Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland) (1905)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.81 MB)

Scans (13.67 MB)

ebook (2.98 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland)

(1905)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 181]
[p. 181]

Baard.

Het was zóó aangekomen: Toen Annet, 'r vriendin, die ze in geen jaren gezien had, op bezoek was, begon-ie weer over z'n báárd. Hoe was 't mogelijk dat 'n man zoo walgelijk-ijdel deê. Dat lapte-ie 'm nou telkens as-ie maar èffetjes gelegenheid had. Dan zat-ie de punten glad te strijken dat je 'm wel 'n tik op z'n vingers zou willen geven, dán coquetteerde die 'r mee alsof elke vrouw op z'n baard verliefd moest worden. Hoe dikwijls had-ie niet de aandacht op z'n baard gevestigd, z'n lange baard, z'n baard, z'n baard, z'n baard! Je wer d'r zeeziek van. Elke nieuwe vrouw die over de vloer kwam moest voelen wat 'n zacht haar z'n baard had, weten hoe làng z'n baard was, ràden hoeveel jaar die 'm droeg.

En waarachtig, wèer 't zelfde spelletje met Annet. Wat had ze zich zitten ergeren. Eerst hij, zooals-ie altijd begon om 't uit te lokken: ‘Lastige baard vin-u niet?’ - En toen Annet: ‘Ja zeg u dàt wel! Maar wat 'n pracht, wat 'n pracht!’ - En toen hij met z'n huichelachtige bescheidenheid: ‘'t Is me 'n làst. Ik denk dat 'k 'm is zal laten knippen.’ En toen Annet, poeslievig (je kon niet één vriendin vertrouwen, nee maar geen enkele!): ‘Nou

[pagina 182]
[p. 182]

maar dàt zou jammer zijn. D'r zijn weinig baarde als de uwe, meneer.’ - En toen hij: ‘Weinig zal ik niet zegge. D'r zijn 'r wel mèèr. Maar niet één van zulk zacht haar.’ - En toen zij (O, o, dat je nou niet één vriendin gelooven kon!): ‘Is die zóó zacht? Dat zou j'm niet aanzien!’ - En toen hij weer: ‘Nou maar zàcht is-ie. Neem u 'm is in uw hande. Geneer u niet... En zeg dan is of 't niet precies het haar van mijn vróúw is!’ - En toen Annet vriendelijk-lachend, an 't wrijven van 't haar tusschen 'r vingertoppen en verbaasd knikken dat ze nog nooit zulk 'n zachten baard gevoeld had.

Ja zóo was het aangekomen. Toen Annet wèg was had zij natuurlijk opgespeeld, 'm is goed gezegd dat-ie 'n ijdele kwast was en veel te oud om vrouwen 't hof te maken, al had-ie nòg zoo'n langen baard. Toen hij an 't opspelen. Toen zij. En zoo'n half uur, tot-ie, zooals-ie altijd dee naar z'n societeit liep waar-ie z'n avond verdee met spel en cognacgroccies.

Dien man had zij getrouwd omdat ze zoo onnoozel was geweest verliefd op 'm te worden. Zij had 't geld meegebracht - hij niks dan z'n langen, blonden baard, waarmee ze toen dweepte, dien ze goddelijk vond, nu wel zou kunnen uitrukken.

Want hij bedròòg haar. Dat kon je zoo an alle kleinigheidjes merken, an z'n nonchalance, an z'n koelheid, an z'n elken middag uitloopen dan om die reden dan om diè. Gister had-ie naar parfum geroken. Bij den barbier geweest om z'n vervloekten baard te laten punten! Maar je kon 'r niks van zien en barbiers hadden geen parfum. De vorige week was-ie 'n goed kwartier te laat thuis gekomen en noú weer twaalf nieuwe boorden gekocht, terwijl de la nog vol lag. En alles van haar rente. Als zij 'm niet genomen had, zat-ie nog te pennelikken,

[pagina 183]
[p. 183]

kon die rondsukkelen van z'n vijftig gulden in de maand met een fooi op Nieuwjaar. De leeglooper!

Maar 't was niks vergeleken met de báárd, de baard waarmee die geurde, waarover die minstens tienmaal op 'n dag sprak, die die 's morgens 'n kwartier lang kamde en gladstreek, dien èlke vrouw moest voelen. Als zij zoo is an zijn vrienden zei: voel me haar is? Wat zou hij dan zeggen? Dan zou die wel ànders piepen!

Verwoed keek ze naar de klok, ongerust over z'n lang wegblijven. De societeit ging om een uur dicht. Waar zat-ie? Waar bleef-ie? Hoe schaamde die man, die getróúwde man zich niet dood, om zóó laat thuis te komen! Als 'r bij toeval nog een van de buren wakker was!

Angstig trok zij het gordijn op, net dat zij hem bij 't licht van 'n lantaarn zag aankomen - schommelend van den stoeprand naar de huizenrij - dronken - stevig dronken. De derde maal in twee maanden! O! O! O!

 

Snauwend ontving zij hem aan de deur, scheldend, buiten haar zelve.

Hij keek haar lodderig aan, de oogranden rood, het overhemd bevuild, de das opgeschoven van het boord - de lange, mooie baard verward alsof hij zoo uit zijn bed kwam. Op al haar snauwen ging hij niet in, bête lachend, versuft nauwlijks wetend waár hij was.

Bij het raam snikte zij het uit, wanhopig, beu van dàt leven. Hij bewoog niet, zakte in slaap, het hoofd achterover op de kussens van de sofa.

Het lamplicht streelend bescheen het fraai gelaat, den grooten mannelijken neus, de matte glimming der oogleden, den weelderigen baard, die nu warde omhoog met afhangende tressen, fluweelig en soepel.

[pagina 184]
[p. 184]

Zachtjes klonken haar snikken tot ze met bitse beweging opstond, wakker geschrikt door zijn snurken.

‘Jan!’

Hij lei rustig te slapen.

‘Jan sta op! Ga naar je bed!’

Even flitste het wit in zijn oogen, lachte hij vadzig, toen zakte het hoofd weer, klonk harder zijn snurken.

Hij was niet wakker te maken.

Stil keek ze hem aan, met een minachting zoo groot dat zij hem had kunnen sláán. Hij walgde haar. Wat was hij zoo leelijk, afschuwelijk. Wat een vies individu. Hoe was zijn portret van tien jaar geleden dat boven zijn hoofd hing, ànders, met heel ándren neus, ándre oogen, andren mond! En hoe háátte zij hem nu, hoe zou ze er alles voor willen geven om van hem verlost te zijn, om hem niet meer daaglijks voor zich te zien.

Weer zat ze te schreien bij de tafel, het hoofd op de handen, vaag nadenkend, moeër wordend, òp. De lamp brandde vlak boven haar hoofd dat warm werd, bijna zakte in slaap. Dàt was 't begin. 't Zou nog wel erger worden. Niks gaf-ie meer om haar. Niks. En zij die zooveel van hem gehouden had. Vroeger. Veel vroeger. Nou niet meer. Voor haar part kèken alle vrouwen.... Maar dat schokte haar tot nieuwe woede. Andre vrouwen! Andre vrouwen die 'm knap vonden, die met z'n baard dweepten, andre vrouwen die-die inviteerde om te voelen hoe zacht 't haar was.

Annet nog vanmiddag. Annet die 'm zoo bewondrend had angekeken om z'n baard. Zonder baard had-ie 'n schaapskop, 'n kalfachtig gezicht. Dat had ze opgelet als ze, toen ze nog goed met elkander leefden, gekscherend het haar wegduwde en

[pagina 185]
[p. 185]

haar hand op zijn kin lei. Zònder baard was-ie 'n monster, leek-ie misvormd.

Als ze... Plotseling klaarwakker, stond zij voor de sofa, keek hem weer aan. O, ze was gèk met 'm al dacht ze van nee. Ze was krankzinnig-verliefd. Ze zou 'm wel kunnen zoenen, zooals-ie daar lag - maar die báárd - die walgelijke báárd, die báárd, waarnaar Annet en zooveel andre vrouwen keken, die baard dien ze bevoelden en práchtig vonden, die smerige, ellendige baard...

Driftig, zenuwachtig-bevend liep ze naar de tafel, zocht in haar naaimandje, greep de schaar en nietmeer-denkend, knielde ze bij de sofa, voor het slapend hoofd en angstig-starend knipte zij den eenen slier weg dat de kin blootkwam met zonderlinge, scherpe stoppels.

Toen schrikte ze achteruit, bijna gillend.

Hij had zóo een afzichtelijk gelaat. De eene helft van den zijdigen, fraaien baard hing in golving op het overhemd, de andere van de sofa op den grond gegleden, lag daar verstrooid, pluiming van lang, blond haar, glanzend in het licht van de lamp.

De gedeeltelijk ont-baarde kin hoekte spichtig naast het nog niet geknipt haar -, de neus scheen grooter geworden, het gelaat vleeziger, zinlijker, een gelaat met twee uitdrukkingen, het vróéger gelaat, waar de baardhelft nog was, het nieuwe dat niet van hèm was, dat hem onherkenbaar maakte.

Bevend van opwinding steunde zij op de tafel, radeloos over wat ze gedaan had, wat niet meer te verhelpen was.

Hij, snurkend, bewoog in z'n slaap, draaide het hoofd af, dat nu geheel in den lichtkring der lamp kwam, het hoofd met den halven baard, alsof het misvormd was.

[pagina 186]
[p. 186]

‘Jan! Jan!’ schreeuwde ze: ‘O Jan, wor 'r niet boos om!’

Maar hij snurkte, sliep met den mond wijd-open, de vettig glimmende oogleden zwaar-gesloten.

De helft van den baard slierde over het overhemd tot ver over den buik, had goudglansjes in 't licht - daarnaast het hideuze gelaat met de kleine, stoppelige kin, het uitwerkend jukbeen, den vergrooten neusvleugel.

Toen poogde zij het resteerend deel te knippen, kon niet meer.

En krankzinnig-van-angst, klappertandend, sloop zij naar boven, sloot zich op in haar kamer, afschuw-lijk-bevreesd voor wat gebeuren zou - morgen....


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken