Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland) (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.87 MB)

Scans (14.30 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)

(1915)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 147]
[p. 147]

Naaimugje.

Bij de rood-lichtende lamp las ze. Ze was aan het derde hoofdstuk: Een stormachtige nacht.

‘Daar knalde een pistoolschot; de edele chevalier struikelde, en scheen op 't punt om in de knieën te zinken - doch neen, hij vervolgde zijn weg, wankelend, als iemand, die beschonken is, maar toch snel genoeg om in de duisternis verdwenen te zijn, eer de man, dien hij had willen verderven, hem achterhalen kon...

Een wanhopige gil hield den vervolger terug in zijn loop: was dàt de stem zijner vrouw? O God, had hij haar getroffen! Haar, die hij ten koste van goed en bloed zou willen behoeden voor ongeluk en schande? Sidderendvan zielsangst wankelde hij naar de plek waar de twee vrouwen zich bevonden.

Goddank! zijne Julia was ongedeerd. Bleek, bévend, doch behouden stond zij daar, als een beeld, zoo roerloos. Céline lag bezwijmd aan hare voeten in 't vochtige gras.

‘Violet?’ brengt de man met moeite uit. ‘Violet! hoe komt zij hier? Wie was die - die - andere, die man? Zonder te antwoorden buigt...’ Tik. Tik. Tik...

[pagina 148]
[p. 148]

Tien uur.

‘Jassus... Hoeveel bladzijden nog eer 't hoofdstuk uit is... Nog vijf... Eerst uitlezen...’

Wèer in de hurkend-liggende houding, gejaagd, las ze verder. Bij het slot: ‘Ga! Ik zal u straks alles verklaren!’ - lei ze een draadje rooie wol in het boek, sloeg het dicht en nam het naaiwerk weer op.

Het was muf in het atelier. Ze zat naar de ramen gekeerd, vlak bij de lamp, die aan een kant heel scherp het fijne gezichtje belichtte. Het zwarte haar stond in een wrong hoog-op. Ze had er een kleur van gekregen. Terwijl de vuil-bruine handjes rap aan 't werk waren en de naald heen en weer vloog als een glinsterend motje, dacht ze aan Violet en Céline, aan den chevalier en den edelen man. Als ze nou hard doorpikte kon zij den zoom om half elf hebben gelegd, dan nog drie knoopsgaten, dan was ze d'r. - Wat je dat opwond! Je wer d'r koud en warm bij! Zulleke heerlike mense, die allemaal zulleke echte, zulleke heerlijke avonturen hadden. Wacht eventjes. Effen den zoom vouwen. Zoo. 't Was toch mooi goed. As je over je been streek was 't zoo glanzig als zij. Nou verder. Wat 'n zonde dat 't nog niet af was. As ze eerst d'r taak had klaargemaakt, kon ze nou lekker in bed leggen lezen. Nou was 't laat voor niks geworden, deeën d'r oogen pijn. Hoe zou 't afloopen met Céline? Ze was pas an de 52ste bladzij. Zou ze eventjes van achter kijken? Nee, jassus, schaap, werk nou door. Wat staken d'r oogen vanavond. Wacht, even betten. Zoo voelden ze frisscher.

't Was 'n lange zit, wat. De andere meissies hadden 't veel pleizieriger. Die gingen om negen uur weg, hadden pret in de Kalverstraat, kwammen in de lucht en leien nou te slapen. Maar je kon d'r niks an doen. De een was zus, de ander zòo. Ze

[pagina 149]
[p. 149]

zat toch wel lekkertjes, zoo in het warme atelier. Als de andere meissies d'r waren, was 't wàt lollig. Wat had die Lise zich angesteld vanmiddag. Achter den rug van de juffrouw had ze bakkussen getrokken om van om te vallen. 't Was wel een grappige meid, maar ze stelde zich toch an as een mal dier as 't Zondag was. Griet was 'n akelig spook. Wat 'n onuitstaanbaar dierage, om an de juffrouw te klikken dat ze d'r mouw dichtgenaaid hadden. Dat had je altijd bij rooien. Jassus, al elf uur! Wat die tijd toch vloog. Als de juffrouw morgen kwam, zou 't weer mis zijn. De knoopsgaten mosten af. Sjiek kostuum. Zóó 'n Zondagsche jurk. Wat zou Lise 'n giftige oogen opzetten!

Zondag was toch maar 'n dag om te zoenen. Als je elken dag van 's morgens negen tot 's avonds tien zat te pikken, was 't goddelijk als je Zondagmiddag tot acht uur uit mocht. De juffrouw was wel goed en vijftig cent zakgeld in de week met vrijen kost was goed betaald, maar je was toch blij as je in de lucht kwam. Nou had ze drie gulden gespaard. Lise, die een daalder verdiende, omdat ze zestien was, versnoepte alles. Die had altijd een toetje met zoetigheid. Als je vriendin met d'r bleef, stopte ze altijd toe. Maar ze was zoo'n jongensgek. Ze maakte afspraakies. En de jongens deeën zoo gemeen. Jassus. Nou nog èèn knoopsgat. Hè, wat staken d'r oogen. Morgenavond kreeg ze d'r tien stuivers. Dan kon ze klaar zijn met ‘Cèline's beproeving’, zou ze ‘De gevloekte’ huren, dat net zoo prachtig most wezen als ‘De bleeke gravin’.

Met gezwollen oogen werkte ze door. Het licht was rooder geworden. Eindelijk lei ze 't kostuum neer, zocht nog wat wol uit een pak van de groote stellage, dee de kast open en nam het bord met de boterhammen, dat de juffrouw voor d'r klaar had

[pagina 150]
[p. 150]

gezet. Alweer boterhammenworst!... Dat zag je al uit de verte... Natuurlijk! Mààr tien cent het ons. Je mocht nog dank-ie zeggen as je d'r wat opkreeg. Zoo. Nou ging ze d'r nog éven voor zitten. Hè! Dat was nou je heerlijkste uurtje. Vroeger at ze d'r boterhammen in bed. Maar dan lag je den heelen nacht op de kruimels.

Nou was 't hier om niet naar bed te gaan. Waar was ze gebleven? O ja, bladzij 52. Een nieuw hoofdstuk: Kassia, de getrouwe en vertrouwde. Nou eerst een hap in de boterham...

Smakkend en lang kauwend over elken hap, om maar te rekken, die heerlijke gezelligheid, om te eten terwijl je las en je niet gestoord kon worden, begon ze weer aan den roman, bleef doorlezen en pikte de kruimels van 't bord.

Tik. Tik. Tik. Tik...

Was 't al zóó laat? Precies. De klok ging precies. Buiten speelde 't net. Nou gauw uitkleeden. Zoo. Nou de nachtpon. Nou d'r haar. Nou kon ze weer lezen.

Terwijl zij het haar kamde, las ze door, hield op met kammen en verslond de regels. De kam lei naast het boek... Het was om den heelen nacht op te blijven...

‘En de vrij gebleven hand tastte onder 't hoofdkussen, en haalde een blanken dunnen dolk te voorschijn, en nogmaals sprak Julia, met heesche, sissende stem: “Straffen zal ik - ze - en - mijzelve!” En bij elk woord daalde de scherpe dolk neer in de borst der oude vrouw, en toen de doodsangst deze kracht gaf om zich los te rukken, toen een gillend noodgeschrei de huisgenooten bijeen riep, toen daalde die dolk nogmaals neer; en de blanke hand stiet hem krachtig in de met juweelen en kanten versierde

[pagina 151]
[p. 151]

borst, - juist dààr, waar de diamanten vlinder vonkelde...’

 

Tik. Tik.

Nee, nou zou ze uitscheien. 't Was, allemachtig, half twee.

Ze dee de alkoofdeuren open, zette de lamp voorzichtig op een stoel bij het bed en kroop er in. Nou nog éventjes.... vijf minuten maar. Met dikke wallen onder de oogen las ze door. Het atelier met de stellages lag in het schemerdonker. Het volle licht viel op het bed, op het fletse, vermoeide gezichtje, op het zwarte haar, op de vuilbruine handjes, op het gele beduimelde boek.

Maar nou kreeg ze tranen in d'r oogen....:

‘Gewond, voor 't leven verminkt, doodziek, zag Céline hem weer; hèm, haar echtgenoot voor God, den vader van haar pasgeboren kind.’

‘Hè, wat was dat miseràbel. Waarom most-ie nou doodgaan? Je kon d'r geregeld bij huilen. Wat brandde dat in je oogen op den laten avond. Zou ze nou niet uitscheien?.... Kwart voor tweeën! Maar vijf uur slaap.... Ja nóú was ze moe.

Netjes lei ze het rooie wollen draadje in het boek, op bladzijde 169, draaide de lamp wat lager, blies er in, nog eens, trok het dek op, vouwde de handen en bad: ‘Lieve God, bewaar mij dezen nacht voor gevaren en onheilen....’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken