Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland) (1905)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.81 MB)

Scans (13.67 MB)

ebook (2.98 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland)

(1905)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 24]
[p. 24]

Een ongelukkige dag.

Waarde vrienden - 'n poosje heb 'k gezwegen - ten deele geen tijd - ten deele landziekerigheid - ten deele geen inspiratie (niettegenstaande de ‘stof’ voor duizenden Falklandjes zich ophoopte) en nu dank zij berouw, overmaat van tijd en een geweldige levenslust die daaglijks groeiend is met het groen aan de boomen, hervat ik den draad mijner fantasieën en werkelijkheden.

Ach, dat leven, mijne waarden! Welk een wonderlijk ding! Bij tijden voel je je rampzalig om een niets en gelukkig om een zeepbel. Vandaag wou ik jullie verhalen van een ongelukkigen dag en ware het de gewoonte documenten als deze ‘op te dragen’ - ik zoude mij in het bijzonder wenden tot alle doorkneede, verslaafde rookers, tot de zeldzame dames die wel eens een trekje gedaan hebben en tot het vriendelijk soort sigarenwinkeliers die hun klanten een onbeperkt crediet toestaan.

De dag in quaestie ligt in het wijde verleden. Zoo hij er niet in lag zou ik er toch, fatsoenshalve, dien draai aan geven, maar in waarheid ik wind er geen doekjes om.

Het was voor vier, vijf jaar.

Ik woonde op kamers of daaromtrent.

[pagina 25]
[p. 25]

Na het ontbijt (één hard ei - twaalf radijsjes en wat worst die al driemaal op tafel gestaan had, eenigszins op mik begon te lijken) zuchtte ik benauwd en herhaaldelijk.

Vele lieden zuchten zonder oorzaak, om een haverklap. Zij zuchten als ze te veel gegeten, te veel gedronken, te veel gelachen, te veel ge-dit of gedat hebben, maar van nature zucht ik spaarzaam.

Er was een erbarmelijke reden om te zuchten. Mijn beurs hield in een onderbroeksknoop, een sleuteltje, een verloopen tramkaartje en een onbetaald waschbriefje. Zelfs geen ènkele cent. In die dagen was ik in nieuwe-pijpsche-omstandigheden: dat wil zeggen - er was juist genoeg om de kostjuffrouw te betalen en de twee eerste dagen van de maand wat ‘excessen’ te bedrijven. In die dagen was ik tevens een zeer hartstochtelijk rooker (wat ik nog ben en waarschijnlijk zal blijven), een rooker die niet werken kon zonder een eindje sigaar of een pijp in den mond.

Ge moogt tegen zulk een gebrek, zulk een barre ‘verslaafdheid’ redeneeren, fulmineeren, wijsheden verkondigen, wetenschappelijkheden beweren - heel aardig, misschien heel juist, maar op een chagrijnigen Novembermorgen troost je, nòch help je den verslaafde wanneer-ie den heelen dag thuis te werken heeft en zich na zijn copieus nieuwe-pijpsch ontbijt (ik herinner mij nog dat de boter van die juffrouw altijd sterk was) diep, heel-diep ongelukkig voelt bij de onmogelijkheid om te rooken.

Ik herhaal heel-diep. Jullie heerlijke doorrookte rookers met een bedorven gebit, zes en dertig meerschuimen pijpen en sigarenkasten met aparte ‘vakken’, jullie kunt uitsluitend iets snappen van de Bertie-stemming van een rooker die alleen wat vuile pijpen en aschbakjes in huis heeft. Júllie

[pagina 26]
[p. 26]

kent mogelijk dat down-makend, wanhopig sentiment dat je impotent maakt tot arbeid, impotent tot je gewone doen.

Dien dag, mijmerend bij de verdroogde, schorre schijfjes worst en de sterke boter, besloot ik het nog eens te wagen.

Op m'n toffels slofte ik de Pijp in, den winkel binnen dien ik sinds weken gemeden had vanwege het beertje.

Pech! Hij stond er zelf. Als de zij er was geweest had je 't gedaan gekregen.

Zoodra hij me zag glimlachte de adder.

‘Morgen mijnheer.’

‘Morgen.’

Ik keek even zoekend rond en de moed ontzakte mij.

Ik had geen dubbeltje sigaren kúnnen vragen - glimlachte bête op mijn beurt en hakkelde wat.

‘... Verkoopt u plakzegels?’

Al lang wist ik dat-ie die niet had.

‘Nee mijnheer.’

‘O - Dat spijt me - Zend u de volgende week met de quitantie?

‘... 'k Ben al driemaal voor niks geweest’....

‘... Jawel... Dan was ik zeker niet thuis... Maandag zèker... heel zeker... Jammer dat u geen plakzegels heeft....’

‘Ja - 't spijt me wel.’

‘Morgen.’

‘Morgen.’

Ietwat rampzaliger slofte ik terug.

In de Pijp! Geen pijp! Walgelijke woordspeling. Zóó iets kan je alleen maar op zoo'n ongelukkig moment invallen.

Ik slofte nu langzamer, in de hoop ergens een ‘bekende’ te zien. Geen bekende. Allemaal rookende onbekenden.

[pagina 27]
[p. 27]

Thuis liep ik katterig op en neer - begon ernstig te zoeken.

Er lagen drie goudsche pijpen en een houten.

De eerste goudsche was leeg - schoon leeg, de tweede had op den bodem een laagje asch, in de derde voelde de zoekende vinger een klein nattig propje en in de houten was weer heelemaal niets.

Toen stak ik den brand in de derde goudsche, deed twee, drie zuinige halen, kreeg plotseling, geniepig, onverwacht, een scheut asch en nicotine in den mond. Afschuwelijk! Daar ril je van, daar ben je de eerste oogenblikken ziek van.

Maar ik gaf het niet op.

De huisjuffrouw was er nog. Je kon niet weten.

Ik schelde. In de Pijp schel je stéeds. Er is geen kamer zonder schel.

Na een poos kwam ze binnen.

‘Ruim u even af, juffrouw?’

‘Houdt meneer niet van worst?’

‘Nee juffrouw’, zei ik distrait, tobbend over de wijze om háár sigaren te laten halen, wat ze nooit deed en wat geen nieuwepijpsche óoit voor haar commensaal doet.

Zij maakte mij het daarenboven niet gemakkelijk.

‘Meneer,’ begon ze, de worst weder in mijn kast plaatsend voor morgen; ‘meneer zou u is denken an den schoenmaker. Die is al tweemaal geweest vandaag’.

‘Ja zeker, juffrouw,’ antwoordde ik optimistisch.

‘En die sigarenman van de overkant, meneer.’

‘Ja zèker, zèker. Ik zal er aan denken.’

Zij verliet de kamer.

Vale nieuwe-pijpsche desesperatie overkwam mij.

Doch ze keerde terug voor de rest.

En opeens zei ik straf-nonchalant:

[pagina 28]
[p. 28]

‘Kunt u me niet even aan een paar blauwe postzegels helpen, juffrouw?’

‘Postzegels?’ verzon ze; ‘nee, ik heb er net geen eentje in huis.’

‘Da's jammer - da's jammer,’ zei ik toonloos: ‘maar als u soms een los dubbeltje heeft - ik heb 't niet klein - zal ik ze zelf wel gaan halen....’

Zij zocht in een groote, heel groote lederen portemonnaie.

Ik ademde op.

‘.... Nee 'k kan 't zoover niet brengen,’ zei ze gewichtig: ‘'k heb pas den bakker betaald.’

‘Ook geen vijf cent? lachte ik.

‘Nee,’ lachte zij: ‘'k heb geen twee centen in huis’....

‘Wel, dat 's grappig!’ lachte ik weer. Wij lachten beiden. In de Pijp wordt véél gelachen.

 

En ik zocht nog eens. In de aschbakken lag een onmogelijk klein eindje, dat ik den vorigen nacht gerookt had op de punt van mijn penhouder, tot 'k de lippen brandde. Er lagen vele lucifers, luciferskoppen - anders niets. Ik doorzocht den kolenbak, waarin ik in royale buien wel eens eindjes smeet en waarin vrienden wel eens eindjes smeten. Kolen en lucifers - géén eindjes. In den tabakspot was geen stofje, geen gruisje.

Toen verzette ik de kanapee. Er lag me zoo iets bij dat er voor een paar dagen een stompje àchter gevallen was. Niets. Het zeil was gister gedweild.

Ik wierp alle papieren van m'n tafel, snuffelde in ledige sigarenkistjes, vond niets, niets. Toen schrikte ik op. Er werd gebeld. Het was Daantje. Goddank. Mis. De deur sloeg dicht. Hij had beneden enkel een boek afgegeven.

Lusteloos, suffig zat ik voor het raam. In de

[pagina 29]
[p. 29]

straat rookte àlles. De voddenkoopman achter z'n wagen rookte, de meneer van één hoog aan de overzij rookte, de kruienier rookte, de brievenbesteller rookte.

Voor het laatst zocht ik nóg eens den grond af. Er moest bepaald een eindje onder de kanapee liggen. Ik herinnerde mij dat ik het had hooren vallen. Niets. Het lag er niet.

Toen zeer down nam ik een leege pijp in den mond, kauwde er op, trachtte te werken. Maar het lukte niet. Ik was ziek, kroop vroeg in bed, heel vroeg....

Zóó komiek kan bij tijden het leven zijn, mijne vrienden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken