Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland) (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.87 MB)

Scans (14.30 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)

(1915)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 124]
[p. 124]

Mintenee.

Een uur nadat ze gekomen waren stierf hij, zonder ze te herkennen.

Zachtjes dee zij de alkoofdeur dicht, ging zitten huilen in den doorzeten leunstoel.

‘Loop nou niet zoo heen en weer. Je maakt me zenuwachtig!... Hoor je me niet!’

‘Jouw, jouw schuld.’

‘Wàt mijn schuld? Wat, wat, wàt?’

‘Dat weet je wel. Jij wou niet buigen.’

‘Nee.’

‘Nou zijn we nét te laat gekomen!’

‘Waar is dat schepsel gebleven?’

‘Ze is weggegaan.’

‘Dat béést, dat schaamtelooze’...

‘Stil wat.’

‘Woonde ze bij 'm in?’

‘Ja.’

‘Ze kan toch niet terugkomen?’

‘Dat zal ze wel niet.’

‘Heb je met d'r gesproken?’

‘Eventjes.’

‘Wat zei ze tegen je?

‘Niks.’

‘Niks?’

[pagina 125]
[p. 125]

‘Ze huilde.’

‘Heb je d'r gezegd, dat ze d'r boeltje most pakken?’

‘Nee.’

‘Waarom niet?’

‘Ik had meelij met d'r. Je hadt d'r moeten zien... Zoo bleek. Zulke gezwollen oogen.’

‘Kan me niks schelen. Jullie bent allemaal 't zelfde.’

‘Spreek wat zachies Marie... Denk an Jan’...

‘An Jan... An Jan... mijn arme jongen!’

‘Laat de alkoofdeuren dicht, kind... D'r valt niks meer an te veranderen’...

‘Mijn arme jongen... Dat-ie me niet herkend heeft!... Ik ben toch z'n moeder!’

‘Goed zoo. Huil maar is uit’...

‘Als-ie niet dat mensch ontmoet had’...

‘Zachies wat’...

... ‘Zouen we d'r eerder van geweten hebben, had ik 'm kunnen oppassen... had jij 'm kunnen oppassen!... Wie heeft getelegrafeerd?’

... ‘Zij.’

... ‘Zij?’

... ‘Ja.’

... ‘Had ze 't niet eerder kunnen doen?’

... ‘Ze dorst niet.’

... ‘Waarom niet?’

... ‘Omdat... Laat ik 't je maar liever niet zeggen, Marie.’

‘Wat was d'r dan... Maak me niet ongeruster.’

... ‘Omdat... omdat Jan 't niet wou.’

... ‘Wou hij ons niet meer zien?’

... ‘Nee.’

... ‘Dat beest, dat schèpsel!’

... ‘Zachies, zachies!’

‘Heeft zij je dat gezegd?’

[pagina 126]
[p. 126]

‘Ja.’

‘Dan heeft ze je voorgelogen... Dat kàn-die d'r niet gezegd hebben... Zou-die z'n eigen ouwers’...

‘Ze heeft me nièt voorgelogen.

‘Hield-ie dan zòòveel van d'r?’

‘Kind, kind... ik heb je zoo dikwijls gezegd.’

‘Hou je mond! 'k Wil niks weten... smijt dien hoed uit de kamer!’

‘Marie, Marie!’

‘'k Wil niks van die vrouw zien.’

‘Laat 'm liggen, kind... Denk an Jan die’...

‘Mijn arme jongen, mijn eenige jongen!... Dat-ie zoo vroeg sterven most!... Waarom is d'r 'n God op de wereld... als jonge menschen zoo weggehaald worden!’

... ‘Dàt maakt me niet ongelukkig. Ik heb berouw dat ik naar jou geluisterd hebt... Wat dee je me op te stoken... Nou is alles te laat.’

‘Berouw? Berouw? Had jij willen hebben dat ie die meid, zoo'n van de straat opgeraapt schepsel getrouwd had?’

‘Waarom niet, waarom niet!’

‘Ben je krankzinnig geworden!’

... ‘Nee niet krankzinnig!... Wat heb jij nou bereikt?... Nou hebben ze tòch samen gewoond, samen geleefd als man en vrouw... En zijn wij als vreemden hier gekomen... net te laat... net te laat’...

‘In Godsnaam... beter dàt dan zoo'n gemeen schepsel tot je schoondochter.’

‘Maar hij hield van d'r!... Wat doe je?... Wat doe je?... Laat dat staan, Marie!... Verander niks an de kamer... Jan ligt d'r... Foei!’

‘Heerlijk! Lekker! In duizend stukken! Zoo! Zoo! Zoo!... Ik wil geen portretten van dat schepsel hier zien!’

[pagina 127]
[p. 127]

‘Daar staat 'r nog een op den schoorsteen.... Op zijn schrijftafel staat er nòg een.... Nee blijf 'r af! Ik wil niet dat je het verscheurt!’

‘Laat me mijn gang gaan!’

‘Nee! Blijf 'r af!... Kom toch even tot jezelf!.... Het heele portret staat in gedroogde rozen.... Voel je niet hoeveel Jan van d'r gehouen moet hebben’....

.... ‘Drie portretten.... van zoo'n leelijk schepsel.... Kijk die oogen is.... en dat gemeene lachen!.... Zet ze dan weg, als je niet wil dat ik ze verscheur!’

‘Spreek wat zachies.... Denk toch dat je kind dood is’....

‘Mijn arme, arme jongen.... Als ik d'r geweest was zou-ie 'n goeie oppassing gehad hebben.... zou ik 'm beter gemaakt hebben.... Zoo'n slordig schepsel.... Overal slingert d'r goed.... Daar ligt 'n doos met poudre-de-riz.... Ze poederde zich! Ze poederde zich, zie je dat?.... Daar, onder den stoel, dààr, staan d'r muilen.... 'n Fijne madam!.... chevreau-leer met goud, met hooge hakken!.... Heb je mij ooit zulke dingen zien dragen?.... Hier heb je weer haarspelden.... Wat is dat?.... Nee maar kijk nou is.... Ze verfde zich.... Lippenverf.... Zoo'n gemeen’....

.... ‘Zachies wat’....

.... ‘Spreek jij maar zachies, als je ziet waaran onze arme jongen zich vergooid heeft.... Heb je nog meer bewijzen noodig?.... Kijk is in die kast.... Wat 'n sjiek.... allemaal van ons geld.... Ze mot direct d'r boeltje pakken, versta je? Ik wil die dingen geen minuut langer in huis hebben!.... Geplunderd heeft ze'm! Geplunderd! Zoo'n gelukzoekster! Zoo'n vies schepsel!’

‘Maar zou je d'r nog is an willen denken dat in de alkoof’....

[pagina 128]
[p. 128]

‘Dood is-ie! Dood!.... Geen woord heeft-ie meer voor ons over gehad! Z'n eigen moeder! Z'n eigen vader! Waarom ben ik niet dood gegaan!’....

‘Ga nou naar het hotel terug, kind.... Het rijtuig wacht.... Je kunt hier niks meer doen. Hier is je mantel’....

‘Nee! Ik ga niet alléen.... Je mot meegaan!’

‘Ga vast vooruit. Ik wil alles sluiten - nog 't een en ander regelen.’

‘Dat mensch is nog hier.... Je wilt met d'r praten.’

‘Nee. Ze is weg.’

‘Mijn arme jongen! Mijn beste Jan!.... Vergeef 't me! Ik ben slecht voor je geweest! Ik meende 't zoo goed.... Mijn lieveling!’

‘Doe de alkoof nou dicht. Wat geeft het of je hem nog langer ziet.... Zal ik je naar 't rijtuig brengen?’

Dicht viel de huisdeur. Het rijtuig ratelde lawaaimakend weg. Op zijn teenen liep hij naar een deur, achter in de gang.

‘Juf.... frouw’....

Ze opende al.

‘Mijn vrouw is weg, juf... frouw’...

Zonder te antwoorden, liep ze hem voorbij, de kamer in, naar de alkoof en begon den dooie te zoenen.

‘Laat 'm liggen... wees u bedaard... juf... frouw’...

Stil lag ze met het hoofd in de kussens.

Ze leek wel dood.

‘Ga u liever zitten... u mot u niet zoo opwinden... juf... frouw’...

Ze bewoog niet.

‘'t Is toch beter... júf... frouw... dat u heengaat... U kunt toch niet hier blijven. Het huis mot gesloten worden... Kan ik u soms helpen? Hoort u me niet, juffrouw?... Juf... frouw!’...

[pagina 129]
[p. 129]

‘Ik hoor 't.’

‘... Wil u soms wat goed meenemen, voorloopig?... Morgen of overmorgen zal ik u alles zenden... als u mij uw adres opgeeft’...

... ‘Mijn adres... O ja... Ik moet hier weg.’

‘Kan ik u soms helpen?’

‘Dank u. Ik heb alles.’

‘Gaat u nou van het bed weg... juf... frouw’...

‘Ja.’

‘Wil u soms wat drinken?’

‘Nee... Waar is mijn hoed?’

‘De hoed... Waar is de hoed?... O, hier op den grond... Asjeblief juffrouw.’

‘Dank u.’

‘Heb u geen mantel?... 't Is frisch buiten.’

‘Nee. 't Is zoo goed.’

‘Doet u nou de alkoofdeuren dicht, juf... frouw.’

‘Ja... Zie ik 'm nou voor 't laatst?’

... ‘Ja... juf... frouw... U begrijpt dat 't moeilijk is... om u... als hij begraven wordt’...

‘Ja... Is-hij kalm gestorven?’

‘Hij heeft ons niet herkend... Zoen 'm niet meer... 't Is niet goed dooien te zoenen, juffrouw.’

‘Goeien avond, meneer.’

‘Dag juffrouw... An welk adres motten de kleeren...?’

‘Dat weet ik niet.’

... ‘Wat gaat u nou voortaan beginnen, juffrouw?’

‘Dat weet ik niet... Goeien avond, meneer.

‘Goeien avond, juffrouw.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken