Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland) (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.87 MB)

Scans (14.30 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)

(1915)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 205]
[p. 205]

Gemengd bericht.

De agent ligt languit op den grond, werpt een dreg uit. Telkens groote aandacht als het touw binnengehaald wordt.

‘Hij heit 'm!... Hij heit 'm.’

Maar een groote mand hangt aan een punt van de dreg.

‘Je vangt bot,’ lacht d'r een.

‘Hou je smoel!’ schreeuwt een slager: ‘mot je d'r mee spotten, als zoo'n stumper verzuipt!’

‘Ga liever naar je kroeg, beroerling,’ zegt een vrouw, kwaadaardig, ‘heb jij een wurm, zeg! 't Zal jou je zorg zijn als je heele familie verzuipt!’

Er komt weer stilte.

De agent haalt voorzichtig het touw op. Het is nou het half vergane kreng van een hond. Een zwarte slijkpoel kringt om het rottend beest.

‘Durft d'r nou niemand in te springen!’ schreeuwt een heer.

‘Je bent hier vlak bij 'n koker!’ roept een der mannen in 't bootje: ‘D'r is 'n zuiging dat je geen vin kan uitslaan!’

De agent gooit de haken weer uit. Drie-, viermaal haalt-ie op. Alleen slijk en stinkende gasbellen. Het water wordt zwartbruin gekleurd.

[pagina 206]
[p. 206]

‘Springt d'r dan in, Gerrit, met een touw om je lijf!’

‘Hoera!... Hoera!’

Gerrit heeft zijn jas en zijn schoenen uitgetrokken. Even staat-ie met het touw om zijn middel op den rand van het bootje. Dan floep. Breede, nijdige kringen cirkelen om de plek waar hij verdwenen is. Groote spattende stankbellen borrelen op.

‘Vieren! Meer vieren!’ schreeuwen ze van den walkant.

Gerrit komt boven, proestend en hijgend. Modder hangt om zijn haar.

Niks.

Hij wordt in het bootje getrokken. Een ander man springt in 't modderwater. Stilte van oprechte belangstelling is over de menigte. De man blijft lang onder, verschijnt spuwend en snuivend, maar met leege handen.

‘Jezus, Jezus!’ huilt de vrouw naast den slagersknecht: ‘Zoo'n engel van 'n kind!’

‘Ken je de mense?’ vraagt de slager.

‘'t Is de jongen van Arie op den hoek! Een engel van 'n jongen!’

‘Weete de mense d'r van?’

‘Ze zijn gewaarschouwd... De man is uit. De vrouw leit van d'r zelve.’

Plomp. Gerrit is weer te water. De gracht is goorzwart gekleurd. Alle modder en vuiligheid wordt opgewerkt.

‘Het-ie 'm? Het-ie 'm?’

Nee hij heeft 'm niet. Vuurrood van inspanning komt-ie boven. Zijn hemd plakt op z'n bibberend lichaam. De groote vereelte hand wrijft het water uit de oogen.

‘Hij zal in den koker gezogen zijn,’ roepen ze uit het bootje.

[pagina 207]
[p. 207]

‘Kan niet!’ schreeuwt de agent, ‘d'r is roosterwerk voor!’

‘Dreg dan wat meer bij den koker!’

‘Hou je toch stil mense! Met al je gekles komt 't kind d'r niet uit!’

‘De agent heit gelijk! Nou douw zoo niet! Bé-jij bedonderd!’

Plomp. De andere is nòg eens te water.

‘Verdik-me wat heit-ie 'n aasem!’

‘Nou kan je zien wat 'n stinkwater 't is...’

‘Je mot je boot wat verhale!’

‘Daar heb je 'm!’

De man duikt op. Geen kind. Het volk begint te dringen.

Behoedzaam blijft de agent dreggen. Aan de overzij van het water staan evenveel menschen. Het water ligt als een vijandige doodensloot tusschen de hagen van levende menschen. De modderkluiten schuimen op, drijven in het zonlicht als zwarte verstikkingen. In het bootje zitten de twee verkleumde, klappertandende mannen. Nog eens zal Gerrit het probeeren. De slijmrige modderkringen sluiten boven zijn hoofd. De menigte dringt hoe langer hoe sterker. Jongens zijn in de boomen geklauterd. Uit de ramen der woningen hangen vrouwen in witte jakken, boven rekken met drogend goed.

‘Heit-ie'm?’

‘Heit-ie'm!!!’

‘Hij heit 'm!’

‘Hoeraa!’

‘Verlies 'm niet!’

‘Voorzichtig, Gerrit!’

‘Hij is in de boot!’

‘An wal brengen! Gauw an de wal.’

‘Jezus, wat ziet het schaap blauw!’

Nu hebben ze ook Gerrit binnengehaald. Ze boo-

[pagina 208]
[p. 208]

men het bootje aan den wal. De agent pakt de dooie handjes aan. De slagersknecht de dooie voetjes.

‘Laat 'm los! Op zij mense! Op zij mense! Op zij!’

Een kleine open ruimte streept door de dringende menigte. De agent draagt het slijkerig, zwarte lichaampje op de armen. Modder druipt langs zijn uniformjas. Achter hem aan joelt het volk. Vrouwen die er niets mee te maken hebben, loopen te huilen. De klompen klotsen op de keien.

‘Op zij mense! Op zij dan, godverdomme!’

In een herberg wordt het kind binnengedragen. De deuren gaan dicht. De gordijnen worden neergelaten. Door de kieren kijken ze naar binnen.

‘Ze hebben 'm uitgekleed!’

‘Zijn tong hangt uit z'n mond!’

‘Ze wrijven z'n voeten.’

‘De agent haalt z'n armen op en neer...’

‘Die heit 't meer bij de hand gehad!’

‘Op zij mense!... Maak dan plaats! Daar heb-ie de dokter’...

Een paar nemen de petten af. Een jonge dokter met rood puntbaardje wordt binnengelaten. De deuren vallen dicht. Een tweede agent komt.

‘Kom mense loop nou deur! Wat heb je d'r an om hier te staan kijke. Deurloope! Deurloope! Oprijje jij daar! Je weet wel, dat je hier niet mag blijven staan!’

Maar in groote groepen hokt het volk rondom de herberg.

Een man komt aanrennen. Hij heeft een dik rood gezicht, draagt een wit wambuis. Opgewonden tikt hij tegen de ruiten der deur. Hij fluistert met den herbergier. De deur gaat open. De deur gaat dicht. Even ziet het volk een wit, klein lichaam.

‘Da's de vader!’

[pagina 209]
[p. 209]

‘Ach Jezus!’

‘Wat 'n verschrikking!’

‘Was dat de vader?’

Een kwartier blijft alles zoo. De agent buiten wandelt op en neer. Binnen is het stil. Dan gaan de deuren open. De man met het witte wambuis rood, strak, komt er uit. Niemand durft vragen. De agent draagt een pakje, ingewikkeld in een laken.

‘Op zij mense!’...

Achter hem de dokter.

‘Is-ie dood?’

‘Ja mense.’

‘Ach God! Ach God!’

Een heele menigte loopt mee met den agent, het grachtje af, een zijstraat in, nog een zijstraat en dan op den hoek.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken