Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland) (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.87 MB)

Scans (14.30 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)

(1915)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 142]
[p. 142]

Doode.

Hij deed het. - Het gebeurde in een minimum. Hij was dood.

Eerst kwam de vrouw op de kamer, frisch van de wandeling. Ze keek naar 't lichaam, liep gillend heen. De vader kwam ook, krijt-wit, bevend. Achter hem gluurden de dienstboden, in een groote begeerigheid om het lijk te zien.

De dokter constateerde den dood.

De kist werd besteld.

Een kleine annonce kwam in de krant:...

‘Tot onze innige droefheid overleed gisteren, na een korte ongesteldheid, onze’...

Nieuwsgierigheid, meelijdend gekakel, vloekende kwaadaardigheid walmden door 't stadje.

Maar hij was dood.

Op den begrafenisdag stond de rouwkoets voor de deur. De zware kast wiebelde tusschen de stoffige wielen. Slap hingen draperieën en franjes naast verzilverde doodskoppen. Als een zakkendrager, rond gebogen, dommelde de koetsier op den bok. De paarden knabbelden op de gebitten, trappelden saai onder de warme, drukkende dekken. Om de koets voor de huisdeur krielden menschen, buren, voorbijgangers. Ziekelijke nieuwsgierigheid

[pagina 143]
[p. 143]

was op de tronies. Ze verdrongen zich fluisterend. Ze keken met schuwheid naar de leege holte in de koets, waar de kist moest kommen. Dicht tot elkander schuivend, praatten ze. De een sprak kwaad over den dooie, de ander had het lijk gezien, beschreef de akeligheid van het verminkte hoofd. Aan de overzij hadden ze 't over 't aantal koetsen, dat rijk en arm allemaal motten sterven, over de weduwe, over de famielje. Een agent hield de ruimte voor de deur vrij.

't Duurde lang eer de kist kwam. In de brandende zon hing de menigte te braden op de stoep, opdringend, met de ongure nieuwsgierigheid van menschen, die graag met 'n dooie zien sollen.

Maar nou kwam-die.

 

Klots, klots. De dwarshouten worden in de koets gelegd. Boem. Een benauwde dreun. De kist glijdt in den wagen. Het zwarte kleed flapt over de houten wanden... 'n Beetje meer aftrekken Dirrèk...

Dichter dringt het volk. 't Wil 'n naakt hoekje van de kist zien. Nou praten ze zachies over de kransen, over de blommen.

Allee! Hoert!

De lijkwagen trekt 'n endje op. De eerste koets rolt voort. De nieuwsgierige massa duwt en dringt om de bloedverwanten te zien, te kijken wie of d'r nou 't meest huilt, wie of d'r 't bleekst is.

... Dat sel de vader sijn... die met z'n geplakte hare... Nietes... Wellis... Nietes... Hou nou je bek... Is 't gedaan van achteren?... Hou je poote thuis, lamstraal... Verrek nou...

Langzaam sukkelt de stoet voort. Vóorop de dooie man. Achteraan de koetsen met netjes in 't zwart, met witte dassen gekleede menschen. Als 'n zwarte slang, waggelt hij naar 't open gat in

[pagina 144]
[p. 144]

den grond, naar 't plekje omwoelde aarde, waar ze den dooie onder wat schoppen heetgebrand zand zullen verstoppen. De kinderen sjokken nog een eind mee. De voorbijgangers blijven staan, kijken om, tellen de koetsen, gaan verder. De tram stopt even. Achter de ruiten laten de burgerjufs 'n oogenblik d'r emmer met aardappelen of d'r handwerkje staan.

 

Een uur later komen de koetsen voor het sterfhuis terug. Boven in de huiskamer, nemen ze gedempt-sprekend afscheid, loopen op de teenen op het Smyrnaasch.

... ‘Hou je maar goed, meneer... Kom, niet 't hoofd laten zakken... Sterkte mevrouw...’

Buiten stappen ze weer in de koetsen, gaan naar huis, of slenteren in clubjes naar 'n café. Nou 't lijk niet meer boven aarde staat, spreken ze vrijuit. Dikke oom kan geen medelijden hebben met iemand, die eerst zijn zaken in de war stuurt en er zichzelf dan kort en bondig uithelpt. Da's een lafheid, een gemeenheid, een verregaande karakterloosheid. Als je fatsoenlijk man bent, laat je je vrouw niet zoo berooid achter. De familie zal d'r natuurlijk weer voor moeten opdraaien. Natuurlijk de familie! Neef is mee naar 't graf gegaan pour sauver les apparences. Inwendig vond-ie 't beroerd om de laatste eer an iemand te bewijzen, die zóó de familie in opspraak bracht. ‘Hij’ had zijn zaken bijtijds dienen bloot te leggen. Ze zouen 'm dan geholpen hebben. Hij zou 't zeker gedaan hebben. Maar zúlke krankzinnige uitersten! Nommer drie had allang gemerkt, dat er iets mis was. Hij vond den dooie rondweg een ploert.

't Was heel mooi, om van dooien niks dan goeds te zeggen. Dat ging zoover 't voeten had. Hij hield er van ‘zijn meening te zeggen’. 't Was een infamie! Waarom was ‘hij’ niet failliet gegaan? Wat

[pagina 145]
[p. 145]

stak d'r voor schande in? Zag je niet dagelijks de groote huizen springen? Lag 't niet voor de hand om weer van voren af aan te beginnen, met hulp van de familie? Hadden ze niet voor 'n fatsoenlijk accoordje kunnen zorgen? Nummer vier wou absoluut geen kwaad spreken, maar hij was toch positief door den dooie opgelicht die hem nog geen twee maanden geleden een paar mille te leen had gevraagd. Nummer vijf zou ‘hem’ een man van karakter hebben gevonden, als hij had blijven leven. Daartoe was meer moed noodig dan zich dood te schieten, wat feitelijk elkeen kan.

 

Op de Beurs was het nieuws den eersten dag rondgegaan. De crediteuren waren verontwaardigd. Cijfers, dikke, vette cijfers werden genoemd. Er was een algemeene verbittering. De solide beursmannen, die geld aan ‘hem’ verloren hadden, waren kapot van zoo'n geval. Anderen die wat aan ‘hem’ verdiend hadden, redeneerden en beweerden dat je van een zaak alles moet weten voor je aan 't veroordeelen gaat. Hooggeboorde leegloopers liepen druk-gesticuleerend langs de pilaren. Ze wisten bijzonderheden. Er waren ook grappenmakers. Een had een woordspeling gemaakt op den naam van den dooie... Hahaha!... Wat? Nou, wat?... Nee, mis!... Hahaha!... Goeie, zeg... Flauwe bliksem!...

De Beurs spoog het nieuws in de stad... Heb je gehoord van...? Van...? Wat zeg je d'r van?... Leppend van d'r glaasjes, bij 't geratel van dominosteenen, in aangenaam weelderige stemming, zaten ze gehokt, onderstellingen makend, sprekend over ‘zijn’ privé-leven... Wie heeft d'r dubbel-zes?... Kom praat nou niet... Dibbels, jouw beurt... Maar dan begon d'r weer een. Ze waren 't allemaal eens. Hoe kòn je van opinie verschillen? 't Was niet

[pagina 146]
[p. 146]

alleen laf, 't was onmanlijk om zóó je jonge vrouw achter te laten. Hij had behooren te bedenken, dat een man plichten heeft. Als jonggezel was-ie meester van z'n leven... Maar getrouwd en nog geen jaar getrouwd... Was ze niet 'n juffrouw ††† van d'r van?...

Precies. D'r vader was resident in Indië geweest. ‘Hij’ had een goed huwelijk an d'r gedaan. Ze hadden d'r hart te hoog gedragen. Overal nummer een. Als de zaken misloopen, mot je de tering naar de nering zetten. De vorige week waren ze nog in 't Concertgebouw geweest. Vroolijk as ze waren! En nou 'n smerig bankroet. Een makkelijke manier om je van je schuldeischers af te maken. Een geluk dat d'r geen kinderen waren. Wablief? Geen kinderen? D'r most wel degelijk een op komst zijn... Wat 'n schooier toch! Wat 'n patser!

's Middags, an tafel, spraken ze d'r verder over. Eerst werd 't zacht an de vrouwen verteld, schudden die 't hoofd. Dan, kwam de lust om méér te weten, werd er lief, meelijdend geredeneerd, een sinaasappeltje geschild en over de vrouw gepraat, dronken ze zoete thee en werden de toiletten, de ‘sjiek’ van ‘haar’ behandeld.

Wat een luxe in dat huishouden!

Wat een verspilling!

Zoo'n vrouw most 'n man ruïneeren.

Dat had je bij Indischen, die smeten altijd met geld. Daar was geen kruid voor gewassen.

Maar wat een schrik, hè, wat een angst... om... zoo... je... man... dood... te vinden... Hè! Hè! Hè! 't Was om te besterreven. Z'n heele kaak kapot!... Hè! Hou nou op alsjeblief met je angstige verhalen! Hè! Hè! Koos, wil je hebben da'k vannacht geen oog dicht doe!...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken