Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 5 (onder ps. Samuel Falkland) (1906)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 5 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 5 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 5 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.85 MB)

Scans (15.08 MB)

ebook (3.02 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 5 (onder ps. Samuel Falkland)

(1906)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 126]
[p. 126]

Oorlog.

Eenige malen reeds, mijne vrienden, heb ik u verhaald van één-, twee-, driehoog en wat daar zoo voorviel. Levendig begrijp ik, dat die gebeurtenissen eenige gelijkenis hebben, dat op den langen duur de schakeling van kamertjesvoorvallen zekere ‘monotonie’ vertoont. Hoe wou het anders, mijn lieve vrienden? Deze stad is er eene van klein, zuur, in den grond zéér tragisch doen. En onder de vele chagrijnigheden, die wij er aantreffen, is het leven van één-, twee-, driehoog zeker niet het minst deerniswaardig. Eén-, twee-, driehoog, dat wil zeggen de samenhokking van vele gezinnen langs één trap, onder één dak, de kleine vijandschappen van buren, het zeurige, sleepende bestaan, altijd in grijzigen mist zonder lichtenden einder.

 

Maar dit had ik ook wel óngezegd kunnen laten. Want half-zeggen is slècht zeggen en zonder U ook maar éénigszins te degradeeren geloof ik dat het bèter is met U een weinig te kóúten. Want wat hebben jullie nou an àndere dingen dan aan Zaterdagavondvermaak? Dus ter zake.

Driehoog woonde de weduwe Bikkel, de zéér eerzame weduwe van een kantoorlooper. De weduwe Bikkel had een dochter en een commensaal.

[pagina 127]
[p. 127]

Tweehoog, vlak ònder juffrouw Bikkel woonde de weduwe Sloet. De weduwe Sloet hield er óók een commensaal op na.

Zeer eenvoudig exposé.

De weduwe Bikkel en de weduwe Sloet waren geruimen tijd vriendinnen geweest. Dat wil alweer zeggen (want het gebruik zulker woorden is hier eenigermate onvoorzichtig) dat de weduwe Sloet de deur opentrok als de weduwe Bikkel uit was, dat zij dagelijks een praatje maakten op de trap en elkaar soms een ei of een pan geleend hadden. Een dergelijke verstandhouding tusschen lieden van één-, twee-, driehoog is ongetwijfeld voortreffelijk, eindigt echter - dat kan wel als regel gezegd worden - met ‘verkoeling’, daarna met ‘negeering’ en ten slotte helaas met openlijke vijandschap.

De weduwe Sloet raakte haar commensaal, voor wien ze twee jaar met liefde gekookt had, kwijt en zooals dat gaat, werd achterstallig eerst met één maand, toen met twéé maanden.

De weduwe Bikkel daarentegen kreeg een neef uit Amerika over. De neef vree met de dochter en die zouden gaan trouwen. Toen kreeg de weduwe Bikkel den inval om de verdieping van twééhoog er bij te huren. Dan kon ze vlak boven haar dochter blijven wonen en er een tweeden commensaal bij nemen. Van den huisbaas had ze gehoord dat de vroegere vriendin twee maanden huur schuldig gebleven was. Dat zat glàd. Maar nee. 't Zat nièt glad. Juffrouw Sloet kreeg een nieuwen commensaal, betaalde een halve maand.

Toen begon de oorlog.

De weduwe Bikkel, hare dochter, haar neef en haar commensaal wouen de weduwe Sloet van haar woning hebben, maar de weduwe Sloet vertikte het. Als de benedenbuur pas gedweild had, liepen ze met

[pagina 128]
[p. 128]

slijkvoeten over de trappen, vergaten hun voeten aan de mat te vegen. De mannen spuwden op het portaaltje en telkens was De Echo gestolen terwijl de courantenombrenger er een eed op dee dat-ie 'm op de trap gelegd had. Dat was alles het héél zachte begin. Het werd erger. Ze hadden een zoldertje in gemeenschappelijk gebruik en zoolang de weduwe Sloet daar gewoond had, had ze haar wasch aan de latten te drogen gehangen. Maar nou met de vijandschap klopten de weduwe Bikkel en haar dochter naast de natte wasch matten en vloerkleeden uit. En dan zag je goed zwàrt als je het afnam en brak je hart in je lichaam. O, 't waren zulke beesten! En 's morgens als je opstond lagen de natte pruimen van die kerels op je portaal en laatst hadden ze 'n vuilnisblik bij ongeluk laten vallen, dat je vies was de trap af te gaan.

Weduwe Sloet was geen habaai. Elk andere vrouw van twee- of driehoog zou d'r haarspelden getrokken hebben. Weduwe Sloet, angstig van aard, bang voor burengerucht, liet ze maar doen. Ze was met de loopende maand bij de veertig gulden schuldig aan den huisbaas en dus kon je niet verhuizen. Want als je om 'n nieuwe woning kwam vroegen ze je overal om je laatste huisbrief-ie en dàn wer je nog gezet in 'n krantje dat al de huisbazen lazen. Mèt schuld kom je nergens terecht. Ze zouen boven van zelf d'r bekomst wel krijgen.

Den heelen dag zat ze in haar keukentje met haar poes. 't Was een oude zwarte kater, dien ze al meer dan tien jaar had. En dat beest was zóó lief, zóó verstandig. Die at met haar van een bord en riep Wrou! Wrou! Wrou! als hij haar niet zag. Weduwe Sloet was dol met haar poes. Ze had geen familie, geen vrienden, ze had alleen en nièmand anders dan haar poes. Hij sliep bij haar in de bedstee aan het

[pagina 129]
[p. 129]

voeteneind en beet naar vreemden. Zoo'n verstandig dier was 't! Ze praatte met hem, klaagde hem haar nood. Als de buren boven weer wat uitgehaald hadden, zei ze hardop: ‘Hoor-ie Bop, wat 't tuig weer 'n leven maakt! Hoor-ie Bop?’

De oude kater met zijn groote groene oogen keek haar dan aan, alsof-ie begreep.

Het geweld werd intusschen heviger, venijniger, brutaler. Toen, op een morgen, weduwe Sloet boven haar wasch kwam afnemen, was het hemd van haar commensaal vol inktvlekken. Zij, woedend, wraakzuchtig, liet bij ongeluk haar emmer water omvallen en daar had je 't! Van af dien ochtend leken de menschen boven wel bezeten. 's Morgens zes uur begon het lawaai. Ze hadden de kleeden opgenomen, liepen den heelen dag boven het hoofd van weduwe Sloet te klotsen, nee maar, ook geen minuut stilte. Als de moeder niet liep, liep de dochter, als de dochter niet liep, liep de commensaal of de neef.

Je werd er geregeld krankzinnig van. En als 't dan even stil in 't huis was en je rustig in je stoel zat, lieten ze op eens een zwaar voorwerp vallen, dat het plafond dreunde en de kalk afviel. O, 't was zulk ordinair tuig! En lachen als ze dan deeën! Lachen! Weduwe Sloet, getergd, liep naar den huisbaas. Die kon er niets aan doen. De buren moesten 't maar met elkaar zien te vinden. En die lui van boven waren hééle fatsoenlijke mense, mense die op tijd betaalden en waar niks op an was te merken. O, o, klaagde juffrouw Sloet, de trap opgaand. En 'n nieuwe schrik! De commensaal, die ze een dag of veertien had, had z'n boeltje gepakt, was 'r vandoor gegaan. Wat-ie schuldig was had-ie netjes uitgeteld, met 'n brief-ie 'r bij, dat-ie 't met zoo'n spektakel boven z'n hoofd niet uit kon houen. Nou, dat was nog al fatsoenlijk van 'm. Eens had ze 'n

[pagina 130]
[p. 130]

commensaal gehad die 'r zònder betalen tusschen uit was geknepen.

Er volgde een week van verwoeden oorlog. Weduwe Bikkel en haar bentgenooten maakten ijverig van 's morgens vroeg tot 's avonds laat zulk een bar geweld, zulk een satansch leven, dat juffrouw Sloet 't vóór nòch achter kon uithouden. Ze stampten, renden, stompten, lieten stoelen omvallen en een paar maal had de Amerikaansche neef een klapper op den zolder afgeschoten, wat een slag gaf alsof 't dak instortte.

Weduwe Sloet, opgehitst, tergde op stiller wijze. Van de vroegere vriendschappelijke verhouding herinnerde ze zich dat als zij de waterleiding opendraaide, boven geen druppel water uit de kraan liep. Bekende specialiteit van de Amsterdamsche Waterleiding. En zoo pleegde zij het passief verzet den heelen dag de waterleiding te laten loopen. Nou dat was me pleizierig! Dan hoorde je ze telkens boven naar de kraan loopen en vloeken. En als 't dan waschdag was zat je te krimpen van pret, dat ze boven niet wasschen konden.

‘Bop,’ zei ze dan verheugd de handen wrijvend: ‘Bobbie, nou hebbe wij is lol voor ònze cente....’ En dan aaide zij den ouden, verstandigen kater.

Maar op een avond namen ze bòven weer wraak.

Weduwe Sloet was naar 'n kennis gegaan, had zorgvuldig alle deuren gesloten, de keuken, de kamers, zelfs de deur van no. 100. Zenuwachtig als ze was - als je op je eigen portaal liep - scholden ze boven, had ze poes buiten gesloten en nog was de deur niet dichtgevallen of Bop begon op de gang te roepen Wrou! Wrou! Wrou! Weduwe Bikkel hoorde hem roepen, kwam met een kandelaar halfwege de trap, deed èrg lief ‘Poespoespoes! Poespoespoes!’ De kater kroop schuw in een hoek. Om

[pagina 131]
[p. 131]

de kromming van de trap staken de hoofden der weduwe, der dochter, van den commensaal, van den neef. ‘Hè-je geen rattekruid?’ vroeg de commensaal.

‘Ach wat,’ zei de neef: ‘dat kan 'k met me handen wel af.’

En bij het ingehouden geproest der vrouwen, liep hij de trap af, sprak den kater zachtjes toe, met kalmeerende woordjes, poogde hem te streelen. Het dier blies, kreeg een dikken staart.

‘Wacht! 'k zal wat melk halen!’, lachte de dochter.

Voor het dier werd het bakje gezet en nu minder wantrouwend begon het te drinken, doopend het roode tongetje in de melk.

Dan, rauw, raspte een krijsch door het holle benedenhuis. Neef had den kater bij den staart gegrepen, met een forschen handigen zwaai de trappen af gepletterd. Ze waren allen van de trap op het portaaltje gekomen. Weduwe Bikkel lichtte bij en ze schaterden het uit, zóó komiek als de kater deed, die met gebroken ruggegraat de trap trachtte op te schommelen. Vier treden kroop hij op, stortte in kramp terug, klemde de nagels nòg eens in het hout, pogend naar het portaaltje te komen.

‘Trap 'm effen dood,’ zei de commensaal.

‘Ach wat! Laat 'm maar gymnastiek make,’ zei de Amerikaansche neef.

En ze schaterden het allen opnieuw uit om het grappig gezieltoog van het beest, dat telkens opkroop, telkens weer neerstortte en dan diep-brommend mauwde.

 

Een half uur later kwam weduwe Sloet thuis, stonden ze boven allemaal ingehouden te giegelen, luisterend wat ze zou doen - Nou huilde 't wijf! Daar had je tenminste óók 's schik van!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken