Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland) (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.87 MB)

Scans (14.30 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)

(1915)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 216]
[p. 216]

Bezoek.

Ik zat voor het raam in een groote stemming van down-heid. Het leven ging sukkelachtig-egaal en de beroepsdingetjes drukten zwaarder dan ooit. In zoo'n stemming bekijk je alles landerig en beu. Uit de deur van 't ‘Heilsleger’ kwam een bleeke man. Wat verderop werd een leelijke meid met groote open neusgaten voortgesjouwd door een manken hond-mormel. Een nijdige windzwiepte snuifsneeuw op.

Apathisch keek ik naar de dingen. Het was het dommeluurtje voor het eten. De kachel stond gloeiend, schemerde rooderig licht tegen het plafond. Over een half uur zouen de boeken van de tafel geruimd worden, zou er gerinkeld worden met borden, zouen we eten... Over anderhalf uur zouen de beenen bewegen door de Van Woustraat, door de Utrechtsche straat, door de Kalverstraat... De vaste, plichtmatige wandeling van een zeer fatsoenlijk bourgeois... Dan wat werk en 's nachts wéér de Kalverstraat, de Utrechtsche straat, de Van Woustraat... Dan het bed en morgen alles hetzelfde, als een klok tikketak, als een schoothondje, dat op den juisten tijd moet uitgelaten worden.

Het werd donkerder.

Het was een wel hopeloos schemeruurtje; de oogen

[pagina 217]
[p. 217]

gericht op het roode licht van het plafond. Het waren in-krachtlooze oogenblikken, zooals ieder ze heeft, oogenblikken, waarin de afmatting van kamerleven zich triestig concentreert.

Er werd gebeld. Bij zessen. Dat zou de post wel weer zijn. Dinsdag. Ik wist precies wat er in de bus lag. Dinsdag kwam dát krantje. Anders niets. Ik zou het maar ophalen en weer eten en wandelen door de Van Wou-, door de Utrechtsche-, door de Kalverstraat.

Op de vloermat lag het krantje. Ook een brief in rose envelop. Het was een vrouwenhand. Bij het licht van de kachel las ik langzaam woord voor woord. De handteekening stond er scherp en raak, met een streep er onder. Wonderlijk. In dit moment van slapheid en depressie, kwam plots een meisjesbrief, ongekunsteld, met een heldere meisjes-extase voor kort geleden geschreven nietigheidjes. Het stond er typisch-grappig - ‘Ik ben negentien en zou zoo graag eens met u kennismaken. Maar pa en ma weten er niets van dat ik u dezen brief schrijf. Wil u dus antwoorden poste restante?’ Door de lauwheid van de kamer leek een vonkje plezier te knetteren. Waren er dan toch voor wie ik iets was? Mal. Wel mal. Ik las nog eens en nóg eens. Het was verbazend frisch-opgewonden.

Maar bij de vierde lezing kwam er een groot wantrouwen. Het was eigenlijk een verdacht briefje - een meisje van negentien jaar, die aan een ongetrouwd jongmensch in die termen schrijft - pa en ma, die er niets van wisten - een geheime correspondentie poste restante. Ja, het wàs een verdacht briefje. Welke vriend wou me er eens doen inloopen? Wat zouen ze gieren van 't lachen als ik antwoordde en er serieus op inging. Had ik dit handschrift niet meer gezien?

[pagina 218]
[p. 218]

De aardigheid was er af. En ik antwoordde niet. Dat duurde drie, vier, vijf dagen. Toen in een koffiehuis, zittend met iemand, die de grap zeker niet kon uitgehaald hebben, liet ik het briefje lezen.

‘Kerel je bent gek, - dat is de brief van een meisje.’

‘Ja, ja, - maar ik maak me niet belachelijk.’

‘Wacht eens even! Aannemen!’

‘Wat ga je doen?’

‘Dat zul je zien. - Kellner, het adresboek.’

We snuffelden in het boek, en jawel, de naam bestond en nog sterker, er was er maar één.

Den volgenden morgen ging er een briefje poste restante, beleefd, correct. Dienzelfden dag was er een uitvoerig antwoord van negen bladzijden, met aardige, naïve confidenties, eindigend met het verzoek of ze me eens mocht komen opzoeken.

Nu mag ieder me uitlachen, maar met dien brief ben ik nu een paar dagen gelukkig geweest. Ieder loopt rond met een stumperig vrouwen-ideaaltje. Van liefde is misschien het mooist, dat zij niet gehéél bestaat, dat onze fantasie gaat om een droombeeld, dat onze ijlste verlangens te puur zijn voor een zachte werkelijkheid. Deze paar stukjes papier met meisjes-opgewondenheid deden alles vrijelijk fantaseeren. Op een Donderdag-middag zou ze komen om vier uur. Het duurde nog twee dagen. Ze heette Atoinette. Luierend in mijn stoel, dacht ik over de kleinste, stilste diminutiefjes, droomde van een bijzonder kopje, met bijzondere oogen, met een bijzondere stem. Ze zou binnenkomen, verlegen. We zouden met elkander babbelen, beleefd in de vormen, vooral in de vormen. Een meisje dat op bezoek komt, is een gast van heiligheid. En dan zou misschien dat cynisme, dat anderen gegeven hadden, weggelachen worden door de geluksklanken van een

[pagina 219]
[p. 219]

vrouwenstem. Misschien was dit het gouden klokje dat begon te luien in de dorheid van een menschleven, misschien was dit de kelk, die openbloeide in dauw van gelukstranen. O ja. Misschien. Trala.

Al de verlangens die een mensch kan hebben, al de opstanding van een individu, dat zijn begeeren heeft naar verwerkelijking van droomen, waren in de fantasie van die dagen.

Toen kwam Donderdagmiddag.

Toen kwam ook het komediespel. Want met alle pogen naar oprechtheid blijven we allemaal komedianten. De kamer zag er niet artistiek genoeg uit. Dàar kon nog wel wat rommel liggen en hier was weer te veel. En die Fransche kranten met de gemeene plaatjes moesten vermoffeld worden en die naakte juffrouw onder het portret van grootmoeder moest ook weg. Zoo. Nu was het er. En lag ik in een leuningstoel met een boek voor me. Als ze binnenkwam, zou ik zijn als een geleerd mensch, die in zijn studie verrast wordt. Vijf minuten vóór vier.

Ik las nog eens den eersten brief... ‘Ik ben negentien en zou zoo graag eens met u kennis maken. Maar pa en ma weten er niets van, dat ik u dezen brief schrijf’... Wat zouen pa en ma er van zeggen als ze later hoorden dat hun dochter op visite was geweest bij een ongetrouwd jongmensch? Voor oneerlijke menschen is dit een zeer onfatsoenlijk iets, maar daar ik nu toch op het punt stond van ideaal-verliefd te raken, kwam het er niets op aan. Vier uur. Wat zou er in mijn leven veranderd zijn na één uur? Als Antoinette...

Er werd gebeld. Ik hoorde de gracieuse oude meid scharrelen in de keuken. Waarom draaide ze zoo. ‘Er wordt gebeld! Er wordt gebeld!!’, schreeuwde

[pagina 220]
[p. 220]

ik aan de trap. - ‘Ja, ja, mijnheer, ik bind mijn schort voor.’ Ze slofte door de gang. Ik zat weer in mijn stoel, zenuwachtig met het boek in de handen. Stemmengemompel. Toen de ouwe, die de trap op kwam.

Klop, klop.

‘Binnen!’

‘Mijnheer daar binne twee dames voor u.’

‘Twéé?’

‘Ja meneer.’

‘Twéé?’

‘Jawel, een ouwe en een jonge.’

‘Laat boven kommen.’

Weer stemmengemompel. Weer trapgekraak. Weer klop-klop.

Toen ging de kamerdeur open. Eerst een dikke, kleine dame. Toen een bleek, klein meisje.

‘Mijnheer Falkland, ik ben maar zoo vrij geweest om mee te kommen. Mijn dochter heeft me gezegd dat ze met u gecorrespondeerd heeft... Ze zei 't net op 't laatste oogenblikkie... Ik vond het niks gepast, dat Antoinette alleen ging... Vind u ook niet?... Toen ben ik maar meegegaan’...

‘Gaat u zitten.’

Stilte.

Zoo'n stilte moet er om Perrette geweest zijn, toen de melkkan viel.

‘'n Beetje winderig vandaag, mevrouw.’

‘Ja, 't is nog al guur.’

‘'t Is guur geweest de heele maand December.’

‘En wat een vroege sneeuw, vin u niet?’

‘Als men maar overschoenen draagt, mevrouw.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken