Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland) (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.87 MB)

Scans (14.30 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)

(1915)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 65]
[p. 65]

Grootmoedertje.

Ze wreef d'r beenige skelet-handen over de in de rokken uitpuilende knieën, angstig, met hortende rukken. Als die nou maar kwam. Als die nou maar gauw kwam. Zoo'n spéélsche jongen. Trui kon d'r elk oogenblik zijn. Dan had je de poppen an 't dansen, dan was d'r weer ruzie en knorren. Waar bleef die nou? Ze had 't nog zóó gezegd. Daar ging de bel. Was 't Trui of een van de kinderen? Nou dee de meid open. Hij was 't. Sjors alleen bonsde zoo de trappen op zonder z'n voeten te vegen. Goddank.

‘Ben jij 't Sjors?’

‘Ja gromoe.’

‘Heb je 't?’

‘Ja gromoe.’

Uit z'n warmen broekzak haalde het ventje een medicijnflesch, half-gevuld. Met d'r bevende skelethanden nam ze het aan, dee de kurk er af, rook even, dee 't weer dicht en moffelde het weg in haar zak.

‘Hoeveel geld heb je over?’

‘Vijftien cent.’

Netjes telde hij de warme centen uit op de vensterbank.

[pagina 66]
[p. 66]

‘Die zijn voor jou, Sjors. Zal je niks zeggen?’

‘Nee gromoe.’

‘Je moe hoeft 't niet te weten, hoor je?’

‘Nee gromoe.’

‘Koop jij nou maar wat knikkers. Geen snoepgoed, hoor je?’

‘Ja gromoe.’

Ze hoorde hem de trappen afbonsen, zooals hij 't altijd dee, twee, drie treden tegelijk. Gauw nou, voor d'r iemand kwam. De hals van 't fleschje rikketikte tegen haar tanden, zóó als de beenige handen beefden. Hè. Hè. Hè. Nou niet meer. Vanavond de rest. Hè, wat 'n ander mensch wer-je zoo. Bellebellebel. Dat was Treesje. Die belde altijd zoo lang als ze uit school kwam.

‘Dag Treesje.’

‘Dag grootmoe.’

‘Hoe laat is 't?’

‘Half vijf... Wat ruikt 't hier raar.’

‘Ruikt 't hier raar?’

‘Ja, ik weet niet naar wat.’

‘Dat zullen de bloemen zijn.’

‘Is moe niet thuis?’

‘Nee, niemand.’

‘Sien!... Si-e-e-n!... Sien-tje!’

‘Ja jongejuffrouw?’

‘Wat eten we vanmiddag?’

‘Runderlappies.’

‘Met watte?’

‘Met spersieboontjes.’

‘En d'r na?’

‘Sjelij van alebessen.’

‘Help 's mee an 't tafelkleed.’

Sien, met d'r rooie handen, pakte twee tippen aan, Trees de andere.

‘Is 't nou geen schandaal, jongejuffrouw, dat

[pagina 67]
[p. 67]

Sijors de schoone loopers weer zoo ingeloopen hèt.’

‘Is-die dan uitgeweest?’

‘Een boodschap voor de ouwe juffer.’

‘Heeft George 'n boodschap voor u gedaan, grootmoe?’

‘Voor mij?... Nee, niks voor mij.’

‘Ruik-ie niet zoo'n rare lucht, Sien?’

‘'t Zal van 't zilver zijn dat we vanmorgen met jenever en krijt gepoest hebben.

‘Breng-ie nou de borden, Sien?’

Treesje dekte de tafel. Ze dekte voor zeven, elken dag zeven borden op dezelfde plaats. Pa zat aan 't hoofdeind, over 't raam en had 'n servet met een zilveren servetring. Moe zat naast 'm met 'n roodfluweelen servetring. Naast moe zat Gerrit, daarnaast zat zij. Aan den anderen kant van Pa zat Marie. Die most altijd het geslepen glas hebben, waarop ‘voor uw verjaardag’ stond. Dat hadden zij en George d'r samen gegeven. Naast Marie zat George, naast George: grootmoe. Grootmoe had een koperen servetring, gedragen door twee hondjes.

‘Sien... breng-ie nou nog het olie- en azijnstel en de tafelmatjes?’

‘Treesje, denk an 't bittertje voor je pa.’

‘Ja, grootmoe, ja, ik vergeet niks.’

‘Wees toch niet zoo snibbig.’

‘Nou ja! Dat gezanik! Elken middag 't zelfde.’

‘Sientje! Sien! Waar blijf je nou?’

‘Even mevrouw openmaken, jongejuffrouw!’

Moe kwam binnen met Marie. Ze hadden inkoopen gedaan, 'n ons Maria-koekjes bij de thee en garneersel voor 'n nieuwen hoed voor Treesje.

‘Niks geweest, Sien?’

‘Nee Mevrouw.’

‘Wie heeft d'r weer zulke schandelijke voeten op de witte loopers gezet?’

[pagina 68]
[p. 68]

‘Jongeheer Sijors.’

‘Meneer heeft 'm toch verbojen om uit te gaan, als-die uit school komt.’

‘Daar weet ik niks van.’

‘Heb ù 'm uitgezonden, moeder?’

‘Watte?... Ikke?... 'k Heb 'm nog niet gezien.’

‘Daar belt-ie net.’

‘Heeft je pa je niet verbojen, bengel, om nog voor 't eten uit te gaan?’

‘Ja moe, maar ik had an Hendrik 'n schrift geleend, dat 'k terug most hebben.’

‘Wat heb je weer in je zakken zitten?’

‘Niks.’

‘Wat niks? Hoe kom je an geld voor zooveel knikkers?’

‘'k Heb ze gekregen.’

‘Je jokt.’

‘Nee heusch niet.’

‘Je jòkt.’

‘Heusch niet moe!’

‘Heb je voor grootmoe 'n boodschap gedaan?’

‘Nee moe.’

‘Op je woord niet?’

‘Nee moe.’

‘Goeien middag.’

Pa en Gerrit kwamen samen van kantoor.

‘Warm vandaag!... Gaat 't goed moeder?... Eten we wat lekkers vanmiddag, Trui?’

‘Runderlapjes.’

‘Trees, waar blijft 't bittertje?’

‘Moe, geef uw sleutels eens.’

‘Wat is dat toch voor onzin, dat je de bitter tegenwoordig achter slot en grendel zet?’

‘Hier is ze al. Hier is ze al.’

‘Snoept de meid?’

‘Nee.’

[pagina 69]
[p. 69]

‘Moeder ook 'n glaasje?’

‘Geef je moeder nou geen bitter, Karel!’

‘Ach wat!’

‘'t Is heusch zoo goed niet voor d'r.’

‘Als jij negentig bent, lust je 't ook.’

Met glinsterende oogjes keek de ouwe vrouw naar de bewegingen van haar zoon, die bij 't raam het likeurglaasje vulde.

‘Geef 't d'r nou niet, Karel.’

‘Waar bemoei je je toch mee!’ - zei het ouwetje bits, met een grijpend uitstrekken der skelethanden naar het glaasje.

‘Omdat 't niet goed voor je is.’

Het glaasje was al leeg. De dunne lippen in het gele knokelgezicht smakten na. De donkere oogen glinsterden van genot. Karel was een goeie zoon. De schoondochter had 't land an d'r. Dat wist ze wel. Maar nou was alles goed, alles bestig.

‘An tafel! An tafel!’

Karel deelde de runderlapjes. Op den schotel deelde hij het vleesch in acht porties, de grootste voor z'n vrouw, de kleinste voor Sien, die de meid was en daarenboven geen vleesch verdragen kon, omdat ze maagkanker had. Zoo'n meid was 'n tref.

‘Trui, je bord. Marie geef 's door an grootmoeder. Sjors, zet je vingers niet in de saus.’

Dan gingen de spersieboontjes rond, de aardappelen, de sauskom en kwam er even rust, vorkengetik en gesmak van de oude vrouw.

‘Gerrit, wat ben je stil vanmiddag?’

‘Ik?’

‘Ach hij 's verliefd ma.’

‘Hou toch je mond, nest.’

‘Oh! Oh!’

‘Wat is d'r? Wat is d'r?’

‘Kijk grootmoe is!’

[pagina 70]
[p. 70]

‘God, wat scheelt de oude vrouw!’

Ze lag schuin weggezakt in den armstoel, met oogen waarvan het wit nog te zien was. George begon te huilen en de vrouwen keken krijtwit toe.

‘Geef dan water en zit niet als zoutpilaren!’ schreeuwde vader. Gerrit sprenkelde met azijn.

‘George hou op met je gekrijsch!’

‘Als ze maar niet doodgaat! Oooo!’

‘Hou je bakkes, kwajongen!’

Ze hadden de oude vrouw op de sofa gelegd. Het grijze pluishaar pluimde in vlokken op het roode kussen.

‘Geef d'r wat lucht bij d'r hals... Kom Trui, verroer je 's!’

Trui en Marie maakten de japon los, Gerrit hield wat azijn onder den neus, de zoon wreef de kurkige skelet-handen.

‘Wat haal je uit d'r zak?’

‘'n Flessie.’

‘Laat 's ruiken.’

Eerst rook de vrouw, toen de man.

‘Hoe komt ze aan jene...’ vroeg-ie nijdig.

‘Hou je mond.’

Ze keken elkaar aan, hielden d'r mond voor de kinderen.

‘Ze komt al bij, pa!’

‘Zouen we d'r op bed leggen?’

‘Laat ze eerst heelemaal bijkomen.’

‘Gaat 't wat beter, moeder?’

Flauwtjes opende ze de oogen, keek nòg-bewusteloos om zich heen, sloot de oogen en bleef stil liggen.

‘Kom nou, moeder!’

‘Hoe gaat 't grootmoe?’

Er kwam weer leven in de oude vrouw. Ze keek van Karel naar Marie, van Marie naar George.

[pagina 71]
[p. 71]

‘.... Hé... ik dacht... dat... ik... daar... dood... ging’...

Plotseling scheen ze àlles weer te weten. De bevende skelet-handen wreven over de oogen, rukten in eens naar omlaag, naar den zak. Ze betastte de heele plek, keek toen met starre oogen van haat naar de schoondochter, die het fleschje nog in de hand hield.

Vijf minuten later zaten ze allen weer aan tafel bij de runderlapjes en spersieboontjes.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken