Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland) (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.87 MB)

Scans (14.30 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)

(1915)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 158]
[p. 158]

Amstel.

Zondag. De Amstel ligt weken dicht.

Het is koud.

Baanvegers schreeuwen, tentebazen galmen.

‘Leg eres an! Leg eres an!’

Het is vinnig koud.

Veel volk is gestroomd bij de ronddraaiende slee. Den zwaren boom duwen de mannen, de slee vliegt met krassend gebrom in het rond. Honderden kijken toe hoe het gaat.

Het is gruwelijk koud.

Met d'r voeten op een stoof zit de vrouw van het tentje. Rood-paars is haar gezicht. Een zwarte, oude doek is om het hoofd geslagen. Bij elke ris rijders schokt haar mond open, schreeuwt ze krakend:

- ‘Leg eres an!... Leg eres an!’

Witte spiralen van damp zijn om haar hoofd.

- ‘Wat koste de pollekabrokke, seg?’...

‘Twee omme cent’...

Twee vuile vingers leggen een cent neer.

Twee vuile vingers grijpen twee kleverige brokken.

Twee vuile vingers stoppen een brok in een grooten tabaksmond.

[pagina 159]
[p. 159]

De vrouw schurkt ineen van de kou, giet een kom vol, drinkt, vertroetelend den kop in de beenige, paarse handen. Een gore baanveger met stoppelbaard komt in de tent:

‘Mie, geef mij d'r 's 'n spatje’...

‘Wat seg-ie van soon kou’...

‘'k Voel me oore niet meer’...

De roodpaarse vrouw grijpt onder haar stoel, onder het zwartduister van d'r rokken, kijkt voorzichtig-snel rond, neemt een glaasje van de tafel en schenkt den man met den stoppelbaard in. Met een vlugge wippert zet-ie het achter de kiezen, smakt met de tong, slaat met de armen heen en weer tegen de borst.

 

De wind steekt op, stuift het stof van de baan. Bij het Badhuis, vroolijk omlijnd, is een zwarte woelige drukte. Binnen en buiten het café, met aangebonden schaatsen, zitten juffrouwen en heeren, dames met coquette hoeden, heeren met pelsmutsen en souspieds. De Jan's draven heen en weer met cognac en bitter, likeurtjes en advocaat. Ze zijn warm, lekker-warm-ingepakt, warm van de beweging, de dames en heeren.

Het begint te duisteren.

De brug bij de Sarphatistraat steunt statig op de kolommen, die lijken te rusten op de ijs-stevigheid van 't water.

De lucht is betrokken, zwaar van sneeuw, grauw, triestig.

De velden van ijs zijn bedekt met zwarte, snelvoortlijnende figuurtjes, donkere kabouters ijlend en vluchtend tusschen de randen van sneeuw. De tenten verschaduwen stil haar rieten, geel-doffe wanden. Vlaggen, rood-wit-en-blauw, rimpelen zacht, bits klapkletterend in den wind.

[pagina 160]
[p. 160]

Over het heele water gaat het stemmengejoel van drukke, bewegende menschen. Het is als een straat, een plein in feestdos bij avondschemering.

Nu komt harder aanrukken de wind, gierend met stootjes en stuivend wilder de witte bevroren stof.

 

‘Een doossie lucifers... een cent maar... God zal je zegenen!...’

Op de Hoogesluis, aangehurkt tegen de leuning der brug, zit een man op den harden, wreeden, geweldigen grond. Het eene been is afgestompt bij de heup, het andere gezond, stevig, ligt rechtuit op het trottoir. Het beenstompje is ingenaaid in pilow-broek. Vier dingen rusten op den grond, het beenstompje, het gezonde been en twee lange harde krukken. De eene kruk ligt dwars, dient voor zitplaats. De rug kromt aan tegen de ijzeren spijlen der leuning. Het hoofd is ruw met uitpuilende jukbeenderen, met grijze, fletse oogen. Om het middel gebonden een tasch met doosjes lucifers.

Hier, op de Sluis, kun je goed zien de ronddraaiende slee, hooren de rinklende bel. Hier ook zie je prachtig den Amstel met de bruggen rechts, aan de overzij. Hier zie je het ijsveld, wit en donzig, de duizend menschfiguren, aansnellend, wègvluchtend. Hier zie je de trams, rommelend over de brug, die schor dreunt en bromt als de roestige wielen knarsig rondwentlen in de ijzeren voegen, en langs de steenen balustrade staan kijkers, die wijzen als een kraan in het rijden figuren op 't ijs maakt.

In het deftig Amstelhôtel worden de lichten ontstoken. D'electrische lichtjes glunderen sterk aan de kronen. Kellners, als heeren in gala, loopen

[pagina 161]
[p. 161]

beweeglijk om de lange, groote tafel, die bloemstukken draagt en verborgen is onder witte, spierwitte kleeden. Ze dragen stapels servetten, de kellners, en ord'nen de tafel. Beneden de eetzaal, brandt licht ook. Het is alles te zien zoo. Hier rijen groote houten, blankgeschuurde tafels, dragende glimmende koperen pannen. Een kok, met een buik van beteeknis, ordent pasteitjes, een ander klutst met een lepel.

Het wordt donkerder. Scherp lijnen de zware omtrekken van 't Amstelhôtel in de sneeuw-zatte, triestige lucht. Hoog in 't gebouw zijn de vensters verlicht, gele vierkanten in 't donker der muren, lijkend als lichtende oogen van 't slapend gebouw. De muren staan zwijgend en zwart, plomp overbuigend de lanen van sneeuw er om heen. Stevig en koud is het gebouw, log en solide als de ijzeren brug over het water, sterk en groot als de pijlers, die dragen het zware gevaarte.

‘God zal je zegenen!’

De man op den grond met het stompje van been bibbert. Hij lijkt vastgevroren aan den grond, aan den grond van onbarmhartigheid, aan den grond, die 's zomers verblakert in warmte van de zon, aan den grond, die het groen draagt, de bloemen en zaden, aan den grond van sneeuw en ijs, aan den grond van ellende, wanhoop en ruwheid. Hij zit stil tegen de leuning der brug met het gezonde been en het beenstompje en de krukken, stil op den bruuten, killen, massalen grond. Hij klappert de tanden en herhaalt monotoon tot de menschen, die hebben gereden en warm zijn... ‘God zal je zegenen.’

Nu hebben ook de tramwagens lichtjes, rood, groen en geel. Nijdige stipjes van rood, groen en geel. De lantaarns op de brug beginnen te bran-

[pagina 162]
[p. 162]

den. Een man houdt er een lat bij. Plof! 't Vlammetje vlamt in het huisje van glas. In de tentjes op 't ijs is een roodrig geschemer. De huizen aan de overzij lichten vierkantend. Het Amstelhôtel staat statig en groot met heele vlakken van licht. Maar nòg is er daglicht. De lucht is dichter genaderd tot de daken der huizen. De lucht is vet, goorwit, afhangend, als een volgevreten buik. Dicht bij de daken lekken strepen van rood, diffuseerend zachtviolet, doezelend saam heel-even tot een purperen kwijning.

Altijd nog rijden menschen beneden op 't water, schuivend voorbij, zwartend in op elkander. Lange slange slieren egaal door de volte. Krakend en snerpen raspen de schaatsen over het ijs.

De man bij de brug, de man met de krukken en 't stompje van been, trekt zich langzaam op aan de ijzeren spijlen. Eerst de kruk links, dan de kruk rechts. Hij strompelt voorzichtig, sleepend het levende been mee over den gladden bevroren grond. Stilletjes gaat hij zoo voort, pas voor pas, een, twee, - een, twee, verzettend de krukken, langs de verlichte ramen, langs de rijders, die dragen hun schaatsen, slaat links om en strompelt over de brug van Sarphati, waar de trams knoersig rijden met roode, gele en groene lichten.

Nu raakt hij verloren in de drukte, in de volte der menschen.

Op de plek, waar hij gezeten heeft, lijkt een adem van warmte te zijn gegaan, een warme menschenadem tegen een koude ruit.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken