Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland) (1905)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.81 MB)

Scans (13.67 MB)

ebook (2.98 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland)

(1905)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 187]
[p. 187]

Van een tot over de ooren verliefde en van kippen.

Hij was een jeugdig kruidenier. Ik zeg dit niet bij wijze van geringschatting, laat zelfs de mogelijkheid in het midden dat hij spekslager was.

Voor het begrijpen zijner avonturen is de kennis van z'n maatschappelijke positie geen positief vereischte.

Ik wil u evenwel zoo nauwkeurig mogelijk inlichten en herhaal dus dat hij kruidenier òf spekslager was - in elk geval het gros zijner uren achter een toonbank doorbracht.

Hij was weduwnaar. Hoe dit klopt met z'n jeugd kan ik inderdaad niet verklaren. Ik veronderstel dat hij zéér vroeg getrouwd, z'n vrouw verloren had. Mijne informaties laten aan zekerheid, beslistheid, getrouwdheid niets te wenschen over.

Hij was een jeugdig kruidenier, weduwnaar èn verliefd.

Verliefd tot over de ooren, gelijk ik in den aanhef zeide, verliefd op een jonge dame, die ongeveer daaglijks boodschappen bij hem kwam doen en iedermaal contant betaalde.

Dát had z'n aandacht getrokken. Zij beerde niet, pofte niet, stelde niet uit, vroeg geen weekboekje: zij betaalde contant.

[pagina 188]
[p. 188]

Daarenboven had ze een doddig wipneusje, een heel lieven mond en een paar handjes die....

Maar met deze lyrische beschrijving kan ik niet voortgaan. Ik begin niet alleen den kijk op deze bekoorlijkheden te verliezen: gevoel mij ten overvloede impotent om een vrouweneus, een vrouwemondje etc. weer te geven zóó als de jeugdige kruidenier ze zag. En met zijn, niet met mijn waarneming hebt ge te maken.

Hij geraakte verliefd, vèr-woog zich, vèr-schepte zich, liet haar overmatige stukjes kaas proeven.

Op een dag bleef ze weg.

Er was iets gebeurd. Mogelijk met de boter. Mogelijk met de wicht.

Zij bleef weg.

Ze was ziek of haalde bij een ander.

Toen begon hij te informeeren. Eerst bij dienstmeisjes van de buurt. Die kenden haar niet. Ze woonde pás in de straat. Toen bij den kruier. Die kende haar wèl. Die had is 'n pakkie voor d'r gebracht. Verder wist-ie 't niet.

Een wéék lang bleef ze weg, kwam 'n half pond keukenzout halen - en verdik-me wéér zag je d'r niet.

Op een Zondag ontdekte hij d'r vàn. An 't end van de straat woonde ze - d'r vader was veearts - heele nette menschen - van goeie kom-af - èn centen. Ze zat voor het raam in 'n blauwe blouse, achter rooie bloemetjes, bij 'n geelzijden gordijn. Ze lachte. Ze glimlachte. Ze groette. Hij voelde de keien niet (ofschoon de straat zéér slecht geplaveid was), liep als in een droom, wachtte vele dagen, vele weken. Ze blééf weg.

Hij treurde. Uiterlijk was het niet zichtbaar. Z'n roodbollig glimmend gelaat, roodbolde en glom bij de weegschaal, lustig sprak hij met de dienstmeisjes en

[pagina 189]
[p. 189]

klanten, opgewekt sneed hij ham en Leidsche. Evenwel hij treurde, mijmerde, keek telkens de straat op. Mis. Uit. Zij kwam niet, zij met het wipneusje, het mondje, de handjes.

 

Toen kreeg hij de ingeving.

Hij had nà tien uur een luchtje geschept.

Bij hààr, achter de geelzijden gordijnen, brandde licht. Je zag de schaduwen der bloemetjes op de lichtvakken. Je zag soms een schaduwhoofd.

Op de deur was een wit bordje met vette letters

A. BART,

Vee-arts

 

In-eens wist hij het. Hij gaf 't niet op. Verliefden zijn slim. Die vinden op alles wat. Hij glimlachte. Den volgenden dag, dadelijk, sloeg hij zijn slag, liet den loopjongen alleen in den winkel, ging naar de markt, kocht twee lévende kippen. Voorzichtig droeg hij ze bij de vleugels, kwam een uur later thuis.

De loopjongen lachte. De baas die ging kippen houen, of de baas was dronken. Eerder dronken, want 'n plaatsie achter 't huis was 'r niet en waarachtig hij stopte ze in 'n ouwe zeepkist in den kelder.

‘Ga je kippen houden, baas?’

‘Schiet maar op! Steek niet overal je neus in!’

De jeugdige patroon voerde de kippen driemaal dien dag, sprak bijna niet, leek schrikbarend verstrooid.

Den anderen morgen dee-ie heelemaal raar.

't Knech-ie beloerde hem verwonderd, verbluft. De baas trok om twee uur z'n Zondagsche bullen

[pagina 190]
[p. 190]

an, z'n kamgaren jassie, z'n boord, z'n das met rooie stippels, z'n bottines - de baas kamde z'n haar glad en plakkend - de baas had zich extra laten scheren (anders maar éenmaal in de week) - toen dook-ie in den kelder - hoorde je de kippen schreeuwen en kakelen - zag j'm de straat opgaan, in elke hand een nòg angstig-nakakelende kip. De baas was getikt - of de baas had 'n lief-ie an de hand. Zoo slim was 't knech-ie ook wel.

 

Bij nummer 198 klopte het hart des jeugdigen verliefden. Hij stond voor een buitengewone moeielijkheid. Hoe te schellen? Hoe háár te groeten.

Kordaat nam hij de beide kippen in één hand - wat zijn ongeluk zou zijn - schelde.

Zij opende zelf.

‘Is meneer thuis, de dòkter?’ - vroeg hij haperend, met een drijvend lachje.

‘Wou u de dokter spreken?’ - zeide zij, vrindelijk.

‘Om u te dienen.’

‘Dan moet u een kwartiertje wachten.’

‘O uitstekend - uitstekend,’ zei hij, de kippen in de eene, den hoed in de andere hand.

Zij liet hem in de achterkamer, sloot de deur. Zenuwachtig, verlegen zat hij met de kippen op zijn schoot, hoorde haar naar de voorkamer gaan. Wat een engel! Wat een oogen! Op den schoorsteen stond haar portret. Voorzichtig, op de teenen, liep hij er heen, de kippen stevig vasthoudend, keek met dikke verliefdheid.

Toen snuffelde hij verder. Het was een netjes-aangekleede kamer. Je kon zien dat ze er goed inzaten. Op den schoorsteen een prachtig garnituur van Delftsch aardewerk - bij het raam een tafeltje met blauwe pullen - bij den schoorsteen een buffet met

[pagina 191]
[p. 191]

vaasjes, poppetjes, karaffen, allemaal blauw goed. Aardige liefhebberij. En duur, hoor! Nou! D'r stond voor 'n duit.

Onze jeugdige kruidenier begon op zijn stoel te bedenken wàt hij den vader zeggen zou. Het plan was helder en voortreffelijk. Bij een veearts kom je natuurlijk met vee. 't Zou dus van een leien dakje loopen, als hij advies vroeg over de kippen - de een die was verkouen - de ander lei niet meer. En als-ie dan 'n paar maal in de week met de patiënten terug kwam had-ie 'n prachtige gelegenheid om met papa èn dochter kennis te maken. Zij was 'n beeldje, 'n snoep.

Nog eens stond hij op, bewonderde het portret, de oogen, het mondje - en.... Zoo ik een roman schreef zou ik zeggen: plotseling stiet hij een rauwen kreet uit, nu ik echter zulke eenvoudige avonturen verhaal, moet ik mij vergenoegen met te verklaren, dat hij even, doch zeer beslist vlòekte en in de lucht greep.

Had de liefde zijn vingers ontspand of hadden de kippen venijnig gerukt? Hij wist 't niet. Zeker was 't dat ze vrij over den grond fladderden en dat de eene achter het vuurscherm tevreden kakelde.

Als een razende bukte onze jeugdige vriend, maar met kippen valt niet te gekken.

De twee vluchtelingen waren geenszins gekortwiekt en schenen van plan hare vrijheid te verdedigen.

De rooie schoot onder de sofa - de zwarte, nijdig-schreeuwend, vloog over de tafel, voorbij de lamp òp het buffet. Er viel een héél lief Delftsch vaasje op de grond - pats - in scherven.

Men spreekt dikwijls in boeken en daarbuiten van àngstzweet. Ik geloof dat men helaas meestal met dat woord schermt, er althans niet de

[pagina 192]
[p. 192]

vreeselijke beteekenis van begrijpt. Onze held kreeg het zóo benauwd, zóo gruwelijk, dat ik mij móet onthouden van eenige descriptie.

Het werd een korte, heftige jacht.

De rooie vluchtte van onder de sofa, smeet de pullen van het tafeltje bij het raam, stortte krijschend op den schoorsteen, wierp een vaas af - de zwàrte, rennend over den grond, soms met een ruk vliegend en springend, had op het buffet een slordige verwoesting aangericht.

In minder tijd dan ik noodig heb om dit laatste te vertellen, was de grond bezaaid met scherven, lag de jeugdige verliefde in een hoek te spartelen met de rooie die hij eindelijk te pakken had en - ging (als dat nièt gebeurd was zou het onvolledig zijn gebleven) de deur open....

De vàder en zij!

 

De rest zult ge begrijpen. Onze held maakte zijn excuses, bood schadevergoeding aan - de arts wees hem woedend de deur.

Het èrgste wachtte in de gang.

Dàar hoorde hij meneer in de kamer uitvaren:

‘.... 't Lijkt wel of 'k 'n gans getrouwd heb! Had je die vent niet buiten kunnen laten wachten!’...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken