwoordigd wordt, bedragen deze getallen resp. 1500 en 2600. Dit niettegenstaande het feit, dat beide landen over omvangrijke koloniale overzeese gebieden beschikken. Merkwaardig is ook de wel zeer geringe missie-activiteit in Italië en Spanje, van oudsher uitsluitend katholieke landen. Per 12000 inwoners hebben zij slechts 1 missionaris geleverdGa naar voetnoot2. Niet

[pagina 171]
[p. 171]

zonder gerechtvaardigde trots constateert Van den Eerenbeemt, dat de Nederlandse missionarissen overal ter wereld te vinden zijn. Zij blijken geenszins vooral hun activiteit op Indonesië te concentreren. Er trokken na 1900 meer Nederlandse missionarissen naar Brazilië en Centraal Afrika dan naar Nederlands Oost- en West-IndiëGa naar voetnoot1.

Het is opvallend, dat de Nederlandse missie haar activiteit zelfs uitstrekt tot landen, die eertijds de naam hadden vrijwel uitsluitend katholiek te zijn. Zo leveren Nederlandse priesters een bijdrage tot de oplossing van het priestervraagstuk in Frankrijk. Het blijkt, dat hulp van buitenlandse geestelijken in vele Franse bisdommen gaarne wordt aanvaard, waarbij Belgen, Nederlanders, Ieren, Italianen, Polen en Spanjaarden een rol spelen. De priesters van de drie laatstgenoemde landen echter stammen, hoewel in het buitenland geboren, veelal uit immigrantenfamilies, uit Frankrijk afkomstig en zijn daarom meer of minder als Fransen te beschouwen. Des te opvallender kan het verschijnsel worden genoemd, dat aan de zielszorg van verschillende Franse bisdommen ‘een opmerkelijk groot aantal’ Nederlanders deelnemenGa naar voetnoot2.

Hoge waardering voor het grote gezin

Van oudsher heeft zich in het Katholicisme en in het bijzonder in het Nederlandse Katholicisme een hoge waardering voor het grote gezin als zodanig voorgedaan. De katholieke hoogleraar Veraert wijst in zijn aantekeningen bij het bevolkingsvraagstuk op de ‘constante overschatting van de waarde van het grote gezin, waaraan de katholieke academici van deze periode (nog omstreeks 1900) zich overgeven’Ga naar voetnoot3.

Deze hoge waardering voor het grote gezin vindt nog steeds bij de Nederlandse katholieke bevolking weerklank. Ook onder de tegenwoordige tijdsomstandigheden, nu de woningnood en beperkte woonruimte zonder twijfel belangrijke hinderpalen voor de ontwikkeling van het grote gezin vormen. De enquêtes van Mej. Diels omtrent de meest gewenste gezinsgrootte bij diverse godsdienstige groepen geven opmerkelijke indicaties van deze waarderingGa naar voetnoot4. Het feit, dat onderstaande gegevens op de drie grote Nederlandse steden

[pagina 172]
[p. 172]

betrekking hebben, vergroot ongetwijfeld hun betekenis, al moeten wij uiteraard met de mogelijkheid rekening houden, dat de personen, die op de desbetreffende enquête geantwoord hebben, niet geheel representatief zijn voor hun godsdienstgroep.

Gewenst aantal kinderen door ondertrouwde vrouwen te Amsterdam, Rotterdam en 's-Gravenhage

Godsdienst a.s. echtgenoot Gewenst aantal kinderen Minder dan 3 in % totaal Gemiddeld per gezin
minder dan 3 3 of meer totaal
Beiden R.K. ..... 30 74 104 29 3.65
Beiden Geref...... 8 35 43 19 3.86Ga naar voetnoot1
Beiden N.H. ..... 92 71 163 56 2.59
Beiden geen ..... 122 40 162 75 2.40
Man óf vrouw geen .. 66 30 96 69 2.41
Overige combinaties .. 42 41 83 51 2.69
Totaal ..... 360 291 651 55 2.77

De grote meerderheid van katholieke ondertrouwden (71 %) wenste in de toekomst 3 of meer kinderen. Gemiddeld per gezin 3.65. Treffend zijn een aantal antwoorden uit deze groep, die door Mej. Diels woordelijk zijn weergegeven:

27 jaar, R.K., geen beroep.
‘Wat O.L. Heer goed vindt’.
25 jaar, R.K., machinestikster.
‘Wat God mij belieft te schenken en hoeveel, dat moet ik nog afwachten’.
26 jaar, R.K., schrijfster aan Ministerie.
‘Laat ik aan God's zegen over.’
32 jaar, R.K., verpleegster.
‘Zoveel God mij toewenst.’
21 jaar, R.K., hulp in de huishouding.
‘Zoveel God mij schenkt en schrik niet voor 10.’
26 jaar, R.K., onderhoud meubelzaak.
‘Volgens geloofsovertuiging geen bepaald aantal.’
32 jaar, R.K., gedipl. verpl.
‘Onbeperkt, hoe meer, hoe liever. In de hoop, dat God mij in mijn toekomstig gezin met een groot aantal kinderen zal zegenen.’
[pagina 173]
[p. 173]
23 jaar, R.K., dienstbode.
‘Al zijn het er twintig, elk kind brengt zijn zegen en genade en elk kind is weer een wonder opnieuw. Zouden wij een wonder weigeren, welk God in ons tot stand brengt? Ik vind het heerlijk om met God te mogen meewerken aan het scheppen van een mensje; daarom zullen ze allen welkom zijn. God zal in het nodige voorzien! Vol vreugde ga ik het Huwelijk tegemoet.’

In het rapport van Mej. Diels voor Tilburg, Nijmegen en Eindhoven wordt als gemiddelde gewenste gezinsgrootte voor echtparen (beide R.K.) 4.25 vermeld; Utrecht 4.29; Haarlem, Groningen, Arnhem en Enschede 3.76Ga naar voetnoot1. Deze cijfers der katholieken overtreffen in genoemde gemeenten die der andere godsdienstige groepen meestal in hoge mate; het cijfer voor de katholieken ligt daar boven dat van de gereformeerden.

Bij de individuele antwoorden, die door katholieken gegeven worden, valt op, dat indien maxima gesteld worden, dit vooral in verband wordt gebracht met sociaal-economische omstandigheden. Herhaaldelijk treft men in de door Mej. Diels vermelde antwoorden deze gezindheid aan.

22 jaar, R.K., geen beroep, 4 à 5.
‘Naar verdiensten, 4 à 5 kinderen.’
22 jaar, R.K., naaister, 6.
‘Indien wij het voor het zeggen hadden, het is ons ideaal zes. Als de inkomsten het toelaten, zoveel kinderen als het kan. Leve mijn toekomstige kinderen!!!!!’
21 jaar, R.K., dienstbode, 4 à 6.
‘Indien de sociale omstandigheden zo mochten zijn, dat wij er bijv. 15 fatsoenlijk groot konden brengen, dan 15 kinderen, maar aan kinderbeperking beginnen wij niet.’
20 jaar, R.K., geen beroep, 4 à 6.
‘Indien wij in staat zijn 12 kinderen “goed” groot te brengen, willen wij er evengoed 12, doch indien wij er 4 naar een middelbare school kunnen sturen en de 5e, bij wijze van spreken, naar de ambachtsschool, hopen wij er 4 te krijgen. Dit hangt geheel van alle omstandigheden af.’
26 jaar, R.K., cassière, 3 à 4.
‘Wij hebben 6 jaar verkering. Eindelijk door de goodwill van mijn zuster twee kamers gekregen. Wij hebben helemaal geen angst voor een behoorlijk gezin, maar niet eerder voordat wij een huis hebben. Een gezin behoort samen te zijn. Bij mijn zuster hebben wij nu 2 grote kamers met aparte keuken, maar om daar met kinderen te wonen is niet gemakkelijk op een bovenhuis en zijzelf heeft ook kinderen, dus dat geeft bezwaren. Eén
[pagina 174]
[p. 174]
kindje zou nog gaan. Wij proberen alles om een huisje te krijgen, daarom hebben wij ook gewacht met trouwen. Zo gaarne wilden wij trouwen zoals het behoort. Maar dat gaat nu eenmaal niet. Dit zijn problemen, waarmee duizenden moeite hebben. Wij komen beiden uit een groot gezin, bij mijn man zijn 4 kinderen (in ouderlijk gezin vrouw 6). Dus een behoorlijk gezin is ons ideaal, maar dan ook een gezin alleen en niet op kamers, zodat men nooit alleen is. Hopende, dat U onze mening hieruit voldoende begrijpt, verblijven wij....’.
21 jaar, R.K., bankemployé, 4.
‘De vragen 7 en 8 zijn moeilijk te beantwoorden. De antwoorden zullen voor U van weinig nut zijn, daar m.i. deze in de practijk geheel anders zullen uitkomen, mede i.v.m. huisvesting, levensstandaard en dergelijke invloeden, waar de gehuwden niet veel aan doen kunnen’Ga naar voetnoot1.

Hoewel zich hierbij uiteraard een bewuste of onbewuste maskering van andere motieven kan voordoen, en deze weinige antwoorden geen aanspraak mogen maken op representativiteit, verdienen zij toch bijzondere opmerkzaamheid. Met name in verband met de prognose van de toekomstige ontwikkeling van het katholieke geboorte-niveau onder geleidelijk afnemende woningnood en wellicht stijgend welvaartspeil.

Een groter rigorisme der Nederlandse geestelijkheid ten aanzien van het gebruik van conceptie verhinderende middelen

Bij de studie van de katholieke moraaltheologie in verband met het vraagstuk der geboortebeperking wordt door sommige Nederlandse waarnemers een onbuigzaamheid vastgesteld, die hen verbaast. De katholieke arts L. Vaassen merkte tijdens de studiedag van de Katholieke Nationale Commissie voor Huwelijksvoorlichting op: ‘Het is eigenlijk wel vreemd, dat men bij alle andere deugden een ruime marge laat voor het groeien naar de volmaaktheid, maar dat men hier alleen maar het alternatief van doodzonde of volmaaktheid zou moeten stellen’Ga naar voetnoot2. Dupuis, die als medisch deskundige medewerkte aan het recente rapport ‘Conceptieregeling’ van het Nederlands Gesprek CentrumGa naar voetnoot3, constateert, dat ook thans de Katholieke Kerk in Nederland zich tegen het gebruik van conceptie verhinderende middelen verzet op een wijze, die ‘ongelooflijk fel’ isGa naar voetnoot4. Daarentegen wordt in de antwoorden der Belgische artsen op onze enquête naar de oorzaken van de vruchtbaarheidsverschillen aan weerszijden van

[pagina 175]
[p. 175]

de Nederlands-Belgische grens opgemerkt, dat ‘de Katholieke moraal en de daaruit voortvloeiende levenswijze op zedelijk gebied in België veel minder strak aangespannen is....’ en dat in België ‘de priesters op kansel en in biechtstoel deze normen niet of onvoldoende voorhouden.’

In de desbetreffende literatuur vindt men aangaande eventuele internationale verschillen in de intensiteit van de contrôle der katholieke geestelijkheid inzake het geboortevraagstuk betrekkelijk weinig gegevens. In de ‘Encyclopaedia of the Social Sciences’, het belangrijkste overzichtswerk voor de sociale wetenschappen, dat tot nog toe verschenen is, geeft Hankins het volgende merkwaardige relaas van de houding, die reeds omstreeks het midden der 19de eeuw door de Franse katholieke geestelijkheid ten aanzien van de geboortebeperking zou zijn aangenomenGa naar voetnoot1. Hij ontleent zijn gegevens vermoedelijk via J. Wolf aan Havelock EllisGa naar voetnoot2.

Volgens Hankins deelde Bisschop Bouvier van Le Mans in 1842 aan de Pauselijke autoriteiten mede, dat het gebruik van conceptie verhinderende methoden langzamerhand veel aanwending vond in zijn gebied en dat de classificatie van deze misbruiken onder de doodzonden moeilijkheden veroorzaakte bij het biechten. De Curia Sacra Poenitentiaria antwoordde hierop, dat de biechtvader niet behoefde te vragen naar het voorkomen van deze practijken tenzij zijn oordeel hieromtrent werd ingewonnen.

Het is uiteraard moeilijk met zekerheid vast te stellen of het bovenstaande juist is. Echter in dezelfde richting als Hankins wijst - behalve de hierboven weergegeven mening van een Belgisch arts - het feit, dat op een recente internationale conferentie van Protestants-Christelijke artsen, door buitenlandse collega's werd opgemerkt, dat in hun land de katholieke geestelijkheid ten aanzien van de geboorteregeling heel anders optreedt dan in Nederland. Volgens een van hen zou in Frankrijk, althans in bepaalde streken, de geestelijkheid zelfs opgedragen zijn zeer terughoudend te wezen op dit punt ten einde de versnelling van het proces van de ontkerkelijking tegen te gaanGa naar voetnoot3.

Merkwaardig is ook in dit verband, dat zelfs de toepassing van de onder zekere voorwaarden door de Paus goedgekeurde methode der onvruchtbare periode, onder de katholieken in ons land op weer-

[pagina 176]
[p. 176]

standen stuit. Zo drukt de Nederlandse katholieke geestelijke Hoegen de lezers van zijn uiteenzettingen omtrent periodieke onthouding op het hart: ‘Wij moeten niet roomser willen zijn dan de Paus’Ga naar voetnoot1.

Welk een betekenis aan de naleving van deze normen ook bij de Nederlandse katholieke jongeren wordt gehecht, blijkt wel uit het feit, dat Prof. Zeegers onlangs nog de Nijmeegse studenten er op moest wijzen, dat de bestaansreden van een katholieke medische faculteit dikwijls bijna alleen is gezien in verband met de moraaltheologische opvattingen inzake de regeling van het kindertal. Het gaat er echter in de eerste plaats om - aldus Zeegers - de katholieke intellectueel de algemene innerlijk gewortelde katholieke levensinstelling te geven, welke zich uitdrukt in een katholieke levensstijlGa naar voetnoot2.

Voor de niet-katholiek, die zich met de studie van het geboortevraagstuk bezighoudt, is het bijzonder moeilijk een duidelijke indruk te verkrijgen van de intensiteit van de afkeer der Nederlandse katholieke geestelijkheid van het gebruik van conceptie verhinderende middelen. Meestal worden in niet-katholieke studiewerken de Pauselijke bekendmakingen in de desbetreffende Encyclieken woordelijk vermeld en een korte toelichting gegevenGa naar voetnoot3. Voor de socioloog is echter ook de beleving van de gestelde norm van grote betekenis. Nooit zal men een duidelijk beeld van de gezindheid der Nederlandse katholieke geestelijkheid, ten aanzien van het geboortevraagstuk verkrijgen, indien deze houding uitsluitend beschouwd wordt als een passief doorgeven van kerkelijke voorschriften. Belangrijk is hier, dat de niet-katholieke onderzoeker tracht de gevoelsintensiteit te doorleven, waarmede deze problemen zich aan de Nederlandse katholieken voordoen. Hierbij valt de aandacht op de wijze, waarop de strijd tegen het gebruik van conceptie verhinderende middelen wordt gevoerd en de mate, waarin de Nederlandse katholieken voor deze beïnvloeding ontvankelijk zijn geweest en - zij het in afnemende mate - nog ontvankelijk zijn.

Wat de voor-oorlogse wijze van deze actie betreft, in dit opzicht is een inleiding van de bekende radiospreker Pater de Greeve van belang, gehouden in 1929 voor het R.K. Landelijk Congres tegen het Neo-Malthusianisme te NijmegenGa naar voetnoot4. Genoemd congres werd door de

[pagina 177]
[p. 177]

bisschop van Den Bosch bijgewoond. De hieronder geciteerde inleiding genoot een grote belangstelling bij de congresdeelnemers en blijkens het Verslag de goedkeuring van de Congresleiding. De felheid van de Greeve's agressief betoog kan ten dele in verband gebracht worden met de na de eerste wereldoorlog sterk toegenomen propaganda-actie van het Neo-Malthusiaans VerbondGa naar voetnoot1, een propaganda die destijds in haar radicaliteit wel eens vergat, dat er voor het gezin ook optimale minimumgrenzen bestaan. Wij zullen in een volgend gedeelte van dit hoofdstuk zien, dat na de tweede wereldoorlog de Nederlandse katholieke geestelijkheid de strijd tegen de toepassing van conceptie verhinderende middelen op meer gematigde wijze is gaan voeren.

Hieronder volgen enkele der meest kenmerkende delen van Pater de Greeve's bestrijding van het Neo-MalthusianismeGa naar voetnoot2.

‘.... De Neo-Malthusiaan stelt zijn daad en beoefent zijn practijk. Hij doet dat als de gewoonste zaak der wereld, alsof het zoo hoort, alsof het met de daad zelf afgelopen is, zooals hij een tafel verzet, een boek opneemt. M.a.w. hij houdt geen rekening met het feit, dat er ergens nog een andere wereld is, waar die daad ongezien misschien gevolgen heeft; hij houdt er geen rekening mee, dat zijn daad misschien later gevolgen kan hebben; hij ziet de natuur niet en hij houdt er geen rekening mee, dat hij met zijn tegennatuurlijke daad de natuur verschrikkelijk beleedigt, die zich wreekt.
Laat ik het vergelijken met een kind, met een jongen, die een bom vindt, zooals wij dat in de jaren na den oorlog zoo dikwijls hebben gelezen; hij peutert er aan, hij demonteert het ding en het springt en de jongen gaat aan flarden.
Een niet deskundige werkt aan een machine een schroef los, en alles spat uit elkaar. Welnu, die Neo-Malthusianist, die alleen aan zichzelf denkt, knoeit aan een reusachtig samenstel, aan een wereldbeweging, waarop de wereld millioenen jaren moet leven en hij komt in den knel van een raderwerk, hij wordt gegrepen door bliksemende vliegwielen.
Dat wordt zijn ongeluk, want ergens, in de toekomst, op zijn levensweg loert het onheil, de plotselinge bliksemschicht, de bijlslag, onverwacht toegediend.
Ik zou hier beschouwingen kunnen gaan houden over de medische zijde van het vraagstuk, een kansberekening kunnen gaan maken van vrouwen, die gaan lijden aan kanker en zenuwziekten. Wij zullen het echter algemeen opzetten.
Hun opzet was: geluk.
[pagina 178]
[p. 178]
Welnu, met lichtreclame, met groote lichtletters zet ik het boven de vergadering: Is dat geluk?
Met welke mooie frazes en welke illustere voorbeelden, onder welke quasie vanzelfsprekende voorwendsels ook zij hun praktijken trachten goed te praten, als zij hun daad bedreven hebben en hun practijken uitgevoerd met of zonder bevredigend resultaat, heeft hun verhouding tegenover elkaar niets van twee blij-getrouwde menschen, maar is het bij hen hoogstens een verhouding en een vriendschap van twee dieven of van twee misdadigers, die samen weten, dat zij een misdaad bedreven hebben. De huwelijksband bindt ze niet, en niet de liefde, maar de misdaad, de zonde. Dat is het cement tusschen twee menschen, tussen twee Neo-Malthusianisten. Wat tussen die twee is en uitgewisseld wordt is niet hun eigen persoonlijkheid, is niet hun hart, is niet een blijde overgave, is niet het heerlijke in elkaar opgaan, dat heeft niets van de bruid en den bruidegom, waarover ze zoo ontroerd waren op hun trouwdag, dat heeft niets van de voorbestemming tot groote mogelijkheden, maar wat tusschen die twee omgaat is iets walgelijk-vulgairs, bij de pleging waarvan ieder van hen innerlijk op het moment van de misdaad, in plaats van een geluksextase, een alle vreugde ontbindende, brandende gewaarwording krijgt van, permitteer mij het woord, een gore daad, zonder meer. Het is alsof hun ziel afzijdig blijft en toeziet en dan het hoofd afwendt. Is dat geluk? Op het moment zelf en uren en jaren daarna, al de jaren lang van hun 20, 30-jarig huwelijksleven, tegen zichzelf te kijken als tegen een minderwaardig sujet?
Is dat geluk, waar een redeneering noodig is, overwinning van schaamtegevoel, geestelijke zelfmoord, argumenten uit schunnige boekjes, levenswijsheid van grinnekende sujetten, van sjacheraars in huwelijksmoraal, om het aan te durven, om het z.g. te mogen doen?
Is dat geluk, te moeten leven vol zelfbedrog, een geheel huwelijksleven te moeten opbouwen op een gewaagd argumentje, waarvan de bedriegelijke voorstelling en de verkeerde opzet ondanks alles zich voortdurend blijven opdringen?
Is dat geluk, te moeten leven met een verwijt, telkens omlaag gedrukt onder de bewustzijnsdrempel, maar telkens omhoogverend als het mismaakte poppetje in het doosje, het duveltje in de broodkast?
Is dat geluk, ook in die gevallen waar geboortebeperking wordt toegepast uit minder egoistische beweegredenen, omdat men eerlijk overtuigd is te arm te zijn voor het onderhoud en de vermeerdering van het gezin, of uit angst voor ziekte? Ook in dit geval blijft de practijk ongeoorloofd en het geluk uitgesloten, omdat de geoorloofdheid van de daad een noodzakelijke voorwaarde is voor het geluk. Zoolang zij moeten zeggen - en dat is altijd -: het mag niet, zoolang zijn en blijven zij dood - en dood - en doodongelukkig.
Maar welke psychologische stukken ongeluk, diè twee menschen, wier motief kort en klaar is - en dat is bij 80 % het geval - de lust zonder de lasten. Dàt leven is een hel. Dag in dag uit staan ze tegenover elkander: twee monsters van egoïsme, waarvan de een alleen aan de ander denkt,
[pagina 179]
[p. 179]
omdat zij hem of hij haar noodig heeft voor zichzelf, maar niet voor de ander. Wat een verhouding- dat huwelijk van twee instincten, die op den loer liggen als loerende dieren. Waar de een door den ander met niet meer dan een matig verschil graag op één lijn wordt gesteld met een willekeurig genotmiddel, met alcohol, opium, cocaïne of morfine. Is dat geluk? Met al zijn aspiraties, zijn verstand, met zijn twee oogen, zijn ziel, met al zijn mogelijke en menschelijke eigenwaarde te verdwijnen in de genummerde rij van gebruiksvoorwerpen! Waar de rijkdom van het leven en de teere idealen der jeugd plaats maken voor stiekeme afspraken en het uitroeien van het zedelijksheidsbesef. Is dat geluk, na het gebruik van voorbehoedmiddelen in zenuwachtige afwachting te leven, of misschien toch, ondanks de zorgvuldige maatregelen, in de diepte van het wezen op zekeren dag een nieuw leven een doodelijk gevreesd teken geeft.
Is dàt leven, als het dan toch anders afgeloopen is, dan raad te gaan vragen, met schaamte en lange, voorzichtige inleidingen bij vriendinnen, die hen meteen in de kaart kijken, winkels binnen te gaan en te vragen naar de beste middelen van tegenweer?
Is dàt leven om, als ook dat niet helpt, den weg te moeten nemen naar den dokter, die weigert in te gaan op hun wensch en dan tenslotte voor een individu, waarvan zij anders zouden spuwen, den hoed af te nemen; de zonde bloot te leggen aan iemand, die woont in een achterbuurtje, ergens op een derde verdieping, ergens in een kamertje, aan een beroepsmisdadiger, den kwakzalver-aborteur? Is dàt geluk, is dàt leven, het beulswerk te verrichten of te laten verrichten, waarvoor een beul of iemand, die electrocutionneert, zich schamen zou? Bah! Is dàt leven?’

Spreker vult zijn schets van een Neo-Mathusianistisch gezin aan met een uitvoerige beschrijving van de desorganisatie van dat gezin door huwelijksontrouw, welk verschijnsel hij blijkbaar met geboorteregeling in nauw verband acht te staan.

Hierna geeft De Greeve een beschrijving van de opvoeding in een op basis van geboorteregeling ontstaan 2-kinderengezin. Deze opvoeding mislukt. De kinderen worden ‘verwende dwingelanden, lastige karakters, verwende naturen, geblaseerd, vroeg rijp, dikwijls vroeg rot’. Tegenover al deze ellende in het gezin, dat geboorteregeling toepast, plaatst spreker als navolgenswaardig voorbeeld de stichter van het zeer grote gezin, die hij aan het slot van zijn rede introduceert op het ogenblik, dat deze familievader zijn zilveren bruiloft viert.

‘Dan staat hij, patriarch van het gezin, nog eens op om zijn ondervindingen te vertellen, hoe zij begonnen samen, nederig en bescheiden, natuurlijk, de tering naar de nering, hoe er zorgen kwamen, maar die brachten ze bij elkaar, hoe er ziekte was, en ze pasten elkaar op, en hoe er dood kwam en ze hebben samen geweend voor het beeld achter in de kerk, bij de Moeder van Smarten, hoe de kinderen de bengels en
[pagina 180]
[p. 180]
krullebollen, opgroeiden, hoe ze hun trots waren en hij verhaalt van de huiselijke feestjes en de kwajongensstreken, Sinterklaas, Kerstmis, verrassingen en pret en de tranen van het lachen komen hem in de oogen; hij verhaalt van hun tehuis, dat geen buitenwereld, geen café, geen theater noodig had om gelukkig te zijn. Hij verhaalt van zijn lieve vrouw, nu oud, maar nog zoo mooi in haar hoogen ouderdom met haar ongerept gezicht in den glans van haar zilveren haren van dien zilveren leeftijd van het schoon beleefde vrouwenleven dat met elk kindje schooner werd, van zijn vrouw, die geen schmink en geen lippenstift - en hij lacht er bij - noodig had.
Dat moet je meemaken en dan begrijpt men iets van het groote gezin en wie er zelf uit voortkwam weet, dat ik gelijk heb. En ik weet nog iets.
wie één kind heeft, mag eenmaal hopen,
wie er twee heeft, mag tweemaal hopen,
wie er drie heeft, mag driemaal hopen,
wie er vijf heeft, mag vijfmaal hopen,
wie er tien heeft, mag tienmaal hopen
en hij zal nooit, nooit, in eeuwigheid niet beschaamd worden.
Ik heb gezegd.’

(langdurig applaus)

De vergadering wordt gesloten.

De volgende dag na heropening van het congres:

De Voorzitter: ‘Ik mag dit congres niet heropenen zonder nog even een woord van hartelijken dank te richten aan het adres van Pater H. de Greeve, die gisteravond op zoo uitmuntende wijze de gedachte heeft vertolkt, welke leeft in ons, die den strijd hebben te voeren tegen het Neo-Malthusianisme. Gisteravond bestond daartoe niet de gelegenheid; na een zoo schitterende rede paste niet een woord van dank, maar ik ben overtuigd de tolk te zijn van allen, indien ik Pater de Greeve voor zijn enthousiaste en schitterende rede hier nog even openlijk onzen hartelijken dank betuig.’

Voor een juiste interpretatie van het bovenstaande dient er wel op gewezen te worden, dat de inleiding in 1929 werd gehouden, dus vóór de werkloosheidsperiode der dertiger jaren en vóór de bevolkingsdruk en woningnood na de tweede wereldoorlog. Voor het onderwerp van onze studie biedt zij de volgende belangrijke aspecten:

1)De heftigheid van de afkeer tegen het Neo-Malthusianisme;
2)De overtuiging, dat het gebruik van conceptie verhinderende middelen criminele abortus en desorganisatie van het gezin in hoge mate bevordertGa naar voetnoot1;
[pagina 181]
[p. 181]
3)De sterke religieuze verheerlijking van het zeer grote gezin als zodanig. De stichter hiervan ‘mag tienmaal hopen en hij zal nooit, nooit, in eeuwigheid niet beschaamd worden.’

Mede onder invloed van de Pauselijke goedkeuring van de methode der periodieke onthouding en de veranderende sociale omstandigheden, is na de tweede wereldoorlog de aard der bestrijding van de conceptie verhinderende middelen door de Nederlandse katholieke geestelijkheid gewijzigd. Een duidelijke indicatie hiervan geeft de serie causerieën van Pater H. Bartels, gehouden voor de Katholieke Radio Omroep in 1952Ga naar voetnoot1. Deze uiteenzettingen tonen de volgende belangrijke kenmerken:

1.Een waardiger betoog dan de hierboven geciteerde agressieve rede van Pater de Greeve.
2.De afwijzing van het grote gezin, indien het ontstaan is, zonder dat rekening is gehouden met medische en sociale factoren, die op het gezinsleven betrekking hebben.
3.Het begrip ‘verantwoorde huwelijksomgang’ blijft echter kennelijk ruimer geïnterpreteerd dan bij de meeste andersdenkenden in ons land gebruikelijk is.

 

Het volgende citaat uit de causerieën van Pater Bartels, dat wij ten dele in ander verband reeds eerder behandelden, moge als toelichting van het bovenstaande dienen.

‘Wanneer de paus de vroedvrouwen wijst op hun plicht om de mentaliteit van de echtgenoten te helpen vormen tot eerbied en waardering voor de edele taak om kinderen voort te brengen en op te voeden, om hen te winnen voor de dienst van het ouderschap, dan voegt hij daar onmiddellijk aan toe dat hij nietGa naar voetnoot2 pleit voor een blinde slavernij onder de aandriften van de natuur, maar voor een uitoefening van de echtelijke rechten en plichten welke geregeld is volgens de beginselen van verstand en geloof (p. 14). En wanneer hij zijn voldoening en dankbaarheid uit tegenover gehuwden die een kinderrijk gezin grootbrengen, dan wijst hij tevens op de juiste mentaliteit die hen daarbij moet inspireren: edelmoedige gehuwden, die uit Liefde tot God en in vertrouwen op Hem, moedig een kinderrijk gezin grootbrengen (29). Wanneer het hebben van veel kinderen zou voortkomen uit onbeheerste hartstocht, dan zou dat geen edelmoedigheid en beslist niet te prijzen zijn. Wanneer men zich daarbij niet zou bekommeren om de gezondheid van de moeder, om de vraag of moeder en gezin niet overbelast worden, om de vraag of men die kinderen een passende opvoeding zal kunnen geven: dan zou hier hoogstens een vermetel
[pagina 182]
[p. 182]
vertrouwen op God zijn want dan schiet men in het dragen van zijn eigen verantwoordelijkheid tekort. Kinderen krijgen moet verantwoord zijn in het licht van geloof en rede. Maar om misverstand te voorkomen wil ik hier toch óók even uitdrukkelijk bijvoegen, dat het hebben van een groot gezin heel goed volkomen verantwoord kan zijn, en het in de meeste gevallen ook zeker is. De draagkracht van de verschillende huwelijken is in deze zéér ongelijk. Waar het voor het ene echtpaar, gezien de omstandigheden, ónverantwoord zou zijn om veel kinderen te hebben, daar is het voor een ander echtpaar volkomen verantwoord. En vaak heeft men dan inderdaad te maken met edelmoedig gehuwden, die in hun geloof een kracht vinden welke hen tot méér in staat stelt. Dit is nu niet bedoeld om de een of ander een brevet van edelmoedigheid te geven, maar om een zich verspreidende opvatting af te wijzen; alsof een groot gezin uiteraard een onverantwoord-groot gezin zou zijn. Dit is beslist niet waar. Wij Katholieken leggen voor dat verantwoord-zijn andere normen aan dan mensen met een eenzijdig natuurlijke of zelfs een gematerialiseerde levensopvatting. Verantwoord is elk ouderschap dat voortkomt uit verantwoorde huwelijksomgang. En bij het verantwoorden van deze laatste mogen niet alleen economische overwegingen gelden. De totale concrete huwelijkssituatie van deze twee mensen en van dit gezin moet er alzijdig bij betrokken worden. Dus vooral ook persoonlijke, zedelijke en godsdienstige aspecten: de echtelijke liefde, de echtelijke kuisheid, de huwelijkstrouw, het vertrouwen op God en het geloof aan Zijn Voorzienigheid.
Dat dan de conclusie vaak ànders uitvalt dan bij een eenzijdig laten gelden van eventuele economische consequenties behoeft geen apart betoog. Maar goed: de kerk wil dus helemaal niet dat er maar zoveel mogelijk kinderen geboren worden. Zij spoort aan tot verantwoord ouderschap. De kerk waardeert zelfs het maagdelijke huwelijk: waarin man en vrouw om hogere redenen in het geheel geen gebruik maken van hun huwelijksrecht. Maken man en vrouw van dit recht wél gebruik, dan behoren zij in principe ook hun deel te nemen in de voortplantingstaak. Maar hoe groot dat deel is: dat moeten zijzelf verstandig bekijken; dat moeten zijzelf verstandig én gelovig uitmaken. Verstandig: dat houdt in dat men niet uit gemakzucht of om futiele redenen, maar om ernstige redenen die het welbegrepen welzijn van de ouders, van de kinderen, van het gehele gezin raken, tot geboorteregeling kan overgaan; dat men om werkelijk ernstige redenen kan zeggen: we kunnen de eerste tijd, voorlopig, of misschien zelfs: helemaal geen nieuwe baby meer hebben.’
Maar dan komt de vraag: hoe bereiken wij dat? U kent het antwoord: de enige geoorloofde methode is: onthouding. Hetzij totale onthouding van huwelijksomgang; hetzij althans onthouding in de vruchtbare periodes van de vrouw. Maar in ieder geval: onthouding. Dat betekent altijd: offers brengen; en dat valt vaak heel zwaar. Dat betekent dat men in verantwoordelijkheidsgevoel en plichtsbesef de vreugden van deze genotvolle liefdesuiting opoffert voor het welzijn van elkaar, de kinderen en het gezin; dat men zich uit liefde deze liefdesbeleving ontzegt, althans in de vruchtbare periode.’

voetnoot1
In Engeland en in de Ver. Staten zijn in het geheel geen confessionele scheidingen in de vakbonden aanwezig. (Vergl. C. Lammers ‘De vakbeweging en haar problemen’. Amsterdam 1951, blz. 99).
voetnoot2
Herdenkingsartikel in de Volkskrant van 8 Augustus 1953.
voetnoot1
Gerard Brom ‘Alfons Ariëns’, deel I, Amsterdam 1941, blz. 334.
voetnoot2
Vergl. A. Blonk ‘Fabrieken en Menschen’, Enschede 1929, blz. 147.
voetnoot3
Vergl. G. Brom t.a.p., I. blz. 334/36.
voetnoot4
Vergl. G. Brom t.a.p., II, blz. 109.
voetnoot1
G. Brom t.a.p., II, blz. 151.
voetnoot2
G. Brom t.a.p., II, blz. 275.
voetnoot3
G. Brom t.a.p., II, blz. 384.
voetnoot4
G. Brom t.a.p., II, blz. 452.

voetnoot1
Vergl. Alph. van Kol S.J., ‘De Rotary’, Uitgave Geert Groote Genootschap, Den Bosch, No. 674, blz. 49.
voetnoot2
Van Kol t.a.p., blz. 49/50.
voetnoot3
Van Kol t.a.p., blz. 57.
voetnoot1
Analecta Utrecht 3 (1930) 139, geciteerd door van Kol t.a.p., blz. 57/58.
voetnoot2
Van Kol t.a.p., blz. 61/62.

voetnoot3
Vergl. Vastenbrief 1950 van het Nederlands Episcopaat, ‘Katholiek Archief’ No. 8-24, Februari 1950, blz. 151.
voetnoot1
Vergl. het schrijven van Kardinaal van Roey 4 Februari 1953, betrekking hebbende op de vastenplicht in België.

voetnoot2
Vergl. Zeegers ‘Onze Taak’ t.a.p., kol. 548.
voetnoot1
A.J.J.v.d. Eerenbeemt ‘De missie-actie in Nederland (± 1600-1940)’, Nijmegen 1945, blz. 164.
voetnoot2
A.A. Janssen ‘Het Priestervraagstuk in Frankrijk’ Katholiek Cult. Tijdschrift, 2e jaargang, deel I, afl. 11, blz. 433.

voetnoot3
‘Aantekeningen bij het bevolkingsvraagstuk’, R.K. Artsenblad, Februari 1953, blz. 54.
voetnoot4
A.E. Diels ‘Opvattingen van ondertrouwde vrouwen omtrent de grootte van haar toekomstig gezin (I. Amsterdam, Rotterdam en 's-Gravenhage)’ Inst. v. Sociaal Onderzoek v.h. Ned. Volk, Amsterdam 1951, blz. 80.

voetnoot1
Het hoge cijfer voor de Gereformeerden is opvallend en verdient zeker nadere studie.
voetnoot1
A.E. Diels, t.a.p., II, blz. 60.
voetnoot1
A.E. Diels, t.a.p., II, blz. 113, 114, 115.

voetnoot2
Vergl. R.K. Artsenblad, Februari 1953, blz. 61.
voetnoot3
Nederlands Gesprek Centrum, Publicatie No. 8 ‘Conceptieregeling’, Den Haag 1953.
voetnoot4
Vergl. P.J.F. Dupuis, ‘Uw deel in dit leven’, t.a.p., blz. 142.
voetnoot1
F.H. Hankins, Artikel ‘Birth Control’, Encyclopaedia of the Social Sciences, Vol. II, blz. 560.
voetnoot2
J. Wolf ‘Der Geburtenrückgang, die Rationalisierung des Sexuallebens in unserer Zeit’, Jena 1912, blz. 96 en Havelock Ellis ‘Rassenhygiene und Volksgesundheit’, (Duitse vertaling Hans Kurella Würzburg 1912, blz. 90).
voetnoot3
Mededeling van een der conferentie-deelnemers. Het betreft de internationale protestantse artsen-conferentie Bossey, Juni 1953.
voetnoot1
A.W. Hoegen ‘Het Huwelijk’, t.a.p., blz. 55.
voetnoot2
Vergl. Prof. G.H.L. Zeegers ‘Onze taak als Katholiek intellectueel’. Feestrede uitgesproken bij gelegenheid van de 28ste Dies Natalis van het Nijmeegse Studentencorps op 13 Juni 1952. Zie ‘Katholiek Archief’ 11 Juni 1952, blz. 549.
voetnoot3
Vergl. Hoofdstuk II.
voetnoot4
Vergl. Pater H. de Greeve S.J., ‘De gruwel der verwoesting’, opgenomen in het Verslag van het R.K. Landelijk Congres tegen het Neo-Malthusianisme, gehouden door den Nederlandschen R.K. Bond voor Groote Gezinnen te Nijmegen, 25, 26 en 27 Augustus 1929. Venlo, z.j. De geciteerde stukken van deze inleiding bevinden zich op blz. 140/141 en 143/147.
voetnoot1
Vergl. J. Heringa ‘Gegevens betreffende de ontwikkeling van het “Nieuw-Malthusianisme”’ (‘Synchronistische tabel’ blz. 6 e.v.), ongepubliceerd rapport, opgesteld in opdracht van de door het Instituut voor Sociaal Onderzoek van het Nederlandse Volk ingestelde Commissie voor het Geboorteonderzoek.
voetnoot2
Zie voetnoot 4 blz. 176.
voetnoot1
Wij Inten hier de door de Greeve geuite zienswijzen op medisch gebied buiten beschouwing.
voetnoot1
‘Huwelijk in opspraak’, een serie causerieën voor de KRO gehouden door Pater H. Bartels O.P, Najaar 1952, gestencild verslag.
voetnoot2
De cursiveringen bevinden zich in het gestencilde verslag, waaruit deze tekst is overgenomen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken