Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland) (1905)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.81 MB)

Scans (13.67 MB)

ebook (2.98 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland)

(1905)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 168]
[p. 168]

Lieve buren.

‘Mijn verhaal is niet nieuw’ - het is weder een van Falkland's vele vrienden die het woord heeft - ‘leerrijk is het evenwel in vele deelen. Luister. Mijn vrouw en ik verhuisden van Den Haag naar Amsterdam, jè Hollandsche wereldstad. Van Gool van de Keizersgracht richtte ons netjes in, dat wil zeggen: eenige dagen was hij bezig met behangen, zeil leggen, gordijnen in orde brengen. Mijn vrouw had lang idee in roode Lancaster gordijnen. Die moeten zoo sterk zijn. Die kun je met spons en zeemleerelap afnemen. Die verschieten niet. Best. Ik bemoeide mij er niet mee. En we kregen rooie Lancasters.

Wij waren komen te wonen in een kleine, stille straat van fatsoenlijke burgerluidjes. Naast ons twee oude juffrouwen met een kostschool. Twee huizen verder een dominee. Je hoort 't, er ontbrak niets aan.

En zoo kroop het leventje weer voort. Ik ging naar mijn kantoor, werkte, kwam thuis eten, werkte opnieuw. Elken middag, als ik den sleutel in het slot stak, keek ik naar mijn ramen èn naar de ramen van de buren en dacht: wat zien ònze Lancasters met de tullen overgordijnen er nètjes uit en hoe kun je met weinig geld het aanzien van een gezeten burgerman krijgen.

[pagina 169]
[p. 169]

Het spreekt vanzelf, dat de ‘nieuwe buren’ bekijks hadden. Elk meubelstuk, dat bij ons in huis werd gedragen, werd gekeurd door de glimmende spionnetjes in de straat; elk bezoeker passeerde de spionnetjesrevue en ik zelf kon als ik het straatje afwandelde niet opkijken, of ik zag hoofden in de spionnetjes. Gezellige dingen voor thuis-hokkende buurtjes.

In haar eerste schoonmaakwoede - een woede die het bij dergelijke gelegenheden niet onder vier weken stellen kan - nam mijn vrouw een schoonmaakster uit de buurt, die ook bij de twee oude juffrouwen en bij den dominee over den vloer kwam. Met veel liefde en toewijding begon die van ‘de buurt’ te verhalen - de meest barre geschiedenissen. De meneer van 37 leefde zoo slecht met z'n vrouw en kwam 's nachts om 2 uur thuis. De mevrouw van 39 liet den slager wel drie, vier maanden op z'n geld wachten. De juffrouw van 41 was al voor de tweede maal getrouwd en die had zoo'n last van torren in d'r keuken. Die van 43... Maar je zult wel gemerkt hebben, dat wij oneven woonden.

Toen de verhuisschoonmaak voorbij was, werd onze schoonmaakster bedankt. Ze keek zuur. Ze had op minstens ééns in de week gerekend. En bij het afrekenen maakte zij een lichte herrie over een verschil van tien stuivers, die zij meende dat haar nog toekwamen, terwijl mijn vrouw er een eed op kon doen.... En zoo voort. Je zult zeggen, mon cher, dat ik langdradig ben en je allemaal overtollige dingen vertel. Maar de rooie gordijnen èn de schoonmaakster zouden het 'm doen.

Op een dag kwam ik thuis en klaagde mijn vrouw.

‘Henri - vin je niet dat de menschen hier raar doen?’

‘Raar?’ vroeg ik: ‘wat doen ze dan?’

[pagina 170]
[p. 170]

‘Ik weet 't niet,’ redeneerde zij logisch: ‘ze doen ráár, 't ware woord vind ik er niet voor....’

‘Verbeelding,’ zei ik: ‘hoe kóm je er op?’

‘Ze kijken me zoo an als ik voor 't raam zit.’

‘Ach kom! Je ben 'n nieuwe buur. Dùs moeten ze 't naadje van de kous weten. Als 't anders niet is!’

‘Nee. Er is iets. Ze kijken zoo onbescheiden!’

‘Neem er geen notitie van....’

En we praatten over wat anders.

Maar den volgenden dag begon zij opnieuw.

‘Henri....’

‘Ja?’

‘D'r is heusch iets.’

‘Waar heb je 't over?’

‘Over de straat... Over de buren. Ze kijken me gewoon van 't raam weg.’

‘Wel zeker! Wor je nu nog verlegen? Kijk terug!’

‘Dat doe ik. En dan lachen ze.’

‘Lach terug!’

‘Hè toe, Henri, maak er geen grapje van! Ze doen vreeselijk mal en brutaal. En de kruidenier, die van-morgen voorbij kwam, keek me vlak in me gezicht en nam z'n pet niet af.’

‘Je zult je vergissen.’

‘Nee ik vergis me niet.’

‘Lieve meid,’ zei ik ongeduldig: ‘geef asjeblief niet toe aan die inbeeldingen. Per slot van rekening heb ik maling aan de heele buurt. Ze zullen gauw genoeg an ons “wennen” en dan is 't voorbij...’

En we praatten over wat anders.

Toch begon ik nu zelf opmerkzaam te worden. Als ik voor 't raam zat en er ging een buurtje voorbij, keek hij of zij met een vrijpostige nieuwsgierigheid die me irriteerde. Kalm liep ik de straat op. Mogelijk dat er iets geks te zien was, een

[pagina 171]
[p. 171]

bandje of een vetvlak. De ramen zagen er evenwel in de puntjes uit. De rooie Lancasters met de roode balletjes hingen burgerlijk-deftig, netter dan bij de buren, die allen witte gordijnen hadden. 't Zou bij mij ook wel ‘verbeelding’ zijn.

Geen verbeelding. Twee dagen later, op 't oude klokje thuis komend, vond ik mijn vrouw in tranen.

‘Wat scheelt je? Waarom huil je?’

‘O! O! Als je 'r bij was geweest!’

‘Wat is 'r dan gebeurd?’

‘Noù weet 'k waarom ze zoo kijken!’

‘Waarom dan?’ vroeg ik verwonderd.

‘Vanmiddag was ik in de voorkamer bezig en de ramen stonden wijd-open. Toen gingen 'r een paar meisjes uit de straat voorbij. En de een die zei tegen de ander: Hier woont de mintenee.... Wat zeg je 'r van?’

Ik begon smakelijk te lachen. Mijn vrouw werd woedend.

‘Lach je daar om?’ riep ze boos.

‘Wel ja, kind. - Trek je je dààr iets van aan? Het is toch niet waar! Je moet die burenpraatjes nemen voor wat ze zijn.’

‘Is 't dan geen schandaal?’ vroeg zij tragisch.

‘Wel zeker,’ zei ik zwaar-ernstig: ‘maar wat gaat 't òns aan? En naar alle waarschijnlijkheid heb je je vergist.’

‘Nee daar zweer ik op!’

Als mijn vrouw zweert is het geval meer dan serieus. Ik praatte het haar uit het hoofd, haalde de schouders op voor dat viezig, klein-burgerlijk geknoei van allernetste, fatsoenlijke menschen, die de helft van hun leven achter spionnetjes doorbrengen. Stakkers!

Dienzelfden avond evenwel, dronken wij thee in de voorkamer. We hadden bezoek van een vriend en schemerden.

[pagina 172]
[p. 172]

Terwijl het gesprek even achter rookwolkjes te dutten lag, passeerden een dame en een heer.

‘Is 't hier?’ hoorden wij de stem van de dame ijverig vragen.

En de heer die 't blijkbaar shocking vond zulke gemeene zaken in plat-Hollandsch te zeggen, antwoordde rustig:

‘Oui. Ces gens ne sont pas mariés...,’

Wij schoten gezamelijk in den lach. Wat viel er anders te doen?

‘Daar kun je last mee krijgen in zoo'n nette buurt,’ meende daarna mijn vriend.

‘Ach kom!’, lachte ik: ‘ze zullen wel wijzer worden. Ik kan toch moeilijk met mijn trouwakte gaan rondloopen!’

Mijn vrouw meende, dat ik er de politie in moest mengen. Ik hield vol dat als we een paar weken verder zouden zijn, de ijselijke lasterpraatjes vanzelf zouden verdwijnen.

Maar dat gebeurde niet. Het werd erger. De heele buurt keek ons na als we een enkele maal uit wandelen gingen. Voor onze woning fluisterden ze, glimlachten, toonden een zeer zonderlinge, hinderlijke benepenheid. Ik begreep in die dagen éénigszins hoè het leven van sommige vrouwen verbitterd wordt, als zij ongelukkigerwijs verzeild raken in een buurt van fatsoen.

Toen mijn vrouw - die langzamerhand onder die praatjes zenuwachtig en verdrietig werd - op een avond dat ze alleen een boodschap was wezen doen, door jongens was lastig gevallen, deed ik eindelijk, wat onder die omstandigheden te doen is - ik sprak den onbekenden buurman van no. 35 aan, die voor zijn huis een pijpje zat te rooken - het was zomeravond.

Ik stelde mij voor, viel met de deur in huis:

[pagina 173]
[p. 173]

‘Geachte buurman - dat en dat praatje loopt over mij en mijn vrouw. Wij hechten daar nu wel weinig waarde aan, maar voor eene vrouw is zulk eene reputatie minder aangenaam. Mag ik u even mijn familieboekje laten zien?’

‘Wel nee, mijnheer,’ zei hij: ‘ik geloof u volkomen. En ik heb die verhalen ook nooit geloofd....’

‘Maar hoe kunnen ze dan in de wereld gekomen zijn?’ informeerde ik met hevige belangstelling.

‘Mijnheer,’ lei hij na eenig nadenken uit: ‘vroeger hebben in uw huis verdachte lui gewoond met rooie gordijnen. U heeft óók rooie gordijnen - en nu maken de menschen gevolgtrekkingen.’

‘Dat is waar,’ zei ik ernstig: ‘wij hebben de éénige rooie gordijnen van de straat.’

‘Maar ik zou ze niet wegdoen,’ meende mijn buur: ‘u moet er niet aan toegeven....’

‘Nee dat zullen wij niet,’ verzekerde ik ernstig.

Wij dèden de rooie gordijnen niet weg. Het ‘schandaal’ werd erger. Op een morgen had een jongetje uit de buurt met wit krijt iets erg-gemeens op de deur geschreven en een anderen dag toen mijn vrouw de deur openmaakte, werd een bloemkoolstronk naar binnen gesmeten. Dien avond huilde zij, wilde dàdelijk verhuizen. Ik kalmeerde haar, bleef mijn pijp rooken, dacht na - ging naar de voorkamer. Op de ruit plakte ik een papier met vette letters:

Buren!! Attentie!!!! Buren!!

 

Daaronder hechtte ik mijn trouwakte. Vervolgens liet ik de twee roode gordijnen neer en sliep dien nacht overheerlijk. Eerst om elf uur 's morgens - het was een Zondag - stond ik op, verwijderde

[pagina 174]
[p. 174]

mijne annonce, trok de gordijnen op. Mijn vrouw heeft nooit iets van mijn zotten inval geweten. Maar last heeft zij nièt meer gehad. De lieve buren waren tevreden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken