Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 6 (onder ps. Samuel Falkland) (1906)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 6 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 6 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 6 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.81 MB)

Scans (13.48 MB)

ebook (2.99 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 6 (onder ps. Samuel Falkland)

(1906)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 28]
[p. 28]

Santje pleegt een moord.

Bij een zoo opzienbarenden en afschuwlijken titel als aan het hoofd dezer historie vermeld, gevoelt de kroniekschrijver zich terdege verplicht - zij het in vage en korte termen - u iets naders te zeggen van Santje, tante Santje, moeder Santje.

Santje noemden haar de buren, winkeliers, kennissen.

Tànte Santje zeien de weinige (en niet zeer beminnelijke) neven en nichten, de meer intiemen als daar was de juffrouw van de bovenwoning én de busdokter.

Móéder Santje dàchten ongetwijfeld in de taal die dés beesten is: Pickwick, Gretchen, Bismarck.

Daar de nomenclatuur eenigszins het mystieke nadert, worde onmiddellijk aan deze inleiding toegevoegd dat Gretchen een Saksische kanarie, Pickwick een zesjarige kater en Bismarck een verharende kees-(hond) was.

En wanneer Falkland wijders en ten slotte bericht dat Santje (tante èn moeder) als tandelooze ouwe juffrouw (kuisch en ongetrouwd) eene benedenwoning ergens in de buurt van Nieuwer-Amstel behuisde, dan heeft hij mits dezen aan de dramatische, zelfs tragische regelen voldaan door u overvoldoend in te lichten.

[pagina 29]
[p. 29]

Immers het releveeren van de niet-beminnelijkheid der weinige neven en nichten, het aanduiden der tandenloosheid, ongetrouwdheid, wijze van wonen, vriendinnen-verhouding tot de juffrouw der bovenverdieping, die Pietje heette (èn het zij gezegd eene verlaten weduwe met 'n pensioentje was), last-not-least het sterk op den voorgrond dringen van kanarie, poes, kees(hond) etc., verheldert dermate den schijn en het wezen der Nieuwer-Amstelsche ouwe-juffrouw, dat iedre voortgezette detailleering verzwakkend zou werken.

De intelligente lezer heeft vanzelf tusschen de regelen door begrepen, dat eene ongetrouwde dame (van bij de zestig) die haar kanarie Gretchen, haar poes Pickwick en haar kees(hond) Bismarck noemt, die zich daaglijks van litteraire en politieke namen bedient, van huisuit eene welopgevoede vrouw moest wezen, voor wie weinig verborgenheden bestonden in de Beschaafde letterkunde en de Beschaafde politiek.

 

Op een morgen, kórt voor de jaarlijksche wederopvoering van Gijsbrecht van Aemstel (d'ondergangk van sijn stad en sijn ballingschap - Urbs antiqua ruit en zoo voorts) - in den Stadsschouwburg - waarom Falkland deze schijnbaar overdadige bijzonderheden citeert, zal aan het Slot dezes feuilletons in glanzend dagelicht blijken - had Santje (de overgang is eenigszins bruusk en òndichterlijk) nademaal zij haar huiskamer gestoft en gelucht, den kachel in het keukentje met lichte turf en petroleum aangeleid - toen zij een bons in genoemde huiskamer vernam.

Zij luisterde angstig, meenend dat het van bóven kwam, van de bevrinde verlaten weduwe Pietje, die wel eens meer in het zeer gehoorig huis iets

[pagina 30]
[p. 30]

smàkken liet, maar toen Bismarck (de verharende Kees) pertinent en nijdig aansloeg, weerlichtte het in Santje's brein, schoot zij vlug als een maàgd de zooeven gestòfte en gelùchte huiskamer in.

Zoo zij een Huizer botboer geweest was, had zij waarlijk en in varianten gevloekt; daar zij evenwel eene beschaafde in letterkunde en politiek zich thuis gevoelende oude dame genoemd mocht worden en vloeken tot stuitende levenszaken behoort, beheerschte zij zich, liet instinctief elke gemeene expressie achterwege en vergenoegde zich - zoo het een genoegen kan heeten - heeschverschrikt uit te roepen:

‘O jij ellendeling - jij smèrig beest - jij ....!’

Ze kon niet verder. De haren zouden haar te bergen zijn gerezen, zoo haren van àndren dit vermogen (zij droeg een pruikje) - ze werd bleek, stond als verlamd.

Pickwick (de zes-jarige kater) dien ze zóó vertrouwde, had z'n kans waargenomen, de vogelkooi omgesmeten, hield Gretchen (de Saksische kanarie) in z'n bek.

Door den val was het deurtje opengesprongen - de zaadbak lei omgestort - het drinkbakje verbrijzeld.

‘Laat je los, plóért!’ - gilde Santje, bijna huilend van schrik en verdriet.

Pickwick keek haar met groenlichtende oogen aan.

‘Láát je! Láát je èllèndèling!’ schreeuwde Santje en thans tot zichzelve komend, de oogen wit-scheemrend door wellende tranen, smeet ze het eerste het beste naar den kater - haar breikous met naalden en al.

Pickwick week uit, nam z'n sprong, vluchtte met dikbollenden staart door de open verandahdeuren.

[pagina 31]
[p. 31]

‘O, jij gemeenerik, - jij diér van 'n beest!’, hijgde Santje hem achterna.

Zij had den boender gegrepen, wipte wonderbaarlijk snel de verandah op.

Maar de kater, blij dat-ie èindlijk z'n prooi te pakken had, de prooi die-die máánden lang geduldig beloerd, schoot als 'n tijger naar het zinken plat van het tuinhuis.

En dat kon Santje 'm niet nadoen.

 

Net werd boven een raam opengeschoven, stak de verlaten weduwe Pietje, die van een pensioentje leefde, haar vroeg-morgen-hoofd - 'n muts met krulijzertjes - over het kozijn.

‘Is dat Piekwiek?’ - daar zij geen Engelsch kende, bijgevolg Dickens nimmer had bestudeerd, zei ze Piekwiek, hetgeen van haar verwaarloosde opvoeding getuigde èn van haar gemis aan taalgevoel: ‘Is dat Piekwiek?’ - schreeuwde ze.

‘O ja juffrouw!’ - kermde Santje: ‘Pickwick en Gretchen!’....

‘Allemaggies - tjeetje! tjeetje!’ riep de verlaten weduwe: ‘Kischt!... Zèl je! Zèl je!’...

De kater had máling aan de twee ouwe juffrouwen. Hij zat veilig op het plat en een inderdaad afschuwelijk en wreed spel begon. De teere kanarie - 'n beeld van 'n vogel met 'n zwart vlekje bij het rechter oog, 'n diertje dat heerlijk en langaanhoudend kon fluiten als Santje den kachel pookte òf als Santje - dat dee ze oók - den keukenvloer schrobde - had de poes uit z'n bek laten vallen.

Angstig tsilpend piepte Gretchen, klepte slapmachtloos de gele, verwarde vlerkjes.

Er lag daar een plas modder van het vele dagen lang regenen. Het geel-kleine lijfje spartelde in het

[pagina 32]
[p. 32]

vuil en de kater, zacht-tevreden-knorrend, liet 'r begaan, lei languit op z'n buik, loerend, de nagels gespannen, den staart dik gebold. Eindlijk hàd-ie nou is ontspanning. Niet alle dagen heb-je 'n katerlijk pretje, als je gekweekt door 'n ouwe litteraire dame, die je op tijd melk en op tijd aardappelenmet-saus geeft, maar je liefste neigingen vergeet omdat ze 'r geen flauw benul van heeft.

Pickwick rekte zich weeldrig - Gretchen bewoog huppend, doodsangstig, fladdrend in de vuile plas - tot ze wèg van de klauwen was, maar de kater die 't venijnig aanzag, kromde spelend den rug, nam z'n sprong en wèer boorden de scherpe, snijdende nagels in 't geel-teere lijfje, dat vreemde purpren druppen kleurden het dons. Nog trilde de vogel met aarzlende stuipjes, krom 'n pootje met klagend gebaar, sidderde de kleine sierlijke staart - nòg leek het lichaampje te hijgen in de modderplas van het plat.

‘Smeerlap! Kischt! Kreng!’, krijschte juffrouw Pietje.

Ze mikte een glas water - mis: ze dee het nog eens; de kater schudde z'n kop, greep de kanarie in z'n bek, sloop naar een meer verwijderd hoekje van het plat.

 

Santje, die niet had kùnnen huilen, werd nu ze nièts meer van de poes zag, van een verbazende resoluutheid.

Ze sprong van de verandah in de kamer, holde de trap af, lichtte het twaalftreedsch laddertje van den haak - het netjes blauw geverfd laddertje waarop ze voorzichtig klom wanneer ééns in de week de ramen gezeemd en de pui gesponsd werd - en rood-van-drift poogde zij het plat van den overbuurman te beklautren.

[pagina 33]
[p. 33]

Juffrouw Pietje hield haar hart vast. Als Santje vièl kon ze 'n arm of 'n been breken. Hoe dòrst ze!

‘Pas toch op!’ gilde ze; ‘waag je leven niet an zoo'n àdder, an zoo'n aterling, an zoo'n judas!’

Santje luisterde niet - ze was door 't dòlle heen. Steunend op de elbogen poogde zij zich op te geven, hing over den rand van het plat, hijgde, glee uit, probeerde 't nog eens - het was onbegonnen werk - Toen ze jong was kòn ze zulke gymnastiek, nou zakte ze terug - en vlàk voor haar, knauwde de kater z'n prooi, den bek stevig gesloten om het niet meer bewegend, niet meer trillend bloedrig propje. Hij wist wel dat ouwe juffrouwen geen plat beklimmen.

Bleek, zenuw-bevend, had ze de gordijnen in de huiskamer neergelaten. Langer te kijken naar de ellende, naar dooie Gree en de verstoven gele veertjes en pluimen zou haar ziek gemaakt hebben. Ze bukte bij de kooi, veegde het zand en het zaad bijeen, raapte voorzichtig de scherven van het drinkbakje. En terwijl ze daarmee bezig was, hoorde ze Pickwick achter zich in de kamer.

Hij was op 'n stoel gesprongen, lekte zich snorren en pooten, ganschlijk tevreden. Onder z'n bek kleefde een klein geel pluisje.

Of 't dàt was, òf de aangeboren moordlust die in allen huist - plotseling werd Santje zòo opgewonden-driftig dat ze voor het eerst van haar ingetogen, passie-loos leven zichzelve vergat, den zwaren pook greep en zonder aarzling den kater een tik gaf die raàk scheen te zijn.

Pickwick sprong van den stoel, blies even, mauwde klaaglijk, trachtte te loopen, maar de achterpooten weigerden. Vlak voor Santje's voeten bleef-ie liggen. Z'n oogen draaiden - hij was dood. Feitlijk

[pagina 34]
[p. 34]

was Santje 't ook - van schrik. Ze knielde suffig bij den trouwen genoot dien ze zès jaar precies om negen, een en zes uur melk had gegeven, ze raakte hem viesangstig met één vinger aan. Pickwick lei slap, beweegloos.

 

Het pleegt méér voor te komen dat groote smarten zonder grooten traanvloed geschieden.

Santje was zoo ondersteboven van het geval, liever van dé gevallen, dat ze naar bed moest, verpleegd door Pietje, den busdokter en Bismarck. Ze schreide niet. Ze was kapot. Twee dagen lang slikte ze pillen, weigerde ze soepjes en lekkere schoteltjes. De weinige neven en nichten dachten dat het gedaan was. Doch gelukkig kwam er den derden dag een kentering. Op haar bedstee hèrlas ze om zich af te leiden den Gijsbrecht van Aemstel en bij den Rey van Klaerissen, bij de regelen:

 
‘Hij pooght d' onnoosle te vernielen,
 
Door 't moorden van onnoosle zielen’

kwam 't lang-ingehouden verdriet los om Gretchen die zoo'n schat van 'n beest was geweest èn om armen Pickwick dien ze in verzoeking had gebracht en in drift vermoord. Snikkende, biddende viel ze in slaap. En den andren morgen was ze gered, gebruikte ze hoewel triestig en gelaten drie borden havermout met dónkerbruine suiker, het éérste voedsel na de gebeurtenissen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken